Statenvertaling.nl

sample header image

Leviticus 22 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Leviticus 22

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Wetten aangaande de reinheid der priesters, in het eten der geheiligde dingen. Onrein zijnde mochten zij daarvan niet eten, vs. 1, enz. Maar wel gereinigd zijnde, 6. Geen dood aas en wat verscheurd was, mochten zij eten, 8. Wie van het heilige met hen eten mocht, en wie niet, 10. Wet over degenen die door dwaling van het heilige gegeten hadden, 14. Wetten van vrijwillige offers, van hoedanige zij moesten zijn, 17. Van wiens hand ontvangen, 25. Hoe oud, 26. Om te offeren niet met de moeder, 28. En op den dag van het offeren gegeten te worden, 29. Hetwelk alles besloten wordt met een vermaning tot gehoorzaamheid, 31.
 
Wie van het geheiligde mag eten
1 DAARNA sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:
2 Spreek tot Aäron en tot zijn zonen, dat zij zich van de 1heilige dingen der kinderen Israëls, die zij Mij 2heiligen, 3afzonderen, opdat zij 4den Naam Mijner heiligheid niet ontheiligen; Ik ben de HEERE.
1 Dat is, die Gode van de kinderen Israëls geofferd werden. Zie Lev. 5 op vers 15. verwijsteksten
2 Dat wordt gezegd Gode geheiligd te zijn, hetwelk Hem ter eer van het gemeen gebruik afgezonderd en tot een heilig einde bescheiden wordt. Alzo in het volgende vers. Insgelijks Ex. 13:2. Num. 3:13. Deut. 15:19. Anders: omdat zij Mij die heiligen. verwijsteksten
3 Te weten, dat zij van die niet eten, wanneer zij ergens mede verontreinigd, of anderszins onbekwaam zijn.
4 Zie Lev. 18 op vers 21. verwijsteksten
 
3 Zeg tot hen: Alle man onder uw geslachten, die uit uw ganse zaad tot de heilige dingen die de kinderen Israëls den HEERE heiligen, 5naderen zal, als zijn 6onreinheid op hem is, diezelve 7mens zal van voor Mijn aangezicht uitgeroeid worden; Ik ben de HEERE.
5 Te weten, om van dezelve te eten.
6 Van dewelke in Leviticus 15 en ook hier, vers 4, enz., gesproken wordt. verwijsteksten
7 Hebr. ziel. Alzo vers 6, enz. Zie Gen. 12 op vers 5. verwijsteksten
 
4 Niemand van het 8zaad van Aäron, die melaats is of een vloed heeft, zal van die heilige dingen eten, totdat hij rein is; mitsgaders die iets aanroert 9dat onrein is van een dood lichaam, aof iemand wien 10het zaad der bijligging ontgaat.
8 Dat is, geslacht, of nakomelingen. Zie Gen. 9 op vers 9. verwijsteksten
9 Hebr. het onreine van een ziel, dat is, van een dood lichaam. Zie Lev. 19 op vers 28. verwijsteksten
a Lev. 15:2. verwijsteksten
10 Hebr. de bijligging des zaads.
 
5 Of zo wie aangeroerd zal hebben enig kruipend gedierte, waarvan hij onrein is, of een mens, waarvan hij onrein is, 11naar al zijn onreinheid;
11 Dat is, met wat onreinheid hij zou mogen besmet wezen.
 
6 De mens dewelke dat aangeroerd zal hebben, die zal onrein zijn tot aan den avond; en hij zal van die heilige dingen niet eten, maar zal zijn vlees met water baden.
7 Als de zon zal ondergegaan zijn, dan zal hij rein zijn; en daarna zal hij van die heilige dingen eten, want dat is zijn 12spijze.
12 Of: brood. Zie Lev. 3 op vers 11. verwijsteksten
 
8 bHet dode aas en het verscheurde zal hij niet eten, om daarmede onrein te worden; Ik ben de HEERE.
b Ex. 22:31. Lev. 17:15. Ez. 44:31. verwijsteksten
 
9 Zij zullen dan 13Mijn bevel onderhouden, opdat zij geen zonde 14daarover 15dragen en 16daarin sterven, als zij 17die ontheiligd zouden hebben; Ik ben de HEERE, Die 18hen heiligt.
13 Hebr. Mijn bewaring bewaren of onderhouding onderhouden.
14 Om de heilige dingen van dewelke vers 7 gesproken is. Zie Lev. 21 op vers 22. Alzo in het volgende. verwijsteksten
15 Zie Lev. 5 op vers 1. verwijsteksten
16 Te weten in de zonde of straf hunner zonde, gelijk Nadab en Abihu wedervaren was, Lev. 10:1, 2. Anders: om die, te weten heilige dingen van dewelke gesproken is vers 7. verwijsteksten
17 Dat is, die heilige dingen.
18 Namelijk de priesters. Zie Lev. 21 op vers 8. verwijsteksten
 
10 Ook zal geen 19vreemde het heilige eten; een 20bijwoner des priesters en een dagloner zullen het heilige niet eten.
19 Dat is, die niet is van het priesterlijk geslacht; hoedanigen waren de andere Levieten en Israëlieten. Zie vers 12. Matth. 12:4. verwijsteksten
20 Versta een die van buiten ingekomen zijnde, voor een tijd zijn woning en herbergplaats heeft bij den priester. Enigen verstaan dezen bijwoner van de dienstknechten; waarvan wij lezen Ex. 21:2, 3, enz. verwijsteksten
 
11 Wanneer dan nog de priester een ziel 21met zijn geld zal gekocht hebben, die zal daarvan eten; en de ingeborene van zijn huis, die zullen van zijn spijze eten.
21 Hebr. met de koping zijns gelds, dat is, met het geld waarmede hij koopt.
 
12 Maar als des priesters dochter een 22vreemden man zal toebehoren, zij zal van het hefoffer der heilige dingen niet eten.
22 Dat is, die niet was van het priesterlijk geslacht, als vers 10. verwijsteksten
 
13 Doch als des priesters dochter een weduwe of 23verstotene zal zijn en geen 24zaad hebben en tot haars vaders huis, cals in haar jonkheid, zal wedergekeerd zijn, zo zal zij van de spijze haars vaders eten; maar geen vreemde zal daarvan eten.
23 Zie Lev. 21 op vers 7. verwijsteksten
24 Dat is, kinderen. Alzo is dit woord genomen Gen. 4:25; 15:3. Lev. 20:2, enz. verwijsteksten
c Lev. 10:14. verwijsteksten
 
14 En wanneer iemand het heilige door dwaling zal gegeten hebben, zo zal hij deszelfs vijfde deel daarboven toedoen en zal het den priester 25met het heilige wedergeven.
25 Anders: zal den priester het heilige wedergeven. Versta wat het heilige gelijk of zoveel waard was; dewijl het gegetene niet wedergegeven kon worden. Zie Lev. 5:16. verwijsteksten
 
15 Zo zullen zij niet ontheiligen de heilige dingen der kinderen Israëls, die zij den HEERE zullen geheven hebben;
16 En hen doen dragen de 26ongerechtigheid der schuld, als zij hun heilige dingen zouden eten; want Ik ben de HEERE, Die hen heiligt.
26 Dat is, de straf der schuld of misdaad. Als vers 9 en Lev. 5:1. verwijsteksten
 
De vrijwillige offers
17 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:
18 Spreek tot Aäron en tot zijn zonen en tot al de kinderen Israëls en zeg tot hen: 27Zo wie uit het huis Israëls en uit de 28vreemdelingen in Israël is, die zijn offerande zal offeren naar al hun 29geloften, en naar al hun vrijwillige offers, die zij den HEERE ten brandoffer zullen offeren;
27 Hebr. Man man.
28 Versta dezulken die de religie der Israëlieten aangenomen hadden en beleden.
29 Zie van deze Lev. 7 op vers 16. verwijsteksten
 
19 Het zal 30naar uw welgevallen zijn, een volkomen mannetje, van de runderen, van de lammeren, of van de geiten.
30 Zie Lev. 1 op vers 3. verwijsteksten
 
20 Gij zult niet offeren iets waarin een gebrek is; want het zou 31niet aangenaam zijn voor u.
31 Hebr. niet naar aangenaamheid, of welgevallen. Alzo in het volgende vers. Versta niet aangenaam den Heere. Vgl. hiermede Lev. 1 de aant. op vers 4. verwijsteksten
 
21 dEn als iemand een dankoffer den HEERE zal offeren, uitzonderende van de runderen of van de schapen een gelofte of vrijwillig offer, het zal volkomen zijn, opdat het aangenaam zij; geen gebrek zal daarin zijn.
d Deut. 15:21; 17:1. verwijsteksten
 
22 Het blinde of gebrokene of verlamde of wratte of 32droge schurftheid of etterige schurftheid hebbende, deze zult gij den HEERE niet offeren, en daarvan zult gij den HEERE geen vuuroffer op het altaar geven.
32 Zie Lev. 21 op vers 20. verwijsteksten
 
23 Doch een os of 33kleinvee, te lang of te verkrompen in leden, die zult gij tot een vrijwillig offer 34bereiden; doch tot een gelofte zou het niet aangenaam zijn.
33 Dat is, schapen en geiten.
34 Dat is, mogen offeren.
 
24 Het gedrukte of gestotene of gescheurde of gesnedene zult gij den HEERE niet offeren; dat zult gij in uw land niet doen.
25 Gij zult ook uit de hand 35des vreemden van al deze dingen uw God geen spijze offeren; want hun verdorvenheid is in hen, in dezelve is gebrek, zij zouden niet aangenaam zijn voor u.
35 Hebr. zoon van den vreemde of uitlander. Hiermede wordt van God bevolen, dat de offeranden die van de vreemden zouden geofferd worden (zie Ezra 6:8, 9, 10), moesten zonder gebrek zijn, zowel als de offeranden van de kinderen van Israël. verwijsteksten
 
26 Wijders sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:
27 Wanneer een os of lam of geit zal geboren zijn, zo zal die zeven dagen onder zijn moeder zijn; daarna, van den achtsten dag en daarover, zal hij aangenaam zijn tot offerande des vuuroffers den HEERE.
28 Gij zult ook een os of kleinvee, hem en zijn jong, op één dag niet slachten.
29 En als gij een lofoffer den HEERE zult slachten, naar uw wil zult gij het slachten.
30 eHet zal op denzelven dag gegeten worden; gij zult daarvan niet overlaten tot op den morgen; Ik ben de HEERE.
e Lev. 7:15. verwijsteksten
 
31 Daarom zult gij Mijn geboden houden en dezelve doen; Ik ben de HEERE.
32 En gij zult Mijn heiligen Naam 36niet ontheiligen, opdat Ik in het midden der kinderen Israëls 37geheiligd worde; Ik ben de HEERE, Die u heilig,
36 Dat is, niet maken gelasterd te worden, door iets te doen tegen Mijn geboden.
37 Dat is, gehouden en verklaard worde voor dien God Die de overtreders straft en de vromen beloont. Zie Lev. 10 op vers 3. verwijsteksten
 
33 Die u uit Egypteland uitgevoerd heb, opdat Ik 38u tot een God zij; Ik ben de HEERE.
38 Zie Gen. 17 op vers 7. verwijsteksten

Einde Leviticus 22