Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Nadab en Abihu zich bezondigende, worden door des Heeren vuur gedood, vs. 1, enz. Mozes hun vader Aäron vermaand hebbende, doet hun dode lichamen buiten het leger voeren, 4. Verbiedt Aäron, en zijn twee anderen zonen, rouw daarover te dragen, 6. Mitsgaders wijn of enigen sterken drank te gebruiken, als zij in de tent der samenkomst zouden gaan, 8. Hij verklaart hun ook, wat zij van de vuuroffers des Heeren eten moesten, 12. En is gram om het ongegeten zondoffer, 16. Maar wordt van Aäron gestild, 19. |
Vreemd vuur |
1 EN de zonen van Aäron, Nadab en Abíhu, namen eenieder zijn 1wierookvat en deden vuur daarin en legden reukwerk daarop, en 2brachten 3vreemd vuur 4voor het aangezicht des HEEREN, hetwelk Hij hun niet geboden had. |
| 1 Een vat om wierook daarin aan te steken; zo ook Num. 16:17. Het Hebreeuwse woord betekent ook een blusvat, Ex. 25:38, en een koolpan, Ex. 27:3. |
| Num. 16:17 En neemt eenieder zijn wierookvat, en legt reukwerk daarin en brengt voor het aangezicht des HEEREN eenieder zijn wierookvat, tweehonderd en vijftig wierookvaten; ook gij en Aäron, eenieder zijn wierookvat. Ex. 25:38 Zijn snuiters en zijn blusvaten zullen louter goud zijn. Ex. 27:3 Gij zult het ook potten maken om zijn as te ontvangen, ook zijn schoffels en zijn besprengbekkens en zijn krauwels en zijn koolpannen; al zijn gereedschap zult gij van koper maken. |
| 2 Anders: offerden, dat is, meenden te offeren. |
| 3 Te weten, dat niet genomen was van het heilig vuur des tabernakels; van hetwelk zie Lev. 1 op vers 7 en 6:12. |
| Lev. 1:7 (kt.) En de zonen van Aäron, den priester, zullen vuur maken op het altaar, en zullen het hout op het vuur schikken. |
| 4 Zie Lev. 1 op vers 3. |
| Lev. 1:3 (kt.) Indien zijn offerande een brandoffer van runderen is, zo zal hij een volkomen mannetje offeren; aan de deur van de tent der samenkomst zal hij dat offeren, naar zijn welgevallen, voor het aangezicht des HEEREN. |
|
2 Toen ging een vuur uit 5van het aangezicht des HEEREN en 6verteerde hen; en azij stierven 7voor het aangezicht des HEEREN. |
| 5 Zie Lev. 9 op vers 24. |
| Lev. 9:24 (kt.) Want een vuur ging uit van het aangezicht des HEEREN en verteerde op het altaar het brandoffer en het vet. Als het ganse volk dit zag, zo juichten zij, en vielen op hun aangezichten. |
| 6 Dat is, doodde hen, en verteerde hun leven. Want gelijk hun klederen, alzo zijn hun lichamen geheel gebleven, zodat zij door het vuur niet zijn verteerd geweest; gelijk blijkt uit vss. 4, 5. |
| vers 4 En Mozes riep Mísaël en Elzafan, de zonen van Uzziël, Aärons oom, en zeide tot hen: Treedt toe, draagt uw broederen weg van voor het heiligdom, tot buiten het leger. vers 5 Toen traden zij toe en droegen hen in hun rokken tot buiten het leger, gelijk als Mozes gesproken had. |
| a Num. 3:4; 26:61. 1 Kron. 24:2. |
| Num. 3:4 Maar Nadab en Abíhu stierven voor het aangezicht des HEEREN, als zij vreemd vuur voor het aangezicht des HEEREN in de woestijn Sinaï brachten, en hadden geen kinderen; doch Eleázar en Ithamar bedienden het priesterambt voor het aangezicht van hun vader Aäron. Num. 26:61 Nadab nu en Abíhu waren gestorven, toen zij vreemd vuur brachten voor het aangezicht des HEEREN. 1 Kron. 24:2 Maar Nadab stierf en Abíhu, voor het aangezicht huns vaders, en zij hadden geen kinderen. En Eleázar en Ithamar bedienden het priesterambt. |
| 7 Dat is, in het voorhof van de tent der samenkomst. |
|
3 En Mozes zeide tot Aäron: Dat is het wat de HEERE 8gesproken heeft, zeggende: bIn degenen 9die tot Mij naderen, zal Ik 10geheiligd worden, en voor het aangezicht van al het volk zal Ik verheerlijkt worden. Doch Aäron 11zweeg stil. |
| 8 Vgl. Lev. 8:35, alwaar gesproken wordt van de straf dergenen die hun ambt in den tabernakel niet wel zouden bedienen. |
| Lev. 8:35 Gij zult dan aan de deur van de tent der samenkomst dag en nacht zeven dagen blijven, en zult de wacht des HEEREN waarnemen, opdat gij niet sterft; want alzo is het mij geboden. |
| b Lev. 8:35. |
| Lev. 8:35 Gij zult dan aan de deur van de tent der samenkomst dag en nacht zeven dagen blijven, en zult de wacht des HEEREN waarnemen, opdat gij niet sterft; want alzo is het mij geboden. |
| 9 Dat is, die Mij in den tabernakel dienen, te weten de priesters. Zie Ex. 19:22. Lev. 21:17. Ez. 42:13, 14. |
| Ex. 19:22 Daartoe zullen ook de priesters die tot den HEERE naderen, zich heiligen, dat de HEERE niet tegen hen uitbreke. Lev. 21:17 Spreek tot Aäron, zeggende: Niemand uit uw zaad naar hun geslachten, in denwelken een gebrek zal zijn, zal naderen om de spijze zijns Gods te offeren. Ez. 42:13 Toen zeide Hij tot mij: De kamers van het noorden en de kamers van het zuiden, die vóór aan de afgesneden plaats zijn, dat zijn heilige kamers, waarin de priesters die tot den HEERE naderen, de allerheiligste dingen zullen eten; aldaar zullen zij de allerheiligste dingen heenleggen, en het spijsoffer en het zondoffer en het schuldoffer, want de plaats is heilig. Ez. 42:14 Als de priesters ingegaan zullen zijn, zo zullen zij uit het heiligdom niet weder
uitgaan in het buitenste voorhof, maar aldaar hun klederen heenleggen in dewelke zij gediend hebben, want die zijn een heiligheid; en zij zullen andere klederen aantrekken en naderen tot hetgeen dat voor het volk is. |
| 10 Dat is, heilig verklaard worden, door te straffen degenen die Mijn wetten niet onderhouden. Alzo Ez. 28:22. Zie gelijk gebruik van het woord rechtvaardigen Ps. 51:6. God wordt ook geheiligd als Hij Zijn weldaden bewijst, en daarover mild en goeddadig verklaard wordt, Ez. 20:41. |
| Ez. 28:22 En zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik wil aan u, o Sidon, en zal in het midden van u verheerlijkt worden; en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben, als Ik gerichten in haar zal hebben geoefend en in haar geheiligd zal zijn. Ps. 51:6 Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan wat kwaad is in Uw ogen; opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken en rein zijt in Uw richten. Ez. 20:41 Ik zal een welgevallen aan ulieden nemen om den lieflijken reuk, wanneer Ik u van de volken uitvoeren en u vergaderen zal uit de landen in dewelke gij zult verstrooid zijn, en Ik zal in u geheiligd worden voor de ogen der heidenen. |
| 11 Niet murmurerende door onverduldigheid tegen de oordelen Gods. |
|
4 En Mozes riep 12Mísaël en Elzafan, de zonen van 13Uzziël, Aärons oom, en zeide tot hen: Treedt toe, draagt uw 14broederen weg van voor het heiligdom, 15tot buiten het leger. |
| 12 Hebr. Mischaël en Eltsafan. |
| 13 Hebr. Huzziël, den broeder van Amram, den vader van Aäron en Mozes, Ex. 6:17. Num. 3:19. |
| Ex. 6:17 En de zonen van Kahath: Amram, en Jizhar, en Hebron en Uzziël. En de jaren des levens van Kahath waren honderd drie en dertig jaar. Num. 3:19 En de zonen van Kahath naar hun geslachten: Amram en Jizhar, Hebron en Uzziël. |
| 14 Dat is, bloedverwanten, want zij en Aäron waren broederskinderen, maar Nadab en Abihu waren een lid verder. Zie Gen. 24 op vers 27. |
| Gen. 24:27 (kt.) En hij zeide: Geloofd zij de HEERE, de God van mijn heer Abraham, Die Zijn weldadigheid en waarheid niet nagelaten heeft van mijn heer; aangaande mij, de HEERE heeft mij op dezen weg geleid, ten huize van mijns heren broederen. |
| 15 Om daar begraven te worden. |
|
5 Toen traden zij toe en droegen hen in hun rokken tot buiten het leger, gelijk als Mozes gesproken had. |
6 En Mozes zeide tot Aäron en tot 16Eleázar en tot Ithamar, zijn zonen: 17Gij zult uw hoofden niet ontbloten, noch uw klederen verscheuren, opdat gij niet sterft 18en grote toorn over de ganse vergadering kome; maar uw 19broederen, het ganse huis Israëls, zullen 20dezen brand, dien de HEERE aangestoken heeft, bewenen. |
| 16 Hebr. Elhazar. |
| 17 Dat is, gij zult over Nadab en Abihu niet gebruiken enigen rouw, welks tekenen waren de ontbloting van het hoofd en de scheuring van de klederen, Lev. 13:45; 21:10. |
| Lev. 13:45 Voorts zullen de klederen des melaatsen in denwelken die plaag is, gescheurd zijn, en zijn hoofd zal ontbloot zijn en hij zal de bovenste lip bewimpelen; daartoe zal hij roepen: Onrein, onrein. Lev. 21:10 En hij die de hogepriester onder zijn broederen is, op wiens hoofd de zalfolie gegoten is en wiens hand men gevuld heeft om die klederen aan te trekken, zal zijn hoofd niet ontbloten, noch zijn klederen scheuren. |
| 18 Anders: en de Heere over de ganse vergadering zeer toornig worde. |
| 19 Zie Ex. 2 op vers 11. |
| Ex. 2:11 (kt.) En het geschiedde in die dagen, toen Mozes groot geworden was, dat hij uitging tot zijn broederen en bezag hun lasten; en hij zag dat een Egyptisch man een Hebreeuwsen man uit zijn broederen sloeg. |
| 20 Waarmede Nadab en Abihu verbrand zijn. |
|
7 cGij zult ook uit de deur van de tent der samenkomst 21niet uitgaan, opdat gij niet sterft; want de 22zalfolie des HEEREN is op u. En zij deden naar het woord van Mozes. |
| c Lev. 21:12. |
| Lev. 21:12 En uit het heiligdom zal hij niet uitgaan, dat hij het heiligdom zijns Gods niet ontheilige, want de kroon der zalfolie zijns Gods is op hem; Ik ben de HEERE. |
| 21 Versta dit van den tegenwoordigen tijd. |
| 22 Zie Lev. 8:2, 30. |
| Lev. 8:2 Neem Aäron en zijn zonen met hem, en de klederen en de zalfolie; daartoe den var des zondoffers en de twee rammen en den korf van de ongezuurde broden; Lev. 8:30 Mozes nam ook van de zalfolie en van het bloed hetwelk op het altaar was, en sprengde het op Aäron, op zijn klederen en op zijn zonen en op de klederen zijner zonen met hem; en hij heiligde Aäron, zijn klederen en zijn zonen en de klederen zijner zonen met hem. |
|
8 En de HEERE sprak tot Aäron, zeggende: |
9 Wijn en 23sterken drank zult gij niet drinken, gij noch uw zonen met u, 24als gij gaan zult in de tent der samenkomst, opdat gij niet sterft; het zij een 25eeuwige inzetting onder uw geslachten; |
| 23 Het Hebreeuwse woord schechar betekent allerlei drank waardoor de mensen kunnen dronken worden. |
| 24 Te weten, om uw priesterschap te bedienen. |
| 25 Hebr. een inzetting der eeuwigheid. Zie Gen. 13 op vers 15 en Lev. 3:17. |
| Gen. 13:15 (kt.) Want al dit land, dat gij ziet, dat zal Ik u geven, en uw zaad tot in eeuwigheid. Lev. 3:17 Dit zij een eeuwige inzetting voor uw geslachten, in al uw woningen; geen vet noch bloed zult gij eten. |
|
10 En om onderscheid te maken 26tussen het heilige en tussen het onheilige, en tussen het onreine en tussen het reine; |
| 26 Versta dit alles ten aanzien, ten eerste, van de leer, als in het volgende vers, enz., ten tweede, van de ceremoniën, als in Leviticus 11, enz., ten derde, van de zeden, Leviticus 18, enz. |
| Leviticus 11 EN de HEERE sprak tot Mozes en tot Aäron, zeggende tot hen: Leviticus 18 VERDER sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
|
11 En om den kinderen Israëls te leren al de inzettingen die de HEERE door den 27dienst van Mozes tot hen gesproken heeft. |
| 27 Hebr. door de hand. Zie Lev. 8 op vers 36. |
| Lev. 8:36 (kt.) Aäron nu en zijn zonen deden al de dingen die de HEERE door den dienst van Mozes geboden had. |
|
12 En Mozes sprak tot Aäron en tot Eleázar en tot Ithamar, zijn overgebleven zonen: Neemt het spijsoffer dat van de vuuroffers des HEEREN overgebleven is, en eet hetzelve 28ongezuurd bij het 29altaar; want het is een heiligheid der 30heiligheden. |
| 28 Of: ongezuurde koeken, gemaakt van de meelbloem van het spijsoffer dat den HEERE geofferd was. Zie Lev. 2:1. |
| Lev. 2:1 ALS nu een ziel een offerande van spijsoffer den HEERE zal offeren, zijn offerande zal meelbloem zijn; en hij zal olie daarop gieten en wierook daarop leggen. |
| 29 Te weten des brandoffers, hetwelk was in het voorhof voor de deur van de tent der samenkomst. Vgl. Lev. 1:3. |
| Lev. 1:3 Indien zijn offerande een brandoffer van runderen is, zo zal hij een volkomen mannetje offeren; aan de deur van de tent der samenkomst zal hij dat offeren, naar zijn welgevallen, voor het aangezicht des HEEREN. |
| 30 Zie Lev. 2 op vers 3. |
| Lev. 2:3 (kt.) Wat nu overblijft van het spijsoffer zal van Aäron en zijn zonen zijn; het is een heiligheid der heiligheden van de vuuroffers des HEEREN. |
|
13 Daarom zult gij dat eten 31in de heilige plaats, dewijl het uw bescheiden deel en het bescheiden deel uwer zonen uit des HEEREN vuuroffers is; dwant alzo is mij geboden. |
| 31 Dat is, bij het altaar; in het voorgaande vers, in het voorhof des Heeren. Zie Lev. 6 op vers 16. |
| Lev. 6:16 (kt.) En het overblijvende daarvan zullen Aäron en zijn zonen eten; ongezuurd zal het gegeten worden, in de heilige plaats; in het voorhof van de tent der samenkomst zullen zij dat eten. |
| d Lev. 2:3; 6:16. |
| Lev. 2:3 Wat nu overblijft van het spijsoffer zal van Aäron en zijn zonen zijn; het is een heiligheid der heiligheden van de vuuroffers des HEEREN. Lev. 6:16 En het overblijvende daarvan zullen Aäron en zijn zonen eten; ongezuurd zal het gegeten worden, in de heilige plaats; in het voorhof van de tent der samenkomst zullen zij dat eten. |
|
14 Ook de 32beweegborst en den 33hefschouder zult gij in een 34reine plaats eten, gij en uw zonen en uw dochters met u; want tot uw bescheiden deel en uwer zonen bescheiden deel zijn zij uit de dankoffers der kinderen Israëls gegeven. |
| 32 Hebr. de borst der beweging, of des beweegoffers. |
| 33 Hebr. de schouder der opheffing, of des hefoffers. |
| 34 Rein, te weten naar de wet der ceremoniën, dewelke kon zijn ergens in het leger. Want niet alleen de mannen, maar ook de vrouwen mochten daarvan eten. Dienvolgens is deze reine plaats te onderscheiden van de heilige, gemeld in het voorgaande vers, dewelke was in het voorhof des Heeren. |
|
15 Den hefschouder en de beweegborst zullen zij nevens de vuuroffers des vets toebrengen, om ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN te bewegen; 35hetwelk voor u en uw zonen met u tot een eeuwige inzetting zijn zal; gelijk als de HEERE geboden heeft. |
| 35 Of: hetwelk voor u en uw zonen tot een bescheiden deel zal zijn eeuwiglijk. Hebr. tot een bescheiden deel der eeuwigheid. |
|
16 En Mozes 36zocht zeer naarstiglijk den 37bok des zondoffers; en zie, hij was verbrand. Dies was hij op Eleázar en op Ithamar, de overgebleven zonen van Aäron, zeer 38toornig, zeggende: |
| 36 Hebr. zoekende zocht, dat is, hij zocht zeer vlijtiglijk. |
| 37 Die voor de zonde des volks was geofferd geweest, Lev. 9:15, welverstaande het deel daarvan hetwelk den priester toekwam. |
| Lev. 9:15 Daarna deed hij de offerande des volks toebrengen; en nam den bok des zondoffers die voor het volk was, en slachtte hem en bereidde hem ten zondoffer, gelijk het eerste. |
| 38 Omdat zij niet naar behoren hun ambt bediend hadden, hebbende verbrand wat zij moesten gegeten hebben. |
|
17 Waarom hebt gij dat zondoffer niet gegeten in de 39heilige plaats? Want het is een heiligheid der heiligheden, en 40Hij heeft u dat gegeven, opdat gij de ongerechtigheid der vergadering zoudt 41dragen, om over die verzoening te doen voor het aangezicht des HEEREN. |
| 39 Zie vers 13. |
| vers 13 Daarom zult gij dat eten in de heilige plaats, dewijl het uw bescheiden deel en het bescheiden deel uwer zonen uit des HEEREN vuuroffers is; want alzo is mij geboden. |
| 40 De Heere. |
| 41 Zie Ex. 28 op vers 38. |
| Ex. 28:38 (kt.) En zij zal op het voorhoofd van Aäron zijn, opdat Aäron drage de ongerechtigheid der heilige dingen welke de kinderen Israëls zullen geheiligd hebben, in alle gaven hunner geheiligde dingen; en zij zal geduriglijk aan zijn voorhoofd zijn om henlieden voor het aangezicht des HEEREN aangenaam te maken. |
|
18 Zie, deszelfs bloed is niet binnen in het 42heiligdom gedragen; gij moest dat 43ganselijk gegeten hebben 44in het heiligdom, egelijk als ik geboden heb. |
| 42 Hebr. heiligheid, dat is, in het eerste deel van den tabernakel, anders genaamd: het heilige, in hetwelk dit bloed moest ingebracht wezen. Zie Lev. 4:5, 16. Hetwelk indien het geschied ware, zo had de bok geheel moeten verbrand worden, namelijk buiten het leger. Zie Lev. 4:12, 21; 6:30; 16:27. |
| Lev. 4:5 Daarna zal die gezalfde priester van het bloed van den var nemen, en hij zal dat tot de tent der samenkomst brengen. Lev. 4:16 Daarna zal die gezalfde priester van het bloed van den var tot de tent der samenkomst brengen. Lev. 4:12 En dien gehelen var zal hij tot buiten het leger uitvoeren, aan een reine plaats, waar men de as uitstort, en zal hem met vuur op het hout verbranden; bij de uitgegoten as zal hij verbrand worden. Lev. 4:21 Daarna zal hij dien var tot buiten het leger uitvoeren en zal hem verbranden, gelijk als hij den eersten var verbrand heeft; het is een zondoffer der gemeente. Lev. 6:30 Maar geen zondoffer van welks bloed in de tent der samenkomst zal gebracht worden om in het heiligdom te verzoenen, zal gegeten worden; het zal in het vuur verbrand worden. Lev. 16:27 Maar den var des zondoffers en den bok des zondoffers, welker bloed ingebracht is om verzoening te doen in het heilige, zal men tot buiten het leger uitvoeren; doch hun vellen, hun vlees en hun mest zullen zij met vuur verbranden. |
| 43 Hebr. etende moest gij gegeten hebben. |
| 44 Dat is, bij het heiligdom in het voorhof, alwaar de heilige eetplaats was. Zie vers 12. |
| vers 12 En Mozes sprak tot Aäron en tot Eleázar en tot Ithamar, zijn overgebleven zonen: Neemt het spijsoffer dat van de vuuroffers des HEEREN overgebleven is, en eet hetzelve ongezuurd bij het altaar; want het is een heiligheid der heiligheden. |
| e Lev. 4:5; 6:26; 16:27. |
| Lev. 4:5 Daarna zal die gezalfde priester van het bloed van den var nemen, en hij zal dat tot de tent der samenkomst brengen. Lev. 6:26 De priester die dat voor de zonde offert, zal het eten; in de heilige plaats zal het gegeten worden, in het voorhof van de tent der samenkomst. Lev. 16:27 Maar den var des zondoffers en den bok des zondoffers, welker bloed ingebracht is om verzoening te doen in het heilige, zal men tot buiten het leger uitvoeren; doch hun vellen, hun vlees en hun mest zullen zij met vuur verbranden. |
|
19 Toen sprak Aäron tot Mozes: Zie, heden hebben zij hun zondoffer en hun brandoffer voor het aangezicht des HEEREN geofferd, en zulke dingen zijn mij 45wedervaren; en had ik heden het zondoffer gegeten, zou dat 46goed geweest zijn in de ogen des HEEREN? |
| 45 Of: ontmoet, of bejegend, te weten, dat ik mijn twee zonen Nadab en Abihu verloren heb, en daarover geen rouw heb mogen dragen, zodat ik door de droefheid mijns harten van het offer niet heb kunnen eten. |
| 46 Dat is, zou dat den Heere behaaglijk en aangenaam geweest zijn? Te weten, dat ik, die nog in de droefenis steek over de straf van mijn twee zonen, met bedroefd gemoed het zondoffer zou gegeten hebben? |
|
20 Als Mozes dat hoorde, zo was het goed in zijn ogen. |