Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Wetten aangaande de wijze om schuldoffers te offeren om verzoening te doen voor gehoorden en verzwegen vloek, 1. Voor onbedacht aanroeren van iets dat onrein was, 2. Voor lichtvaardig zweren, 4. Wat hij die in een van dezen schuldig was, doen of offeren moest, 6. Mitsgaders wie zich tegen de geheiligde dingen des Heeren vergrepen had, 14. |
|
1 ALS nu een 1mens zal gezondigd hebben, dat hij gehoord heeft een stem 2des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij dat 3hij het gezien of 4geweten heeft; indien hij het 5niet te kennen geeft, zo zal hij zijn 6ongerechtigheid dragen. | | 1 Hebr. ziel, en zo in het volgende. Zie Gen. 12 op vers 5. Gen. 12:5 (kt.) En Abram nam Sarai, zijn huisvrouw, en Lot, zijns broeders zoon, en al hun have die zij verworven hadden, en de zielen die zij verkregen hadden in Haran; en zij togen uit om te gaan naar het land Kanaän, en zij kwamen in het land Kanaän. |
2 Dat is, der lastering tegen God (als Lev. 24:10, 11) of zijn naaste (als 2 Sam. 16:7) uitgeworpen. Lev. 24:10 En er ging de zoon ener Israëlitische vrouw uit, die in het midden der kinderen Israëls de zoon van een Egyptischen man was; en de zoon van deze Israëlitische en een Israëlitisch man twistten in het leger. Lev. 24:11 Toen lasterde de zoon der Israëlitische vrouw uitdrukkelijk den NAAM en vloekte; daarom brachten zij hem tot Mozes; de naam nu zijner moeder was Selómith, de dochter van Dibri, van den stam van Dan. 2 Sam. 16:7 Aldus nu zeide Simeï in zijn vloeken: Ga uit, ga uit, gij man des bloeds en gij Belialsman. |
3 Dat is, zelf in persoon bij de vloeking geweest is. |
4 Dat is, uit het verhaal van anderen gehoord heeft. |
5 Te weten aan de overheid, belet zijnde door enige menselijke zwakheid, van bloheid, vrees, toegenegenheid, en verzuim, enz. |
6 Dat is, hij zal lijden de straf die hij door zodanige misdaad van stilzwijgen verdiend heeft. Zie deze manier van spreken vers 17 en Lev. 17:16; 20:20. Num. 14:33. Jes. 53:11, enz.; en zo wordt zonde of ongerechtigheid voor straf genomen Gen. 19:15. Num. 18:1. Zie Gen. 4 op vers 13. vers 17 En indien een mens zal gezondigd hebben en gedaan tegen een van alle geboden des HEEREN, hetwelk niet zou gedaan worden, al is het dat hij het niet geweten heeft, nochtans is hij schuldig en zal zijn ongerechtigheid dragen. Lev. 17:16 Maar indien hij die niet wast en zijn vlees niet baadt, zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen. Lev. 20:20 Als ook een man bij zijn moei zal gelegen hebben, hij heeft de schaamte zijns ooms ontdekt; zij zullen hun zonde dragen; zonder kinderen zullen zij sterven. Num. 14:33 En uw kinderen zullen gaan weiden in deze woestijn, veertig jaar, en zullen uw hoererijen dragen, totdat uw dode lichamen verteerd zijn in deze woestijn. Jes. 53:11 Om den arbeid Zijner ziel zal Hij het zien en
verzadigd worden; door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen. Gen. 19:15 En als de dageraad opging, drongen de engelen Lot aan, zeggende: Maak u op, neem uw huisvrouw, en uw twee dochters, die voorhanden zijn, opdat gij in de ongerechtigheid dezer stad niet omkomt. Num. 18:1 ZO zeide de HEERE tot Aäron: Gij en uw zonen en het huis uws vaders met u zult dragen de ongerechtigheid des heiligdoms; en gij en uw zonen met u zult dragen de ongerechtigheid van uw priesterambt. Gen. 4:13 (kt.) En Kaïn zeide tot den HEERE: Mijn misdaad is groter dan dat zij vergeven worde. |
2 aOf wanneer een mens enig 7onrein ding zal aangeroerd hebben, hetzij het dode aas van een wild onrein gedierte of het dode aas van een stuk onrein vee of het dode aas van een onrein 8kruipend gedierte, al is het voor hem 9verborgen geweest, nochtans is hij onrein en schuldig. | | a Hagg. 2:14. 2 Kor. 6:17. Hagg. 2:14 En Haggaï zeide: Indien iemand die onrein is van een dood lichaam, iets van die dingen aanroert, zal het onrein worden? En de priesters antwoordden en zeiden: Het zal onrein worden. 2 Kor. 6:17 Daarom, gaat uit het midden van hen en scheidt u af, zegt de Heere, en raakt niet aan hetgeen onrein is, en Ik zal ulieden aannemen. |
7 Versta dit van de ceremoniële onreinheid, waarvan zie breder Leviticus 11. Deuteronomium 14. Leviticus 11 EN de HEERE sprak tot Mozes en tot Aäron, zeggende tot hen: Deuteronomium 14 GIJLIEDEN zijt kinderen des HEEREN uws Gods; gij zult uzelven niet snijden, noch kaalheid maken tussen uw ogen over een dode. |
8 Zie Gen. 1 op vers 20. Gen. 1:20 (kt.) En God zeide: Dat de wateren overvloediglijk voortbrengen een gewemel van levende zielen; en het gevogelte vliege boven de aarde, in het uitspansel des hemels. |
9 Zodat hij niet geweten heeft dat hij die aangeroerd had. |
3 Of als hij zal aangeroerd hebben de onreinheid van een mens, 10naar al zijn onreinheid waarmede hij onrein wordt, en het is voor hem verborgen geweest, en hij 11is het gewaargeworden, zo is hij schuldig. | | 10 Dat is, in enige soort der onreinheid waarmede een mens naar de wet der ceremoniën onrein worden kon. Zie van de gemene soorten dezer onreinheid Leviticus 11; 12; 13; 15; 17. Leviticus 11 EN de HEERE sprak tot Mozes en tot Aäron, zeggende tot hen: Leviticus 12 VERDER sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: Leviticus 13 VERDER sprak de HEERE tot Mozes en tot Aäron, zeggende: Leviticus 15 VERDER sprak de HEERE tot Mozes en tot Aäron, zeggende: Leviticus 17 VERDER sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
11 Hebr. heeft het geweten. Alzo vers 4. vers 4 Of als een mens zal gezworen hebben, onbedachtelijk met zijn lippen uitsprekende om kwaad te doen of om goed te doen, naar al wat de mens in den eed onbedachtelijk uitspreekt, en het is voor hem verborgen geweest, en hij is het gewaargeworden, zo is hij aan een van die schuldig. |
4 Of als een mens zal gezworen hebben, onbedachtelijk met zijn lippen 12uitsprekende om kwaad te doen of om goed te doen, naar al wat de mens in den eed onbedachtelijk uitspreekt, en het is voor hem 13verborgen geweest, en hij is het gewaargeworden, zo is hij aan 14een van die schuldig. | | 12 Te weten aan zijn naaste. Van het kwade is een voorbeeld 1 Sam. 25:22; insgelijks Hand. 23:12. Van het goede Mark. 6:23. 1 Sam. 25:22 Zo doe God den vijanden van David en zo doe Hij daartoe, indien ik van allen die hij heeft, tot morgen overlate die aan den wand watert! Hand. 23:12 En als het dag geworden was, maakten sommigen van de Joden een samenrotting, en vervloekten zichzelven, zeggende dat zij noch eten noch drinken zouden, totdat zij Paulus zouden gedood hebben. Mark. 6:23 En hij zwoer haar: Zo wat gij van mij zult eisen, zal ik u geven, ook tot de helft mijns koninkrijks. |
13 Te weten door bekoring en ontsteldheid zijns geestes. |
14 Te weten aan een van de voormelde misdaden. |
5 Het 15zal dan geschieden 16als hij aan een van die schuldig is, dat hij belijden zal 17waarin hij gezondigd heeft, | | 15 Dat is, dan zal deze volgende wet onderhouden worden. |
16 Anders: omdat hij, enz. |
17 Dat is, in welk van de voormelde stukken. Anders: dat hij daarin gezondigd heeft. |
6 En tot zijn 18schuldoffer den HEERE voor zijn zonde die hij gezondigd heeft, brengen zal een wijfje van 19kleinvee, een lam of een jonge geit, voor 20de zonde; zo zal de priester voor hem vanwege zijn zonde verzoening doen. | | 18 Versta de offerande die gedaan werd voor de zonde die uit zwakheid geschiedde en evenwel den mens schuldig maakt voor God. Zie van dit offer ook vers 16. Lev. 6:17; 7:1. vers 16 Zo zal hij wat hij zondigende heeft ontwend van de heilige dingen, wedergeven en zal deszelfs vijfde deel daarenboven toedoen, dat hij den priester geven zal; alzo zal de priester met den ram des schuldoffers voor hem verzoening doen, en het zal hem vergeven worden. Lev. 6:17 Het zal niet gedesemd gebakken worden; het is hun deel dat Ik gegeven heb van Mijn vuuroffers; het is een heiligheid der heiligheden, gelijk het zondoffer en gelijk het schuldoffer. Lev. 7:1 DIT is nu de wet des schuldoffers: het is een heiligheid der heiligheden. |
19 Zie Lev. 1 op vers 2. Lev. 1:2 (kt.) Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: Als een mens uit u den HEERE een offerande zal offeren, gij zult uw offeranden offeren van het vee, van runderen en van schapen. |
20 Anders: ten zondoffer. Zie Lev. 4 op vers 2. Lev. 4:2 (kt.) Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Als een ziel zal gezondigd hebben door afdwaling van enige geboden des HEEREN, dat niet zou gedaan worden, en tegen een van die zal gedaan hebben; |
7 bMaar 21indien zijn hand zoveel niet bereiken kan 22als genoeg is tot een stuk kleinvee, zo zal hij tot zijn offer voor de schuld die hij gezondigd heeft, den HEERE twee tortelduiven of twee 23jonge duiven brengen, een ten zondoffer en een ten brandoffer. | | b Lev. 12:8. Luk. 2:24. Lev. 12:8 Maar indien haar hand niet genoeg voor een lam vindt, zo zal zij twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen, een ten brandoffer en een ten zondoffer; en de priester zal voor haar verzoening doen; zo zal zij rein zijn. Luk. 2:24 En opdat zij offerande gaven naar hetgeen dat in de wet des Heeren gezegd is, een paar tortelduiven of twee jonge duiven. |
21 Dat is, indien hij de macht niet heeft vanwege zijn armoede. Alzo vers 11. Lev. 25:26. vers 11 Maar indien zijn hand niet reiken kan aan twee tortelduiven of twee jonge duiven, zo zal hij die gezondigd heeft, tot zijn offerande brengen het tiende deel van een efa meelbloem ten zondoffer; hij zal geen olie daarover doen, noch wierook daarop leggen, want het is een zondoffer. Lev. 25:26 En wanneer iemand geen losser zal hebben, maar zijn hand bekomen en hij gevonden zal hebben zoveel genoeg is tot zijn lossing, |
22 Hebr. de genoegzaamheid van een kleinvee. |
23 Hebr. zonen der duif. Alzo vers 11. Zie Lev. 1 op vers 14. vers 11 Maar indien zijn hand niet reiken kan aan twee tortelduiven of twee jonge duiven, zo zal hij die gezondigd heeft, tot zijn offerande brengen het tiende deel van een efa meelbloem ten zondoffer; hij zal geen olie daarover doen, noch wierook daarop leggen, want het is een zondoffer. Lev. 1:14 (kt.) En indien zijn offerande voor den HEERE een brandoffer van gevogelte is, zo zal hij zijn offerande van tortelduiven of van jonge duiven offeren. |
8 En hij zal die tot den priester brengen, dewelke eerst die zal offeren die tot het zondoffer is; en zal haar hoofd cmet zijn nagel nevens haar nek splijten, maar niet afscheiden. | | c Lev. 1:15. Lev. 1:15 En de priester zal die tot het altaar brengen en deszelfs hoofd met zijn nagel splijten en op het altaar aansteken; en zijn bloed zal aan den wand des altaars uitgeduwd worden. |
9 En van het bloed des zondoffers zal hij aan den wand van het altaar sprengen; maar het overgeblevene van dat bloed zal uitgeduwd worden aan den bodem van het altaar; het is een zondoffer. | | |
10 En de andere zal hij ten brandoffer maken, d24naar de wijze; zo zal de priester voor hem vanwege zijn zonde die hij gezondigd heeft, verzoening doen, en het zal hem vergeven worden. | | d Lev. 1:15. Lev. 1:15 En de priester zal die tot het altaar brengen en deszelfs hoofd met zijn nagel splijten en op het altaar aansteken; en zijn bloed zal aan den wand des altaars uitgeduwd worden. |
24 Of: naar het recht, dat is, naar de manier die daarvan gesteld was en daarom recht was en wettig. Zo wordt het Hebreeuwse woord meermaals genomen. Vgl. Gen. 40:13 en zie de aant. daarop. Gen. 40:13 Binnen nog drie dagen zal Farao uw hoofd verheffen en zal u in uw staat herstellen; en gij zult Farao’s beker in zijn hand geven, naar de vorige wijze, toen gij zijn schenker waart. |
11 Maar indien zijn hand niet reiken kan aan twee tortelduiven of twee jonge duiven, zo zal hij 25die gezondigd heeft, tot zijn offerande brengen het 26tiende deel van een efa meelbloem ten zondoffer; hij zal geen olie daarover doen, noch wierook daarop leggen, want het is een zondoffer. | | 25 Anders: voor wat hij gezondigd heeft. |
26 Genaamd gomer, Ex. 16:36, houdende 43 eierschalen. Tien van deze zijn een efa, houdende tienmaal zoveel, dat is, zoveel als in 432 eierschalen zou gaan. Het zijn maten van droge waren. Ex. 16:36 Een gomer nu is het tiende deel van een efa. |
12 En hij zal dat tot den priester brengen, en ede priester zal daarvan zijn hand vol tot deszelfs gedachtenis grijpen, en fdat aansteken op het altaar, 27op de vuuroffers des HEEREN; het is een zondoffer. | | e Lev. 2:2. Lev. 2:2 En hij zal het brengen tot de zonen van Aäron, de priesters, een van welke daarvan zijn hand vol grijpen zal uit deszelfs meelbloem en uit deszelfs olie, met al deszelfs wierook; en de priester zal deszelfs gedenkoffer aansteken op het altaar; het is een vuuroffer tot een lieflijken reuk den HEERE. |
f Lev. 4:35. Lev. 4:35 En al het vet daarvan zal hij afnemen, gelijk als het vet van het lam des dankoffers afgenomen wordt; en de priester zal die aansteken op het altaar, op de vuuroffers des HEEREN; en de priester zal voor hem verzoening doen over zijn zonde die hij gezondigd heeft, en het zal hem vergeven worden. |
27 Anders: naar de manier van de vuuroffers. Zie Lev. 3 op vers 5. Lev. 3:5 (kt.) En de zonen van Aäron zullen dat aansteken op het altaar, op het brandoffer, hetwelk op het hout zal zijn dat op het vuur is; het is een vuuroffer tot een lieflijken reuk den HEERE. |
13 Zo zal de priester voor hem verzoening doen over zijn zonde die hij gezondigd heeft in enige van die 28stukken, en het zal hem vergeven worden; en ghet 29zal van den priester zijn, gelijk het spijsoffer. | | 28 Te weten, van de zonden in het begin van dit hoofdstuk vermeld. |
g Lev. 2:3. Lev. 2:3 Wat nu overblijft van het spijsoffer zal van Aäron en zijn zonen zijn; het is een heiligheid der heiligheden van de vuuroffers des HEEREN. |
29 Namelijk wat overig is. |
Het schuldoffer |
14 Wijders sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: | | |
15 Als een 30mens door overtreding overtreden en door afdwaling 31gezondigd zal hebben, wat ontwendende van de 32heilige dingen des HEEREN, zo zal hij tot 33zijn schuldoffer den HEERE brengen een volkomen ram uit de kudde, 34met uw schatting haan zilveren sikkelen, 35naar iden sikkel des heiligdoms, ten schuldoffer. | | 30 Hebr. ziel. |
31 Anders: gezondigd zal hebben in iets van de heilige dingen, enz. Of: om de heilige dingen. |
32 Hebr. van de heiligheden des Heeren, dat is, van de dingen die den Heere geheiligd zijn, en tot een heilig gebruik afgezonderd. Alzo in het volgende vers, enz., en Lev. 22:2 en vgl. Lev. 16:4; 19:24. Lev. 22:2 Spreek tot Aäron en tot zijn zonen, dat zij zich van de heilige dingen der kinderen Israëls, die zij Mij heiligen, afzonderen, opdat zij den Naam Mijner heiligheid niet ontheiligen; Ik ben de HEERE. Lev. 16:4 Hij zal den heiligen linnen rok aandoen en een linnen onderbroek zal aan zijn vlees zijn en met een linnen gordel zal hij zich gorden en met den linnen hoed bedekken; dit zijn heilige klederen; daarom zal hij zijn vlees met water baden, als hij ze zal aandoen. Lev. 19:24 Maar in het vierde jaar zal al zijn vrucht een heilig ding zijn, ter lofzegging voor den HEERE. |
33 Hebr. zijn schuld, dat is, offerande voor zijn schuld. Zie Lev. 4 op vers 3. Lev. 4:3 (kt.) Indien de priester die gezalfd is, zal gezondigd hebben tot schuld des volks, zo zal hij voor zijn zonde die hij gezondigd heeft, offeren een var, een volkomen jong rund, den HEERE ten zondoffer. |
34 Dat is, met zoveel geld als de priester schatten zal, dat het ontvreemde goed waard is. Vgl. Lev. 22:14; 27. Lev. 22:14 En wanneer iemand het heilige door dwaling zal gegeten hebben, zo zal hij deszelfs vijfde deel daarboven toedoen en zal het den priester met het heilige wedergeven. Leviticus 27 VERDER sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
h Lev. 27:2, 3, enz. Lev. 27:2 Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: Wanneer iemand een gelofte zal afgezonderd hebben, naar uw schatting zullen de zielen des HEEREN zijn. Lev. 27:3 Als uw schatting eens mans zal zijn van twintig jaren oud tot een die zestig jaren oud is, dan zal uw schatting zijn van vijftig sikkelen zilver, naar den sikkel des heiligdoms. |
35 Dewelke eens zoveel deed als de gemene sikkel, te weten omtrent een halven rijksdaalder. Zie Gen. 23 op vers 15. Gen. 23:15 (kt.) Mijn heer, hoor mij; een land van vierhonderd sikkelen zilver, wat is dat tussen mij en tussen u? Begraaf slechts uw dode. |
i Ex. 30:13. Ex. 30:13 Dit zullen zij geven, al wie tot de getelden overgaat: de helft eens sikkels, naar den sikkel des heiligdoms (deze sikkel is twintig gera); de helft eens sikkels is een hefoffer den HEERE. |
16 Zo zal hij wat hij zondigende heeft ontwend van de heilige dingen, wedergeven en zal deszelfs vijfde deel daarenboven toedoen, dat hij den priester geven zal; alzo zal de priester met den ram des 36schuldoffers voor hem verzoening doen, en het zal hem vergeven worden. | | 36 Zie op vers 6. vers 6 (kt.) En tot zijn schuldoffer den HEERE voor zijn zonde die hij gezondigd heeft, brengen zal een wijfje van kleinvee, een lam of een jonge geit, voor de zonde; zo zal de priester voor hem vanwege zijn zonde verzoening doen. |
17 En indien een mens zal gezondigd hebben en gedaan tegen een van alle geboden des HEEREN, hetwelk niet zou gedaan worden, al is het dat hij het niet geweten heeft, nochtans is hij schuldig en zal zijn 37ongerechtigheid dragen. | | 37 Zie op vers 1. vers 1 (kt.) ALS nu een mens zal gezondigd hebben, dat hij gehoord heeft een stem des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij dat hij het gezien of geweten heeft; indien hij het niet te kennen geeft, zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen. |
18 En hij zal een volkomen ram uit de kudde tot den priester brengen, met uw schatting, ten schuldoffer; en de priester zal voor hem verzoening doen over zijn afdwaling door welke hij afgedwaald is, die hij niet geweten had; zo zal het hem vergeven worden. | | |
19 Het is een schuldoffer; hij heeft zich 38voorzeker schuldig gemaakt aan den HEERE. | | 38 Hebr. zich schuldig makende, heeft hij zich schuldig gemaakt; dat is, of hij wel door onwetendheid, of onvoorzichtigheid, of vergetenis, of haastigheid, of enige andere zwakheid zich vergrepen heeft, zo heeft hij nochtans zonde gedaan die straf waardig is. Vgl. Luk. 12:48. Luk. 12:48 Maar die denzelven niet geweten heeft, en gedaan heeft dingen die slagen waardig zijn, die zal met weinige slagen geslagen worden. En een iegelijk wien veel gegeven is, van dien zal veel geëist worden; en wien men veel vertrouwd heeft, van dien zal men overvloediger eisen. |