Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Wetten rakende de zaadvloeiende mannen, óf door zwakheid en ziekte, vs. 1, enz. Of in den slaap, 16, 17, 18. En van de vrouwen die de maandstonden hebben, óf gewoonlijk, 19. Of buitengewoon, 25. Met haar reiniging, 29. En een vermaning tot reinheid, 31. Waarop volgt het besluit van het hoofdstuk, 32. |
Onreinheid bij mannen |
1 VERDER sprak de HEERE tot Mozes en tot Aäron, zeggende: |
2 Spreekt tot de kinderen Israëls en zegt tot hen: 1Een ieder man als hij vloeiende zal zijn uit zijn 2vlees, zal om zijn vloed onrein zijn. |
| 1 Hebr. Man man. Welke herhaling betekent alle, of een ieder man. Alzo Ex. 36:4. Lev. 17:3, 8, 10, enz. |
| Ex. 36:4 Derhalve kwamen alle wijzen, die al het werk des heiligdoms maakten, ieder man van zijn werk hetwelk zij maakten; Lev. 17:3 Eenieder van het huis Israëls, die een os of lam of geit in het leger slachten zal, of die ze slachten zal buiten het leger, Lev. 17:8 Zeg dan tot hen: Eenieder van het huis Israëls en van de vreemdelingen die in het midden van hen als vreemdelingen verkeren, die een brandoffer of slachtoffer zal offeren, Lev. 17:10 En eenieder uit het huis Israëls en uit de vreemdelingen die in het midden van hen als vreemdelingen verkeren, die enig bloed zal gegeten hebben, tegen diens ziel die dat bloed zal gegeten hebben, zal Ik Mijn aangezicht zetten en zal die uit het midden haars volks uitroeien. |
| 2 Zo wordt eerbaarlijk genaamd de schamelheid van den man; gelijk ook Lev. 12:3. Ez. 16:26; 23:20 en hier in het volgende vers. |
| Lev. 12:3 En op den achtsten dag zal het vlees van zijn voorhuid besneden worden. Ez. 16:26 Gij hebt ook gehoereerd met de kinderen van Egypte, uw naburen, die groot van vlees zijn; en gij hebt uw hoererij vermenigvuldigd, om Mij tot toorn te verwekken. Ez. 23:20 En zij werd verliefd meer dan derzelver bijwijven, welker vlees is als het vlees der ezels, en welker vloed is als de vloed der paarden. |
|
3 Dit nu zal zijn onreinheid om zijn vloed zijn: zo zijn vlees zijn vloed 3uitzevert, of zijn vlees van zijn vloed zich verstopt, dat is zijn onreinheid. |
| 3 Te weten door zwakheid en natuurlijke ziekte, die de medicijnmeesters gonorroe noemen. |
|
4 Alle leger waarop hij die den vloed heeft, zal liggen, zal onrein zijn, en alle 4tuig waarop hij zal zitten, zal onrein zijn. |
| 4 Of: vat. Het Hebreeuwse woord betekent hier allerlei huisraad, gereedschap, vaten, klederen, werktuig, roerend goed. Alzo vss. 6, 22. |
| vers 6 En wie op dat tuig zit waarop hij die den vloed heeft, gezeten zal hebben, zal zijn klederen wassen en zich met water baden en zal onrein zijn tot aan den avond. vers 22 Ook al wie enig tuig waarop zij gezeten zal hebben, aanroert, zal zijn klederen wassen en zich met water baden en onrein zijn tot aan den avond. |
|
5 Eenieder ook die zijn leger zal aanroeren, zal zijn klederen wassen en zich met water baden en zal onrein zijn tot aan den avond. |
6 En wie op dat tuig zit waarop hij die den vloed heeft, gezeten zal hebben, zal zijn klederen wassen en zich met water baden en zal onrein zijn tot aan den avond. |
7 En wie 5het vlees desgenen die den vloed heeft, aanroert, zal zijn klederen wassen en zich met water baden en onrein zijn tot aan den avond. |
| 5 Dat is, het lichaam desgenen die den vloed heeft, uitgenomen zijn handen die gewassen zijn. Zie vers 11. |
| vers 11 Daartoe eenieder dien hij die den vloed heeft, zal aangeroerd hebben, zonder zijn handen met water gespoeld te hebben, die zal zijn klederen wassen en zich met water baden en onrein zijn tot aan den avond. |
|
8 Als ook hij die den vloed heeft, op een reine zal gespogen hebben, dan zal 6hij zijn klederen wassen en zal zich met water baden en onrein zijn tot aan den avond. |
| 6 Te weten die bespogen is. |
|
9 Insgelijks alle 7zadel waarop hij die den vloed heeft, zal 8gereden hebben, zal onrein zijn. |
| 7 Versta allerlei tuig, gereedschap of maaksel, en kussenwerk, bekwaam om op te zitten. |
| 8 Of: gevaren hebben. Want het Hebreeuwse woord betekent niet alleen rijden op een beest, Gen. 24:61. Num. 22:22, maar ook varen op een wagen, 2 Kron. 35:24. Jer. 17:25. |
| Gen. 24:61 En Rebekka maakte zich op met haar jongedochters, en zij reden op kemels en volgden den man; en die knecht nam Rebekka en toog heen. Num. 22:22 Doch Gods toorn werd ontstoken omdat hij heentoog; en de engel des HEEREN stelde zich in den weg, hem tot een tegenpartij. Hij nu reed op zijn ezelin en twee zijner jongeren waren bij hem. 2 Kron. 35:24 En zijn knechten namen hem weg van den wagen en voerden hem op den tweeden wagen dien hij had, en brachten hem te Jeruzalem; en hij stierf en werd begraven in de graven zijner vaderen, en gans Juda en Jeruzalem bedreven rouw over Josía. Jer. 17:25 Zo zullen door de poorten dezer stad ingaan koningen en vorsten, zittende op den troon Davids, rijdende op wagens en op paarden, zij en hun vorsten, de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem; en deze stad zal bewoond worden in eeuwigheid. |
|
10 En al wie iets aanroert dat onder hem zal geweest zijn, zal onrein zijn tot aan den avond; en die hetzelve draagt, zal zijn klederen wassen en zich met water baden en onrein zijn tot aan den avond. |
11 Daartoe eenieder dien hij die den vloed heeft, zal aangeroerd hebben, zonder zijn handen met water gespoeld te hebben, die zal zijn klederen wassen en zich met water baden en onrein zijn tot aan den avond. |
12 aOok het aarden vat hetwelk hij die den vloed heeft, zal aangeroerd hebben, zal gebroken worden; maar alle houten vat zal met water gespoeld worden. |
| a Lev. 6:28; 11:33. |
| Lev. 6:28 En het aarden vat waarin het gezoden is, zal gebroken worden; maar zo het in een koperen vat gezoden is, zo zal het geschuurd en in water gespoeld worden. Lev. 11:33 En alle aarden vat waarin iets van dezelve zal gevallen zijn, al wat daarin is, zal onrein zijn, en gij zult dat breken. |
|
13 Als hij nu die den vloed heeft, van zijn vloed 9gereinigd zal zijn, zo zal hij tot 10zijn reiniging 11zeven dagen voor zich tellen en zijn klederen wassen; en hij zal zijn vlees met 12levend water baden, zo zal hij rein zijn. |
| 9 Dat is, als zijn vloed zal ophouden. |
| 10 Versta de onderhouding der ceremoniën die naar de wet vereist waren, opdat hij voor rein gehouden mocht worden. |
| 11 Zie Num. 19:11, enz. |
| Num. 19:11 Wie een dode, enig dood lichaam van een mens, aanroert, die zal zeven dagen onrein zijn. |
| 12 Zie Lev. 14 op vers 5. |
| Lev. 14:5 (kt.) De priester zal ook gebieden dat men den enen vogel slachte, in een aarden vat, over levend water. |
|
14 En ten achtsten dage zal hij voor zich twee tortelduiven of 13twee jonge duiven nemen; en zal voor het aangezicht des HEEREN, aan de deur van de tent der samenkomst, komen en zal ze den priester geven. |
| 13 Hebr. twee zonen ener duif, en zo vers 29. |
| vers 29 En op den achtsten dag zal zij voor zich twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen, en zij zal die tot den priester brengen, aan de deur van de tent der samenkomst. |
|
15 En de priester zal die bereiden, een ten zondoffer en een ten brandoffer; zo zal de priester over hem voor het aangezicht des HEEREN vanwege zijn vloed verzoening doen. |
16 Verder, een man, als van hem het zaad des bijliggens 14zal uitgegaan zijn, die zal zijn ganse vlees met water baden en onrein zijn tot aan den avond. |
| 14 Te weten in den slaap. Want dit is een andere soort van onreinheid dan de voormelde, die uit lichamelijke zwakheid veroorzaakt werd. |
|
17 Ook alle kleed en alle vel aan hetwelk het zaad des bijliggens wezen zal, dat zal met water gewassen worden en onrein zijn tot aan den avond; |
18 Mitsgaders 15de vrouw, 16als een man met het zaad des bijliggens bij haar gelegen zal hebben; daarom zullen zij zich met water baden en onrein zijn tot aan den avond. |
| 15 Te weten, zal onrein zijn. |
| 16 Versta hier een zodanig man die de voormelde ziekte had, of die anderszins in den slaap verontreinigd was. |
Onreinheid bij vrouwen |
19 Maar als een vrouw vloeiende zijn zal, zijnde haar vloed van bloed in haar vlees, zo zal zij zeven dagen in haar 17afzondering zijn; en al wie haar aanroert, zal onrein zijn tot aan den avond. |
| 17 Zie Lev. 12 op vers 2. |
| Lev. 12:2 (kt.) Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Wanneer een vrouw zaad gegeven en een knechtje gebaard zal hebben, zo zal zij zeven dagen onrein zijn; volgens de dagen der afzondering harer krankheid zal zij onrein zijn. |
|
20 En al hetgeen waarop zij in haar afzondering zal gelegen hebben, zal onrein zijn; mitsgaders alles waarop zij zal gezeten hebben, zal onrein zijn. |
21 En al wie haar leger aanroert, zal zijn klederen wassen en zich met water baden en onrein zijn tot aan den avond. |
22 Ook al wie enig 18tuig waarop zij gezeten zal hebben, aanroert, zal zijn klederen wassen en zich met water baden en onrein zijn tot aan den avond. |
| 18 Zie op vers 4. |
| vers 4 (kt.) Alle leger waarop hij die den vloed heeft, zal liggen, zal onrein zijn, en alle tuig waarop hij zal zitten, zal onrein zijn. |
|
23 Zelfs indien 19het op het leger geweest zal zijn of op het tuig waarop zij zat, als hij dat aanroerde, hij zal onrein zijn tot aan den avond. |
| 19 Te weten tuig of vat of roerend goed, liggende op haar leger of op enig ding dat daarop is. |
|
24 bInsgelijks zo iemand 20zekerlijk bij 21haar gelegen heeft, dat haar 22afzondering 23op hem zij, zo zal hij zeven dagen onrein zijn; daartoe alle leger waarop hij zal gelegen hebben, zal onrein zijn. |
| b Lev. 18:19. |
| Lev. 18:19 Ook zult gij tot de vrouw in de afzondering van haar onreinheid niet naderen, om haar schaamte te ontdekken. |
| 20 Hebr. liggende gelegen heeft. |
| 21 Hebbende haar vloed, doch buiten weten van den bijligger. Want wetens en willens bij een maandstondige te slapen, was op lijfstraf verboden, Lev. 20:18. |
| Lev. 20:18 En als een man bij een vrouw die haar krankheid heeft, zal gelegen en haar schaamte ontdekt, haar fontein ontbloot en zij zelve de fontein haars bloeds ontdekt zal hebben, zo zullen zij beiden uit het midden huns volks uitgeroeid worden. |
| 22 Dat is, haar maandstonden; zo genoemd omdat zij gedurende dezelve van het gezelschap der mensen afgezonderd werd. |
| 23 Dat is, dat hij met haar maandstonden besmet werd. |
|
25 cWanneer ook een vrouw vele dagen buiten den 24tijd harer afzondering, van den vloed haars bloeds vloeien zal, of wanneer zij vloeien zal 25boven haar afzondering, zij zal al de dagen van den vloed harer onreinheid als in de dagen harer afzondering onrein zijn. |
| c Matth. 9:20. |
| Matth. 9:20 (En zie, een vrouw die twaalf jaren het bloedvloeien gehad had, komende tot Hem van achteren, raakte den zoom Zijns kleeds aan. |
| 24 Versta den gewonen tijd van haar maandstonden. |
| 25 Dat is, langer dan zij gewoon was. |
|
26 Alle leger waarop zij al de dagen haars vloeds gelegen zal hebben, zal haar zijn als het leger harer afzondering; en alle tuig waarop zij zal gezeten hebben, zal onrein zijn, naar de onreinheid harer afzondering. |
27 En zo wie die dingen aanroert, zal onrein zijn; daarom zal hij zijn klederen wassen en zich met water baden en onrein zijn tot aan den avond. |
28 Maar 26als zij van haar vloed rein wordt, dan zal zij voor zich zeven dagen tellen en daarna zal zij rein zijn. |
| 26 Dat is, als de vloed ophoudt. |
|
29 En op den achtsten dag zal zij voor zich twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen, en zij zal die tot den priester brengen, aan de deur van de tent der samenkomst. |
30 Dan zal de priester een ten zondoffer en een ten brandoffer bereiden; en de priester zal voor haar van den vloed harer onreinheid verzoening doen voor het aangezicht des HEEREN. |
31 Alzo zult gij de kinderen Israëls afzonderen van hun onreinheid, opdat zij 27in hun onreinheid niet sterven, als zij Mijn tabernakel, die in het midden van hen is, verontreinigen zouden. |
| 27 Dat is, om hun onreinheid. |
|
32 Dit is de wet desgenen die den vloed heeft, en van denwelken het zaad der bijligging uitgaat, zodat hij daardoor onrein wordt; |
33 Mitsgaders van een zwakke vrouw in haar afzondering, en van dengene die van zijn vloed is vloeiende, voor een man en voor een vrouw, en voor een man die bij een onreine zal gelegen hebben. |