Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Wetten ordinerende den Israëlieten, niet te leven naar de gewoonten of zeden der Egyptenaars en Kanaänieten, vs. 1, enz. Maar naar de inzetting Gods, 4. Te schuwen de bloedschendige bijslapingen en huwelijken, 6. De bijslaping met een maandstondige vrouw, 19. En overspel, 20. Zijn kinderen den Molech niet op te offeren, 21. Te verfoeien alle onnatuurlijke bijslaping, 22. Met de redenen, dienende tot bevestiging van deze wetten, 24. |
Bloedschande |
1 VERDER sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
2 Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: Ik ben 1de HEERE uw God. |
| 1 Te weten, Dien gij als uw enigen God en Heiland gehoorzamen moet, en Die de gehoorzamen belonen, en de ongehoorzamen kan en wil straffen. |
|
3 Gij zult niet doen naar de werken des Egyptischen lands, waarin gij gewoond hebt; noch naar de werken van het land Kanaän, waarheen Ik u breng, zult gij doen en zult in hun 2inzettingen niet wandelen. |
| 2 Zo worden genoemd de afgrijselijke gewoonten, die door toelating en het gemeen gebruik onder de gemelde volken zo de overhand genomen hadden, dat zij voor gestelde wetten gehouden werden. Vgl. vers 30 en Lev. 20:23. |
| vers 30 Daarom zult gij Mijn bevel onderhouden, dat gij niet doet van die gruwelijke inzettingen die vóór u zijn gedaan geweest, en u daarmede niet verontreinigt; Ik ben de HEERE uw God. Lev. 20:23 En wandelt niet in de inzettingen des volks hetwelk Ik voor uw aangezicht uitwerp; want al deze dingen hebben zij gedaan; daarom ben Ik van hen verdrietig geworden. |
|
4 Mijn rechten zult gij doen en Mijn inzettingen zult gij houden, om in die te wandelen; Ik ben de HEERE uw God. |
5 Ja, Mijn inzettingen en Mijn rechten zult gij houden; awelk 3mens dezelve zal doen, die zal door dezelve leven; Ik ben de HEERE. |
| a Ez. 20:11, 13. Rom. 10:5. Gal. 3:12. |
| Ez. 20:11 Daar gaf Ik hun Mijn inzettingen, en maakte hun Mijn rechten bekend; dewelke, zo ze een mens doet, zal hij door dezelve leven. Ez. 20:13 Maar het huis Israëls werd wederspannig tegen Mij in de woestijn; zij wandelden in Mijn inzettingen niet, en verwierpen Mijn rechten; dewelke, zo ze een mens doet, zal hij door dezelve leven; en zij ontheiligden Mijn sabbatten zeer, dat Ik zeide Mijn grimmigheid te zullen uitgieten over hen in de woestijn, om hen te verdoen. Rom. 10:5 Want Mozes beschrijft de rechtvaardigheid die uit de wet is, zeggende: De mens die deze dingen doet, zal door dezelve leven. Gal. 3:12 Doch de wet is niet uit het geloof; maar de mens die deze dingen doet, zal door dezelve leven. |
| 3 Deze spreuk leert drie dingen: I. de volmaaktheid van de leer der wet; II. de gerechtigheid der werken; III. het loon dat zulke gerechtigheid van God toegezegd is, maar dewijl de verdorven mens die in zich niet heeft, zo is het loon uit enkel genade, om de verzoening van Christus, door het geloof aangenomen, Jes. 53:11. Rom. 3:20, 21, 22, 23, enz. Vgl. Deut. 6 de aant. op vers 25. |
| Jes. 53:11 Om den arbeid Zijner ziel zal Hij het zien en
verzadigd worden; door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen. Rom. 3:20 Daarom zal uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd worden voor Hem; want door de wet is de kennis der zonde. Rom. 3:21 Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de wet, hebbende getuigenis van de Wet en de Profeten: Rom. 3:22 Namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven; want er is geen onderscheid. Rom. 3:23 Want zij hebben allen gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods, Deut. 6:25 (kt.) En het zal ons gerechtigheid zijn, als wij zullen waarnemen te doen al deze geboden voor het aangezicht des HEEREN onzes Gods, gelijk als Hij ons geboden heeft. |
|
6 4Niemand zal tot enige 5nabestaande zijns vleses naderen, om de 6schaamte te ontdekken; Ik ben de HEERE. |
| 4 Hebr. Man man zal niet, enz., dat is, geen man. Want al deze geboden spreken eigenlijk tot de manspersonen, doch alzo, dat bij noodwendig gevolg het vrouwelijk geslacht daaronder mede begrepen is. |
| 5 Het Hebreeuwse woord is wel gemeen aan den man en de vrouw, maar wordt hier eigenlijk van de vrouw genomen, en strekt zich uit tot de graden of trappen der maagschap en zwagerschap die hier uitgedrukt staan, en uit dezelve door gelijkvormigheid des bestaansels besloten kunnen worden. |
| 6 Hebr. naaktheid, en zo in het volgende. Het is een eerbare manier van spreken, betekenende zoveel als wat de Schrift anders noemt iemand bekennen. Zie Gen. 4 op vers 1. Een gelijke manier van spreken is den zoom der kleding ontdekken, Deut. 22:30; 27:20. |
| Gen. 4:1 (kt.) EN Adam bekende Eva, zijn huisvrouw; en zij werd zwanger en baarde Kaïn, en zeide: Ik heb een man van den HEERE verkregen. Deut. 22:30 Een man zal zijns vaders vrouw niet nemen, en hij zal zijns vaders slip niet ontdekken. Deut. 27:20 Vervloekt zij, die bij de vrouw zijns vaders ligt, omdat hij zijns vaders slip ontdekt heeft. En al het volk zal zeggen: Amen. |
|
7 Gij zult de schaamte uws vaders 7en de schaamte uwer moeder niet ontdekken; 8zij is uw moeder, gij zult haar schaamte niet ontdekken. |
| 7 Het woordje en dient hier tot uitlegging, alsof men zeide te weten, want vaders schaamte en moeders schaamte worden hier voor één genomen. Zie ook vss. 8, 16. |
| vers 8 Gij zult de schaamte der huisvrouw uws vaders niet ontdekken; het is de schaamte uws vaders. vers 16 Gij zult de schaamte der huisvrouw uws broeders niet ontdekken; het is de schaamte uws broeders. |
| 8 Dat is, gij zijt uit haar geboren; en versta bijgevolg hetzelfde van den vader, die de schaamte van zijn dochter niet mag ontdekken, omdat hij haar vader, en zij van hem geboren is. |
|
8 bGij zult de schaamte 9der huisvrouw uws vaders niet ontdekken; het is de schaamte 10uws vaders. |
| b Lev. 20:11. 1 Kor. 5:1. |
| Lev. 20:11 En een man die bij zijns vaders huisvrouw zal gelegen hebben, heeft zijns vaders schaamte ontdekt; zij beiden zullen zekerlijk gedood worden; hun bloed is op hen. 1 Kor. 5:1 MEN hoort ganselijk dat er hoererij onder u is, en zodanige hoererij die ook onder de heidenen niet genaamd wordt, alzo dat er een zijns vaders huisvrouw heeft. |
| 9 Dat is, uwer stiefmoeder; alzo ook uws stiefvaders. Want onder een voorbeeld moeten de gelijke trappen begrepen worden. |
| 10 Denwelken het alleen geoorloofd is die te ontdekken. |
|
9 De schaamte uwer zuster, der dochter uws 11vaders of der dochter uwer 12moeder, 13te huis geboren of 14buiten geboren, haar schaamte zult gij niet ontdekken. |
| 11 Dat is, uwer halfzuster van vaderszijde. |
| 12 Dat is, uwer halfzuster van moederszijde. |
| 13 Dat is, in een wettig huwelijk. |
| 14 Dat is, onwettig. Anderen nemen het alzo, dat God in het gemeen verbiedt de zuster te trouwen, hetzij dat zij is de dochter uws vaders, te huis geboren, dat is, uw volle zuster, hetzij dat zij is de dochter uwer moeder, buiten geboren, dat is, uw halfzuster van moederszijde. Gelijk vers 11 verboden wordt te trouwen met de halfzuster van vaderszijde. |
| vers 11 De schaamte van de dochter der huisvrouw uws vaders, die uw vader geboren is (zij is uw zuster), haar schaamte zult gij niet ontdekken. |
|
10 De schaamte der 15dochter uws zoons of der dochter uwer dochter, haar schaamte zult gij niet ontdekken; want 16zij zijn uw schaamte. |
| 15 En alzo nederwaarts in de rechte linie, van alle kinderen uwer kinderen. |
| 16 Dat is, zij zijn door middel van uw kinderen van u voortgekomen en geboren. |
|
11 cDe schaamte van de dochter der huisvrouw uws vaders, die uw vader geboren is (zij is uw zuster), haar schaamte zult gij niet ontdekken. |
| c Lev. 20:17. |
| Lev. 20:17 En als een man zijn zuster, de dochter zijns vaders of de dochter zijner moeder, zal genomen hebben, en hij haar schaamte gezien en zij zijn schaamte zal gezien hebben, het is een schandvlek; daarom zullen zij voor de ogen der kinderen huns volks uitgeroeid worden; hij heeft de schaamte zijner zuster ontdekt, hij zal zijn ongerechtigheid dragen. |
|
12 dGij zult de schaamte van de 17zuster uws vaders niet ontdekken; zij is uws vaders nabestaande. |
| d Lev. 20:19. |
| Lev. 20:19 Daartoe zult gij de schaamte van de zuster uwer moeder en van de zuster uws vaders niet ontdekken; dewijl hij zijn nabestaande ontbloot heeft, zullen zij hun ongerechtigheid dragen. |
| 17 Te weten, die uw moei is van vaderszijde; gelijk in het volgende vers van de moei van moederszijde gesproken wordt. |
|
13 Gij zult de schaamte van de zuster uwer moeder niet ontdekken; want zij is uwer moeders nabestaande. |
14 eGij zult de schaamte van den 18broeder uws vaders niet ontdekken; tot zijn huisvrouw zult gij niet 19naderen, zij is 20uw moei. |
| e Lev. 20:20. Ez. 22:11. |
| Lev. 20:20 Als ook een man bij zijn moei zal gelegen hebben, hij heeft de schaamte zijns ooms ontdekt; zij zullen hun zonde dragen; zonder kinderen zullen zij sterven. Ez. 22:11 Daartoe heeft de een gruwel gedaan met zijns naasten huisvrouw, en een ander heeft zijns zoons vrouw met schandelijkheid verontreinigd; nog een ander heeft in u zijn zuster, zijns vaders dochter, verkracht. |
| 18 Dat is, van de huisvrouw van den broeder uws vaders, gelijk de volgende woorden medebrengen; welker schaamte de schaamte van den oom genoemd wordt, omdat zij met hem één vlees is. |
| 19 Te weten, om met haar vleselijke gemeenschap te hebben. Zie Gen. 20 op vers 4. |
| Gen. 20:4 (kt.) Doch Abimélech was tot haar niet genaderd; daarom zeide hij: Heere, zult Gij dan ook een rechtvaardig volk doden? |
| 20 Te weten behuwdmoei, die een kozijn of neef van den overledene ook niet mocht trouwen. Hierom was nog meer ongeoorloofd het huwelijk tussen den oom en zijns broeders dochter. |
|
15 Gij fzult de schaamte uwer schoondochter niet ontdekken; 21zij is uws zoons huisvrouw, gij zult haar schaamte niet ontdekken. |
| f Lev. 20:12. |
| Lev. 20:12 Insgelijks als een man bij zijns zoons vrouw zal gelegen hebben, zij zullen beiden zekerlijk gedood worden; zij hebben een gruwelijke vermenging gedaan; hun bloed is op hen. |
| 21 Insgelijks was ongeoorloofd het huwelijk tussen den schoonzoon en de behuwdmoeder, Lev. 20:14. |
| Lev. 20:14 En wanneer een man een vrouw en haar moeder zal genomen hebben, het is een schandelijke daad; men zal hem en diezelve met vuur verbranden, opdat geen schandelijke daad in het midden van u zij. |
|
16 gGij zult de schaamte 22der huisvrouw uws broeders niet ontdekken; het is de schaamte uws broeders. |
| g Lev. 20:21. |
| Lev. 20:21 En wanneer een man zijns broeders huisvrouw zal genomen hebben, het is onreinheid; hij heeft de schaamte zijns broeders ontdekt; zij zullen zonder kinderen zijn. |
| 22 Van deze wet werd toenmaals uitgenomen, wanneer de broeder zonder mannelijke erfgenamen na te laten gestorven was; want dan moest de naaste broeder of bloedvriend de weduwe trouwen, om voor zijn gestorven broeder zaad te verwekken, Deut. 25:5. Matth. 22:24. Uit deze wet volgt noodzakelijk, dat een vrouw met den enen broeder getrouwd zijnde, niet na zijn dood met den anderen broeder mag trouwen; en evenzo een man met de ene zuster getrouwd zijnde, na haar dood de andere zuster niet mag trouwen. |
| Deut. 25:5 Wanneer broeders tezamen wonen, en één van hen sterft en geen zoon heeft, zo zal de vrouw des verstorvenen aan geen vreemden man daarbuiten geworden; haars mans broeder zal tot haar ingaan en nemen haar zich ter vrouw, en doen haar den plicht van eens mans broeder. Matth. 22:24 Zeggende: Meester, Mozes heeft gezegd: Indien iemand sterft, geen kinderen hebbende, zo zal zijn broeder deszelfs vrouw trouwen en zijn broeder zaad verwekken. |
|
17 hGij zult de schaamte ener vrouw en harer dochter niet ontdekken; 23de dochter haars zoons noch de dochter van haar dochter zult gij nemen, om haar schaamte te ontdekken; zij zijn nabestaanden, het is een schandelijke daad. |
| h Lev. 20:14. |
| Lev. 20:14 En wanneer een man een vrouw en haar moeder zal genomen hebben, het is een schandelijke daad; men zal hem en diezelve met vuur verbranden, opdat geen schandelijke daad in het midden van u zij. |
| 23 Versta de stiefdochter en stiefzoon en de kinderen van dezelve voortkomende, van dewelke de stiefvader en de stiefgrootvader zich moesten onthouden als van hun eigen kinderen en kindskinderen. |
|
18 24Gij zult ook geen vrouw tot haar 25zuster nemen, om haar te 26benauwen, mits haar schaamte nevens haar 27in haar leven te ontdekken. |
| 24 Deze wet wordt van sommigen aldus verstaan, dat een man niet tegelijk twee vrouwen in huwelijk mocht hebben. Want hoewel enige oudvaders dit gedaan hebben, en God hetzelve te dien tijde geduld heeft, nochtans was het zo van den beginne niet geweest, gelijk Christus leert, Matth. 19:8, uit Gen. 2:24, en het is in het Nieuwe Testament afgeschaft. Doch velen verstaan door het woord zuster hier de eigen zuster van de vrouw. |
| Matth. 19:8 Hij zeide tot hen: Mozes heeft vanwege de hardigheid uwer harten u toegelaten uw vrouwen te verlaten; maar van den beginne is het alzo niet geweest. Gen. 2:24 Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aankleven, en zij zullen tot één vlees zijn. |
| 25 Volgens de eerste uitlegging zou het woord zuster hier niet die van dezelfde natuurlijke ouders geboren is, maar slechts een andere vrouw betekenen, gelijk het aldus voor het woord andere genomen wordt Ex. 26:3. Ez. 1:9; 3:13, enz. |
| Ex. 26:3 Er zullen vijf gordijnen samengevoegd zijn, de ene aan de andere; wederom zullen er vijf gordijnen samengevoegd zijn, de ene aan de andere. Ez. 1:9 Hun vleugelen waren samengevoegd, de een aan den ander; zij keerden zich niet om als zij gingen; zij gingen elkeen rechtuit voor zijn aangezicht heen. Ez. 3:13 En ik
hoorde
het geluid van der dieren vleugelen, die de een den ander raakten, en het geluid der raderen tegenover hen; en het geluid ener grote ruising. |
| 26 Dat is, schande, spijt en kwelling aan te doen; hetwelk gemeenlijk geschiedt waar meer vrouwen dan een zijn. Zie 1 Samuël 1. Veel meer waar twee zusters tegelijk zijn, gelijk te zien is in de huisvrouwen van Jakob, Genesis 30. |
| 1 Samuël 1 ER was een man van Ramatháïm Zofim, van het gebergte van Efraïm, wiens naam was Elkana, een zoon van Jeróham, den zoon van Elihu, den zoon van Tochu, den zoon van Zuf, een Efrathiet. Genesis 30 ALS nu Rachel zag dat zij Jakob niet baarde, zo benijdde Rachel haar zuster; en zij zeide tot Jakob: Geef mij kinderen, of indien niet, zo ben ik dood. |
| 27 Als men dit verstaat van de eigenlijke zuster, kunnen deze woorden dienen tot vergroting van de benauwdheid die haar van haar eigen zuster in haar leven zou wedervaren. Dienvolgens kan geenszins daaruit besloten worden, dat de man na haar dood haar zuster zou mogen trouwen. Waarvan zie op vers 16. |
| vers 16 (kt.) Gij zult de schaamte der huisvrouw uws broeders niet ontdekken; het is de schaamte uws broeders. |
Onzedelijkheid |
19 Ook izult gij tot de vrouw in de 28afzondering van haar onreinheid niet naderen, om haar schaamte te ontdekken. |
| i Lev. 20:18. |
| Lev. 20:18 En als een man bij een vrouw die haar krankheid heeft, zal gelegen en haar schaamte ontdekt, haar fontein ontbloot en zij zelve de fontein haars bloeds ontdekt zal hebben, zo zullen zij beiden uit het midden huns volks uitgeroeid worden. |
| 28 Dat is, als zij om haar bloedgang moet afgezonderd worden. Zie Lev. 12:2; 15:24, 25. |
| Lev. 12:2 Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Wanneer een vrouw zaad gegeven en een knechtje gebaard zal hebben, zo zal zij zeven dagen onrein zijn; volgens de dagen der afzondering harer krankheid zal zij onrein zijn. Lev. 15:24 Insgelijks zo iemand zekerlijk bij haar gelegen heeft, dat haar afzondering op hem zij, zo zal hij zeven dagen onrein zijn; daartoe alle leger waarop hij zal gelegen hebben, zal onrein zijn. Lev. 15:25 Wanneer ook een vrouw vele dagen buiten den tijd harer afzondering, van den vloed haars bloeds vloeien zal, of wanneer zij vloeien zal boven haar afzondering, zij zal al de dagen van den vloed harer onreinheid als in de dagen harer afzondering onrein zijn. |
|
20 k29En gij zult niet liggen bij uws naasten huisvrouw ter bezading, om met haar onrein te worden. |
| k Lev. 20:10. |
| Lev. 20:10 Een man ook die met iemands huisvrouw zal overspel gedaan hebben, dewijl hij met zijns naasten vrouw overspel gedaan heeft, zal zekerlijk gedood worden, de overspeler en de overspeelster. |
| 29 Hebr. En tot de huisvrouw uws naasten zult gij niet geven uw bijliggen tot zaad of bezading. Alzo in het volgende meermaals. |
|
21 lEn van uw zaad zult gij niet geven om voor den 30Molech door het vuur te doen gaan; en den Naam uws Gods zult gij 31niet ontheiligen; Ik ben de HEERE. |
| l Lev. 20:2. Deut. 18:10. 2 Kon. 17:17; 23:10. |
| Lev. 20:2 Gij zult ook tot de kinderen Israëls zeggen: Eenieder uit de kinderen Israëls of uit de vreemdelingen die in Israël als vreemdelingen verkeren, die van zijn zaad den Molech gegeven zal hebben, zal zekerlijk gedood worden; het volk des lands zal hem met stenen stenigen. Deut. 18:10 Onder u zal niet gevonden worden die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet doorgaan, die met waarzeggerijen omgaat, een guichelaar, of die op vogelgeschrei acht geeft, of tovenaar, 2 Kon. 17:17 Ook deden zij hun zonen en hun dochters door het vuur gaan en gebruikten waarzeggerijen en gaven op vogelgeschrei acht, en verkochten zich om te doen wat kwaad was in de ogen des HEEREN, om Hem tot toorn te verwekken. 2 Kon. 23:10 Hij verontreinigde ook Tofeth, dat in het dal der kinderen van Hinnom is, opdat niemand zijn zoon of zijn dochter voor den Molech door het vuur deed gaan. |
| 30 Alzo wordt genaamd de afgod der Ammonieten, die ook anders Milcom geheten wordt, 1 Kon. 11:5, 7, tot wiens godsdienstige eer de ouders hun kinderen deden levend verbranden, of (als sommigen schrijven) tenminste tussen twee grote vuren doorgaan, om (zo zij meenden) gezuiverd te worden. Hetwelk te doen God hier uitdrukkelijk verbiedt. Zie ook Lev. 20:2. Deut. 18:10. 2 Kon. 17:17; 23:10. |
| 1 Kon. 11:5 Want Sálomo wandelde Astoreth, den god der Sidoniërs, na, en Milcom, het verfoeisel der Ammonieten. 1 Kon. 11:7 Toen bouwde Sálomo een hoogte voor Kamos, het verfoeisel der Moabieten, op den berg die vóór Jeruzalem is, en voor Molech, het verfoeisel der kinderen Ammons. Lev. 20:2 Gij zult ook tot de kinderen Israëls zeggen: Eenieder uit de kinderen Israëls of uit de vreemdelingen die in Israël als vreemdelingen verkeren, die van zijn zaad den Molech gegeven zal hebben, zal zekerlijk gedood worden; het volk des lands zal hem met stenen stenigen. Deut. 18:10 Onder u zal niet gevonden worden die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet doorgaan, die met waarzeggerijen omgaat, een guichelaar, of die op vogelgeschrei acht geeft, of tovenaar, 2 Kon. 17:17 Ook deden zij hun zonen en hun dochters door het vuur gaan en gebruikten waarzeggerijen en gaven op vogelgeschrei acht, en verkochten zich om te doen wat kwaad was in de ogen des HEEREN, om Hem tot toorn te verwekken. 2 Kon. 23:10 Hij verontreinigde ook Tofeth, dat in het dal der kinderen van Hinnom is, opdat niemand zijn zoon of zijn dochter voor den Molech door het vuur deed gaan. |
| 31 Dat is, niet onteren, door te doen wat Hij verboden en na te laten wat Hij geboden heeft. Vgl. Lev. 22:2. Alzo worden Gods inzettingen en sabbat gezegd ontheiligd te worden, Neh. 13:17. Ps. 89:32. |
| Lev. 22:2 Spreek tot Aäron en tot zijn zonen, dat zij zich van de heilige dingen der kinderen Israëls, die zij Mij heiligen, afzonderen, opdat zij den Naam Mijner heiligheid niet ontheiligen; Ik ben de HEERE. Neh. 13:17 Zo twistte ik met de edelen van Juda, en zeide tot hen: Wat voor een boos ding is dit, dat gijlieden doet, en ontheiligt den sabbatdag? Ps. 89:32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden, |
|
22 mBij een manspersoon zult gij niet liggen 32met vrouwelijke bijligging; dat is een gruwel. |
| m Lev. 20:13. |
| Lev. 20:13 Wanneer ook een man bij een manspersoon zal gelegen hebben met vrouwelijke bijligging, zij beiden hebben een gruwel gedaan; zij zullen zekerlijk gedood worden; hun bloed is op hen. |
| 32 Dat is, gelijk men bij de vrouwen ligt. Alzo Lev. 20:13. |
| Lev. 20:13 Wanneer ook een man bij een manspersoon zal gelegen hebben met vrouwelijke bijligging, zij beiden hebben een gruwel gedaan; zij zullen zekerlijk gedood worden; hun bloed is op hen. |
|
23 nInsgelijks zult gij bij geen beest liggen, om daarmede onrein te worden; een vrouw ook zal niet staan voor een beest, om daarmede te doen te hebben: het is 33een gruwelijke vermenging. |
| n Lev. 20:15, 16. |
| Lev. 20:15 Daartoe als een man bij enig vee zal gelegen hebben, hij zal zekerlijk gedood worden; ook zult gijlieden het beest doden. Lev. 20:16 Alzo wanneer een vrouw tot enig beest genaderd zal zijn, om daarmede te doen te hebben, zo zult gij die vrouw en dat beest doden; zij zullen zekerlijk gedood worden; hun bloed is op hen. |
| 33 Of: een gruwelijke verstoring en verwarring der orde van God in de natuur ingesteld, en een schandelijke confusie van de eerbaarheid. |
|
24 Verontreinigt u niet met enige van deze; want de heidenen die Ik van uw aangezicht uitwerp, zijn met al deze verontreinigd; |
25 Zodat het land onrein is en Ik over hetzelve 34zijn ongerechtigheid bezoeke, en het land zijn inwoners 35uitspuwt. |
| 34 Dat is, straffe om zijn ongerechtigheid; alzo Jes. 26:21. Jer. 36:31. Zie Gen. 21 op vers 1. |
| Jes. 26:21 Want zie, de HEERE zal uit Zijn plaats uitgaan om de ongerechtigheid van de inwoners der aarde over hen te bezoeken; en de aarde zal haar bloed ontdekken en zal haar doodgeslagenen niet langer bedekt houden. Jer. 36:31 En Ik zal over hem en over zijn zaad en over zijn knechten hunlieder ongerechtigheid bezoeken; en Ik zal over hen en over de inwoners van Jeruzalem en over de mannen van Juda al het kwaad brengen dat Ik tot hen gesproken heb; maar zij hebben niet gehoord. Gen. 21:1 (kt.) EN de HEERE bezocht Sara gelijk als Hij gezegd had; en de HEERE deed Sara gelijk als Hij gesproken had. |
| 35 Het Hebreeuwse woordje betekent eigenlijk door walging overgeven wat de maag niet kan verdragen; hetwelk bij gelijkenis gezegd wordt van een land hetwelk met kwade inwoners bezwaard is. Alzo vers 28 en Lev. 20:22. |
| vers 28 Dat u dat land niet uitspuwe, als gij hetzelve zult verontreinigd hebben; gelijk als het het volk dat vóór u was, uitgespuwd heeft. Lev. 20:22 Onderhoudt dan al Mijn inzettingen en al Mijn rechten en doet dezelve, opdat u dat land waarheen Ik u breng om daarin te wonen, niet uitspuwe. |
|
26 oMaar gij zult Mijn inzettingen en Mijn rechten onderhouden en van al die gruwelen niets doen, inboorling noch vreemdeling die in het midden van u als vreemdeling verkeert. |
| o Lev. 20:22. |
| Lev. 20:22 Onderhoudt dan al Mijn inzettingen en al Mijn rechten en doet dezelve, opdat u dat land waarheen Ik u breng om daarin te wonen, niet uitspuwe. |
|
27 Want de lieden dezes lands, die vóór u geweest zijn, hebben al deze gruwelen gedaan; en het land is onrein geworden. |
28 Dat u dat land niet uitspuwe, als gij hetzelve zult verontreinigd hebben; gelijk als het het volk dat vóór u was, uitgespuwd heeft. |
29 Want al wie enige van deze gruwelen doen zal, die zielen die ze doen, zullen 36uit het midden van haar volk uitgeroeid worden. |
| 36 Hieruit (alsook uit meer andere plaatsen) blijkt klaarlijk, dat het Hebreeuwse woord hetwelk hier gebruikt wordt, ook dikwijls een smadelijke lijf- en doodstraf begrijpt. |
|
30 Daarom zult gij Mijn 37bevel onderhouden, dat gij niet doet van die 38gruwelijke inzettingen die vóór u zijn gedaan geweest, en u daarmede niet verontreinigt; Ik ben de HEERE uw God. |
| 37 Hebr. onderhouding, dat is, wat Ik bevolen heb te onderhouden. Alzo ook Gen. 26:5. Elders wordt dit woord overgezet met wacht, als Num. 3:7, enz. Zie aldaar de aant. |
| Gen. 26:5 Daarom dat Abraham Mijn stem gehoorzaam geweest is, en heeft onderhouden Mijn bevel, Mijn geboden, Mijn inzettingen en Mijn wetten. Num. 3:7 En dat zij waarnemen zijn wacht en de wacht der gehele vergadering, vóór de tent der samenkomst, om den dienst des tabernakels te bedienen; |
| 38 Hebr. inzettingen der gruwelen. Zie op vers 3. |
| vers 3 (kt.) Gij zult niet doen naar de werken des Egyptischen lands, waarin gij gewoond hebt; noch naar de werken van het land Kanaän, waarheen Ik u breng, zult gij doen en zult in hun inzettingen niet wandelen. |