Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Wetten verbiedende ergens offerande te offeren dan alleen in den tabernakel, vs. 1, enz. En aan niemand anders dan alleen aan den Heere, 5. Geenszins aan de duivelen, op straffe van uitroeiing, 7. Insgelijks, verbiedende bloed te eten, op gelijke straf, 10. Mitsgaders enig dood aas of dat verscheurd is, 15. |
Waar en aan Wien men zal offeren |
1 VERDER sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
2 Spreek tot Aäron en tot zijn zonen en tot al de kinderen Israëls en zeg tot hen: Dit is 1het woord hetwelk de HEERE geboden heeft, zeggende: |
| 1 Of: de zaak. |
|
3 2Eenieder van het huis Israëls, die een os of lam of geit 3in het leger 4slachten zal, of die ze slachten zal buiten het leger, |
| 2 Hebr. Man man, dat is, eenieder, wie het ook zij; alzo Lev. 15:2 en onder, vss. 8, 10. |
| Lev. 15:2 Spreekt tot de kinderen Israëls en zegt tot hen: Een ieder man als hij vloeiende zal zijn uit zijn vlees, zal om zijn vloed onrein zijn. vers 8 Zeg dan tot hen: Eenieder van het huis Israëls en van de vreemdelingen die in het midden van hen als vreemdelingen verkeren, die een brandoffer of slachtoffer zal offeren, vers 10 En eenieder uit het huis Israëls en uit de vreemdelingen die in het midden van hen als vreemdelingen verkeren, die enig bloed zal gegeten hebben, tegen diens ziel die dat bloed zal gegeten hebben, zal Ik Mijn aangezicht zetten en zal die uit het midden haars volks uitroeien. |
| 3 Welverstaande, buiten het voorhof van den tabernakel, gelijk het volgende vers uitwijst. |
| 4 Te weten, om dezelve den Heere te offeren; gelijk klaarlijk blijkt uit het volgende vers 4. |
| vers 4 En dezelve aan de deur van de tent der samenkomst niet brengen zal, om een offerande den HEERE voor den tabernakel des HEEREN te offeren: het bloed zal dienzelven man toegerekend worden, hij heeft bloed vergoten; daarom zal dezelve man uit het midden zijns volks uitgeroeid worden, |
|
4 En dezelve aan de deur van de tent der samenkomst niet brengen zal, om een offerande den HEERE voor den tabernakel des HEEREN te offeren: 5het bloed zal dienzelven man toegerekend worden, hij heeft bloed vergoten; daarom zal dezelve 6man uit het midden zijns volks uitgeroeid worden, |
| 5 Dat is, men zal hem daarvoor houden alsof hij onnozel bloed vergoten had. Zie de reden hiervan vers 11. |
| vers 11 Want de ziel van het vlees is in het bloed, waarom Ik het u op het altaar gegeven heb om over uw zielen verzoening te doen; want het is het bloed dat voor de ziel verzoening doen zal. |
| 6 Zie Gen. 17 op vers 14 en Lev. 18 op vers 29. |
| Gen. 17:14 (kt.) En wat mannelijk is, de voorhuid hebbende, wiens voorhuids vlees niet zal besneden worden, dezelve ziel zal uit haar volken uitgeroeid worden: hij heeft Mijn verbond gebroken. Lev. 18:29 (kt.) Want al wie enige van deze gruwelen doen zal, die zielen die ze doen, zullen uit het midden van haar volk uitgeroeid worden. |
|
5 Opdat, wanneer de kinderen Israëls hun slachtoffers brengen, welke zij 7op het veld slachten, dat zij die den HEERE toebrengen, aan de deur van de tent der samenkomst, tot den priester, en dezelve tot dankoffers den HEERE slachten. |
| 7 Hebr. op het aangezicht des velds. Dit hadden de Israëlieten gedaan vóór het oprichten van den tabernakel, Ex. 5:3; 8:27. Hetwelk nu de Heere op straffe der uitroeiing uit zijn volk verboden heeft, vss. 4, 9. |
| Ex. 5:3 Zij dan zeiden: De God der Hebreeën is ons ontmoet; zo laat ons toch heentrekken den weg van drie dagen in de woestijn, en den HEERE onzen God offeren, dat Hij ons niet overkome met pestilentie of met het zwaard. Ex. 8:27 Laat ons den weg van drie dagen in de woestijn gaan, dat wij den HEERE onzen God offeren, gelijk Hij tot ons zeggen zal. vers 4 En dezelve aan de deur van de tent der samenkomst niet brengen zal, om een offerande den HEERE voor den tabernakel des HEEREN te offeren: het bloed zal dienzelven man toegerekend worden, hij heeft bloed vergoten; daarom zal dezelve man uit het midden zijns volks uitgeroeid worden, vers 9 En dat tot de deur van de tent der samenkomst niet zal brengen om hetzelve den HEERE te bereiden, diezelve man zal uit zijn volken uitgeroeid worden. |
|
6 En de priester zal het bloed op het altaar des HEEREN, aan de deur van de tent der samenkomst, sprengen, en hij zal het vet aansteken tot aeen 8lieflijken reuk den HEERE. |
| a Ex. 29:18. Lev. 4:31. |
| Ex. 29:18 Alzo zult gij den gehelen ram aansteken op het altaar; het is een brandoffer den HEERE, tot een lieflijken reuk, het is een vuuroffer den HEERE. Lev. 4:31 En al haar vet zal hij afnemen, gelijk als het vet van het dankoffer afgenomen wordt, en de priester zal het aansteken op het altaar tot een lieflijken reuk den HEERE; en de priester zal voor hem verzoening doen, en het zal hem vergeven worden. |
| 8 Zie Gen. 8 op vers 21. |
| Gen. 8:21 (kt.) En de HEERE rook dien lieflijken reuk, en de HEERE zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil, want het gedichtsel van des mensen hart is boos van zijn jeugd aan; en Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb. |
|
7 En zij zullen ook niet meer hun slachtoffers den 9duivelen, dewelke zij 10nahoereren, offeren; dat zal hun een eeuwige inzetting zijn voor hun geslachten. |
| 9 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk degenen die ruig en behaard zijn, als bokken, en die den mensen in zodanige gedaante bijwijlen verschenen, en van de heidenen afgeschilderd en op godsdienstige wijze vereerd werden. Zie van deze ook 2 Kron. 11:15. |
| 2 Kron. 11:15 En hij had zich priesters gesteld voor de hoogten en voor de duivelen, en voor de kalveren die hij gemaakt had. |
| 10 Dat is, met dewelke zij afgoderij bedrijven. Want gelijk een vrouw hoereert, haar lichaam anders dan aan haar wettigen man gemeen makende, alzo is het geestelijke hoererij, als de mens de liefde en eer die hij God alleen schuldig is, aan de afgoden of enige schepselen uitwendiglijk of inwendiglijk toe-eigent. Zie Ex. 34:15. Lev. 20:5, 6 met de aant. Richt. 8:33. Ez. 16:16, 26; 23:8, 19, 21, enz. |
| Ex. 34:15 Opdat gij misschien geen verbond maakt met den inwoner van hetzelve land; en zij hun goden niet nahoereren, noch hun goden offeranden doen, en hij u nodigende, gij van hun offerande eet, Lev. 20:5 Zo zal Ik Mijn aangezicht tegen dien man en tegen zijn huisgezin zetten, en Ik zal hem en al degenen die hem nahoereren om den Molech na te hoereren, uit het midden huns volks uitroeien. Lev. 20:6 Wanneer er een ziel is die zich tot de waarzeggers en tot de duivelskunstenaars zal gekeerd hebben, om die na te hoereren, zo zal Ik Mijn aangezicht tegen die ziel zetten en zal haar uit het midden haars volks uitroeien. Richt. 8:33 En het geschiedde als Gídeon gestorven was, dat de kinderen Israëls zich omkeerden en de Baäls nahoereerden; en zij stelden zich Baäl-Berith tot een god. Ez. 16:16 En gij hebt van uw klederen genomen, en u gemaakt geplekte hoogten en hebt daarop gehoereerd; zulks is niet gekomen en zal niet geschieden. Ez. 16:26 Gij hebt ook gehoereerd met de kinderen van Egypte, uw naburen, die groot van vlees zijn; en gij hebt uw hoererij vermenigvuldigd, om Mij tot toorn te verwekken. Ez. 23:8 Zij verliet ook niet haar hoererijen, gebracht uit Egypte; want zij hadden bij haar in haar jeugd gelegen, en zij hadden de tepelen haars maagdoms betast, en zij hadden hun hoererij over haar uitgestort. Ez. 23:19 Doch zij vermenigvuldigde haar hoererijen, gedenkende aan de dagen harer jeugd, als zij gehoereerd had in het land van Egypte. Ez. 23:21 Alzo hebt gij weder opgehaald de schandelijke daad uwer jeugd, als die van Egypte uw tepelen betastten vanwege de borsten uwer jeugd. |
|
8 Zeg dan tot hen: Eenieder van het huis Israëls en van de vreemdelingen die in het midden van hen als vreemdelingen verkeren, die een brandoffer of slachtoffer zal offeren, |
9 En dat tot de deur van de tent der samenkomst niet zal brengen om hetzelve den HEERE te bereiden, diezelve man zal uit zijn volken uitgeroeid worden. |
Geen bloed of aas eten |
10 En eenieder uit het huis Israëls en uit de vreemdelingen die in het midden van hen als vreemdelingen verkeren, bdie enig bloed zal gegeten hebben, tegen diens ziel die dat bloed zal gegeten hebben, zal Ik 11Mijn aangezicht zetten en zal die uit het midden haars volks uitroeien. |
| b Gen. 9:4. Lev. 3:17; 7:27; 19:26. Deut. 12:16, 23. 1 Sam. 14:33. |
| Gen. 9:4 Doch het vlees met zijn ziel, dat is zijn bloed, zult gij niet eten. Lev. 3:17 Dit zij een eeuwige inzetting voor uw geslachten, in al uw woningen; geen vet noch bloed zult gij eten. Lev. 7:27 Alle ziel die enig bloed eten zal, diezelve ziel zal uit haar volken uitgeroeid worden. Lev. 19:26 Gij zult niets met het bloed eten; gij zult op geen vogelgeschrei acht geven, noch guichelarij plegen. Deut. 12:16 Alleenlijk het bloed zult gijlieden niet eten; gij zult het op de aarde uitgieten als water. Deut. 12:23 Alleen houd vast, dat gij het bloed niet eet, want het bloed is de ziel; daarom zult gij de ziel met het vlees niet eten; 1 Sam. 14:33 En men boodschapte het Saul, zeggende: Zie, het volk verzondigt zich aan den HEERE, etende met het bloed. En hij zeide: Gij hebt trouwelooslijk gehandeld; wentelt heden een groten steen tot mij. |
| 11 Hebr. Ik zal Mijn aangezicht geven tegen die ziel, dat is, Ik zal op dien mens vergramd zijn, dat Ik tegen hem staan en tot vijand wezen zal, en Mijn werk daarvan maken om rechtvaardige straf en wraak tegen hem uit te voeren. Alzo Lev. 20:3; 26:17. Ez. 14:8, enz. |
| Lev. 20:3 En Ik zal Mijn aangezicht tegen dien man zetten en zal hem uit het midden zijns volks uitroeien; want hij heeft van zijn zaad den Molech gegeven, opdat hij Mijn heiligdom ontreinigen en Mijn heiligen Naam ontheiligen zou. Lev. 26:17 Daartoe zal Ik Mijn aangezicht tegen ulieden zetten, dat gij geslagen zult worden voor het aangezicht uwer vijanden; en uw haters zullen over u heerschappij hebben, en gij zult vlieden als u niemand vervolgt. Ez. 14:8 En Ik zal Mijn aangezicht tegen dienzelven man zetten, en zal hem stellen tot een teken en tot spreekwoorden, en zal hem uitroeien uit het midden Mijns volks; en gijlieden zult weten dat Ik de HEERE ben. |
|
11 Want de ziel 12van het vlees is in het bloed, waarom Ik het u op het altaar gegeven heb om over uw zielen verzoening te doen; want het is het bloed dat voor de ziel 13verzoening doen zal. |
| 12 Dat is, van het levende beest. Zie Gen. 9 op vers 4. |
| Gen. 9:4 (kt.) Doch het vlees met zijn ziel, dat is zijn bloed, zult gij niet eten. |
| 13 Te weten op sacramentele wijze, omdat het wees op het bloed van Jezus Christus, het onbevlekte Lam, Hetwelk op het altaar des kruises voor de mensen geslacht moest worden, Rom. 3:25. Kol. 1:20. Hebr. 9:12. |
| Rom. 3:25 Welken God voorgesteld heeft tot een Verzoening door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods, Kol. 1:20 En dat Hij door Hem vrede gemaakt hebbende door het bloed Zijns kruises, door Hem, zeg ik, alle dingen verzoenen zou tot Zichzelven, hetzij de dingen die op de aarde, hetzij de dingen die in de hemelen zijn. Hebr. 9:12 Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. |
|
12 Daarom heb Ik den kinderen Israëls gezegd: Geen ziel van u zal bloed eten; noch de vreemdeling die als vreemdeling in het midden van u verkeert, zal bloed eten. |
13 Eenieder ook van de kinderen Israëls en van de vreemdelingen die als vreemdelingen in het midden van hen verkeren, 14die een wild gedierte of gevogelte dat gegeten wordt, in de jacht gevangen zal hebben, die zal deszelfs bloed vergieten en zal dat met stof bedekken. |
| 14 Hebr. die de jacht van een wild gedierte, enz., gejaagd zal hebben, dat is, met jagen gevangen zal hebben. Vgl. hiermede Gen. 27 de aant. op vers 3. |
| Gen. 27:3 (kt.) Nu dan, neem toch uw gereedschap, uw pijlkoker en uw boog, en ga uit in het veld en jaag mij een wildbraad; |
|
14 cWant het is de ziel van alle vlees; zijn bloed is 15voor zijn ziel; daarom heb Ik den kinderen Israëls gezegd: Gij zult geens vleses bloed eten; want 16de ziel van alle vlees, dat is zijn bloed; zo wie dat eet, zal uitgeroeid worden. |
| c Gen. 9:4. |
| Gen. 9:4 Doch het vlees met zijn ziel, dat is zijn bloed, zult gij niet eten. |
| 15 Anders: in of met de ziel. |
| 16 Zie vers 11. |
| vers 11 Want de ziel van het vlees is in het bloed, waarom Ik het u op het altaar gegeven heb om over uw zielen verzoening te doen; want het is het bloed dat voor de ziel verzoening doen zal. |
|
15 dEn alle ziel onder de inboorlingen of onder de vreemdelingen, die een dood aas of het verscheurde zal 17gegeten hebben, die zal zijn klederen wassen en zich met water baden en onrein zijn tot aan den avond; daarna zal hij rein zijn. |
| d Ex. 22:31. Lev. 11:40. Ez. 44:31. |
| Ex. 22:31 Gij nu zult Mij heilige lieden zijn; daarom zult gij geen vlees eten dat op het veld gescheurd is, gij zult het den hond voorwerpen. Lev. 11:40 Ook die van hun dood aas gegeten zal hebben, zal zijn klederen wassen en onrein zijn tot aan den avond; en die hun dood aas zal gedragen hebben, zal zijn klederen wassen en onrein zijn tot aan den avond. Ez. 44:31 Geen aas, noch wat verscheurd is, van het gevogelte of van het vee, zullen de priesters eten. |
| 17 Te weten door onwetendheid of onvoorzichtigheid, en niet met voorbedachten rade of opgezetten wil. Zie Lev. 11 op vers 40. |
| Lev. 11:40 (kt.) Ook die van hun dood aas gegeten zal hebben, zal zijn klederen wassen en onrein zijn tot aan den avond; en die hun dood aas zal gedragen hebben, zal zijn klederen wassen en onrein zijn tot aan den avond. |
|
16 Maar indien hij 18die niet wast en zijn vlees niet baadt, zo zal hij 19zijn ongerechtigheid dragen. |
| 18 Te weten zijn klederen. |
| 19 Zie Lev. 5 op vers 1. |
| Lev. 5:1 (kt.) ALS nu een mens zal gezondigd hebben, dat hij gehoord heeft een stem des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij dat hij het gezien of geweten heeft; indien hij het niet te kennen geeft, zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen. |