Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Wetten rakende de manier van het vrijwillig spijsoffer te offeren, hetwelk was van meelbloem, óf rauw en ongebakken, vs. 1, enz. Of gebakken in den oven, 4. Of gekookt in de pan, 5. Of in den ketel gezoden, 7. Met een verbod van enigen zuurdesem of honing daarin te mengen, 11. En een gebod van alle offeranden te zouten, 13. Mitsgaders de wijze hoe men de eerste vruchten opofferen moest, 14. |
Het spijsoffer |
1 ALS nu 1een ziel een offerande avan 2spijsoffer den HEERE zal offeren, zijn offerande zal 3meelbloem zijn; en hij zal olie daarop gieten en wierook daarop leggen. |
| 1 Dat is, een persoon, of mens, gelijk het woord mens gebruikt wordt Lev. 1:2. Zie Gen. 12 op vers 5. |
| Lev. 1:2 Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: Als een mens uit u den HEERE een offerande zal offeren, gij zult uw offeranden offeren van het vee, van runderen en van schapen. Gen. 12:5 (kt.) En Abram nam Sarai, zijn huisvrouw, en Lot, zijns broeders zoon, en al hun have die zij verworven hadden, en de zielen die zij verkregen hadden in Haran; en zij togen uit om te gaan naar het land Kanaän, en zij kwamen in het land Kanaän. |
| a Lev. 6:14; 9:17. Num. 15:4. |
| Lev. 6:14 Dit is nu de wet des spijsoffers: een der zonen van Aäron zal dat voor het aangezicht des HEEREN offeren, vóór aan het altaar. Lev. 9:17 En hij deed het spijsoffer toebrengen en vulde daarvan zijn hand en stak het aan op het altaar, behalve het morgenbrandoffer. Num. 15:4 Zo zal hij die zijn offerande den HEERE offert, een spijsoffer offeren van een tiende meelbloem, gemengd met een vierendeel van een hin olie. |
| 2 Dat is, een offerande waarin men spijze of meelbloem offerde, dat ten dele den priester toekwam, ten dele met wierook werd verbrand. Zie de volgende verzen. |
| 3 Dat is, gebuild meel, de donst (bloem) van het meel. |
|
2 En hij zal 4het brengen tot de zonen van Aäron, de priesters, een van welke daarvan zijn 5hand vol grijpen zal uit 6deszelfs meelbloem en uit deszelfs olie, 7met al deszelfs wierook; en de priester bzal 8deszelfs gedenkoffer aansteken op het altaar; het is een vuuroffer tot een lieflijken reuk den HEERE. |
| 4 Te weten spijsoffer. |
| 5 Hebr. de volheid zijner vuist vuisten. Alzo Lev. 5:12. |
| Lev. 5:12 En hij zal dat tot den priester brengen, en de priester zal daarvan zijn hand vol tot deszelfs gedachtenis grijpen, en dat aansteken op het altaar, op de vuuroffers des HEEREN; het is een zondoffer. |
| 6 Versta des spijsoffers meelbloem, dat is, meelbloem tot het spijsoffer behorende. |
| 7 Of: boven. Alzo Lev. 3:4, 10; 4:9, enz. Dat is, tezamen met den gansen wierook van het spijsoffer. |
| Lev. 3:4 Dan zal hij beide de nieren en het vet dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is, en het net over de lever, met de nieren, dat zal hij afnemen. Lev. 3:10 Ook beide de nieren en het vet dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het net over de lever, met de nieren, dat zal hij afnemen. Lev. 4:9 Daartoe de twee nieren en het vet dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is, en het net over de lever, met de nieren, dat zal hij afnemen; |
| b Lev. 6:15. |
| Lev. 6:15 En hij zal daarvan opnemen zijn hand vol, uit de meelbloem des spijsoffers en van deszelfs olie, en al den wierook die op het spijsoffer is; dan zal hij het aansteken op het altaar; het is een lieflijke reuk tot deszelfs gedachtenis voor den HEERE. |
| 8 Een reukwerk zo genoemd, omdat het God indachtig maakte (menselijkerwijze gesproken) de beloften die Hij den vromen Israëlieten gegeven had, en de gebeden die zij tot Hem deden, dewelke bij een reukwerk dat opklimt vergeleken worden, Ps. 141:2. Hand. 10:4. Openb. 8:3, 4. |
| Ps. 141:2 Mijn gebed worde gesteld als reukwerk voor Uw aangezicht, de opheffing mijner handen als het avondoffer. Hand. 10:4 En hij de ogen op hem houdende, en zeer bevreesd geworden zijnde, zeide: Wat is het, Heere? En hij zeide tot hem: Uw gebeden en uw aalmoezen zijn tot gedachtenis opgekomen voor God. Openb. 8:3 En er kwam een andere Engel, en stond aan het altaar, hebbende een gouden wierookvat; en Hem werd veel reukwerk gegeven, opdat Hij het met
de gebeden aller heiligen zou leggen op het gouden altaar dat voor den troon is. Openb. 8:4 En de rook des reukwerks met de gebeden der heiligen ging op van de hand des Engels voor God. |
|
3 Wat nu overblijft cvan het spijsoffer zal van Aäron en zijn zonen zijn; het is 9een heiligheid der heiligheden van de vuuroffers des HEEREN. |
| c Lev. 10:12. |
| Lev. 10:12 En Mozes sprak tot Aäron en tot Eleázar en tot Ithamar, zijn overgebleven zonen: Neemt het spijsoffer dat van de vuuroffers des HEEREN overgebleven is, en eet hetzelve ongezuurd bij het altaar; want het is een heiligheid der heiligheden. |
| 9 Dat is, een zeer heilig ding, of van zeer grote en voortreffelijke heiligheid. Alzo vers 10. Ex. 30:36. Lev. 24:9, enz. Het is een manier van spreken, betekenende de vergroting en verheffing desgenen van wien gesproken wordt. Alzo wordt God genoemd de God der goden, en de Heere der heren, Ps. 136:2, 3; het lied van Salomo het lied der liederen, Hoogl. 1:1. Vgl. de aant. Gen. 9 op vers 25. |
| vers 10 En wat overblijft van het spijsoffer zal van Aäron en zijn zonen zijn; het is een heiligheid der heiligheden van de vuuroffers des HEEREN. Ex. 30:36 En gij zult van hetzelve heel klein pulver stoten, en gij zult daarvan leggen voor de getuigenis in de tent der samenkomst, waarheen Ik tot u komen zal; het zal ulieden heiligheid der heiligheden zijn. Lev. 24:9 En het zal van Aäron en zijn zonen zijn, die dat in de heilige plaats zullen eten; want het is voor hem een heiligheid der heiligheden, uit de vuuroffers des HEEREN, een eeuwige inzetting. Ps. 136:2 Looft den God der goden; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. Ps. 136:3 Looft den Heere der heren; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. Hoogl. 1:1 HET Hooglied, hetwelk van Sálomo is. Gen. 9:25 (kt.) En hij zeide: Vervloekt zij Kanaän; een knecht der knechten zij hij zijn broederen. |
|
4 En als gij offeren zult een offerande van spijsoffer, een gebak des ovens, het zullen zijn 10ongezuurde koeken, van meelbloem met olie gemengd, 11en ongezuurde 12vladen met olie bestreken. |
| 10 Hebr. koeken der ongezuurdheden, en alzo in het volgende. |
| 11 Anders: of. |
| 12 Of: pannenkoeken, of taarten. |
|
5 En indien uw offerande spijsoffer is in de pan gekookt, zij zal zijn van ongezuurde meelbloem met olie gemengd. |
6 Breek ze in stukken en giet olie daarop; het is een spijsoffer. |
7 En zo uw offerande een spijsoffer 13des ketels is, het zal van meelbloem met olie gemaakt worden. |
| 13 Anders: pan, dat is, van hetgeen dat in den ketel gezoden, of in de pan gefruit is. |
|
8 Dan zult gij dat spijsoffer hetwelk daarvan zal gemaakt worden, den HEERE toebrengen; en men zal het tot den priester doen naderen, die dat tot het altaar dragen zal. |
9 En de priester zal van dat spijsoffer 14deszelfs gedenkoffer opnemen en op het altaar aansteken; het is een vuuroffer 15tot een lieflijken reuk den HEERE. |
| 14 Zie op vers 2. |
| vers 2 (kt.) En hij zal het brengen tot de zonen van Aäron, de priesters, een van welke daarvan zijn hand vol grijpen zal uit deszelfs meelbloem en uit deszelfs olie, met al deszelfs wierook; en de priester zal deszelfs gedenkoffer aansteken op het altaar; het is een vuuroffer tot een lieflijken reuk den HEERE. |
| 15 Zie Gen. 8 op vers 21 en Lev. 1 op vers 9. |
| Gen. 8:21 (kt.) En de HEERE rook dien lieflijken reuk, en de HEERE zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil, want het gedichtsel van des mensen hart is boos van zijn jeugd aan; en Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb. Lev. 1:9 (kt.) Doch zijn ingewand en zijn schenkels zal men met water wassen; en de priester zal dat alles aansteken op het altaar; het is een brandoffer, een vuuroffer tot een lieflijken reuk den HEERE. |
|
10 En wat overblijft van het spijsoffer zal van Aäron en zijn zonen zijn; het is een 16heiligheid der heiligheden van de vuuroffers des HEEREN. |
| 16 Zie op vers 3. |
| vers 3 (kt.) Wat nu overblijft van het spijsoffer zal van Aäron en zijn zonen zijn; het is een heiligheid der heiligheden van de vuuroffers des HEEREN. |
|
11 Geen spijsoffer dat gij den HEERE zult offeren, zal met desem gemaakt worden; want van geen 17zuurdesem en van geen 18honing zult gijlieden den HEERE vuuroffer aansteken. |
| 17 Versta dit van de vrijwillige offeranden. Want in de dankoffers geldt deze wet niet, Lev. 7:13, noch in de offeranden der eerstelingen, Lev. 23:17 en hier in het volgende vers. |
| Lev. 7:13 Benevens de koeken zal hij tot zijn offerande gedesemd brood offeren, met het lofoffer zijns dankoffers. Lev. 23:17 Gijlieden zult uit uw woningen twee beweegbroden brengen, zij zullen van twee tienden meelbloem zijn, gedesemd zullen zij gebakken worden; het zijn de eerstelingen den HEERE. |
| 18 De honing werd met den desem verboden, omdat hij, niettegenstaande zijn zoetigheid, den aard heeft het deeg waarmede hij gemengd is, te verzuren en te doen rijzen. |
|
12 19De offerande der eerstelingen, die zult gij den HEERE 20offeren; maar op het altaar zullen zij niet komen tot een lieflijken reuk. |
| 19 Zie Lev. 23:17. |
| Lev. 23:17 Gijlieden zult uit uw woningen twee beweegbroden brengen, zij zullen van twee tienden meelbloem zijn, gedesemd zullen zij gebakken worden; het zijn de eerstelingen den HEERE. |
| 20 Te weten gedesemd, of met honing gemengd. |
|
13 En alle offerande uws spijsoffers zult gij met zout zouten, en 21het zout van het verbond uws Gods van uw spijsoffer niet laten 22afblijven; dmet al uw offerande zult gij zout offeren. |
| 21 Dat is, dat u vermaant van Mijn verbond, waardoor gij verplicht zijt, naar een onbesmettelijk en onverderfelijk leven te trachten, Mark. 9:49. |
| Mark. 9:49 Want eenieder zal met vuur gezouten worden, en iedere offerande zal met zout gezouten worden. |
| 22 Hebr. doen ophouden. |
| d Mark. 9:49. |
| Mark. 9:49 Want eenieder zal met vuur gezouten worden, en iedere offerande zal met zout gezouten worden. |
|
14 En zo gij den HEERE een spijsoffer der eerste vruchten offert, zult gij het spijsoffer uwer eerste vruchten van groene aren bij het vuur 23gedord, dat is het kleingebroken graan van volle groene aren, offeren. |
| 23 Of: gezengd, geschroeid. |
|
15 En gij zult olie daarop doen en wierook daarop leggen; het is een spijsoffer. |
16 Zo zal de priester deszelfs 24gedenkoffer aansteken van zijn kleingebroken graan en van zijn olie, met al den wierook; het is een vuuroffer den HEERE. |
| 24 Zie op vers 2. |
| vers 2 (kt.) En hij zal het brengen tot de zonen van Aäron, de priesters, een van welke daarvan zijn hand vol grijpen zal uit deszelfs meelbloem en uit deszelfs olie, met al deszelfs wierook; en de priester zal deszelfs gedenkoffer aansteken op het altaar; het is een vuuroffer tot een lieflijken reuk den HEERE. |