Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De dag des HEEREN is nabij |
1 BLAAST de bazuin te Sion, en roept luide op den berg Mijner heiligheid; laat alle inwoners des lands beroerd zijn; want ade dag des HEEREN komt, want hij is nabij; a Joël 1:15. Zef. 1:14, 15. |
a Joël 1:15 Ach die dag! Want de dag des HEEREN is nabij en zal als een verwoesting komen van den Almachtige. Zef. 1:14 De grote dag des HEEREN is nabij, hij is nabij en zeer haastende; de stem van den dag des HEEREN; de held zal aldaar bitterlijk schreeuwen. Zef. 1:15 Die dag zal een dag der verbolgenheid zijn; een dag der benauwdheid en des angstes, een dag der woestheid en verwoesting, een dag der duisternis en der donkerheid, een dag der wolk en der dikke donkerheid; |
2 Een dag van duisternis en donkerheid, een dag van wolken en dikke duisterheid, als de dageraad uitgespreid over de bergen; een groot en machtig volk, desgelijks vanouds niet geweest is, en na hetzelve niet meer zal zijn tot in jaren van vele geslachten. |
3 Voor hetzelve verteert een vuur, en achter hetzelve brandt een vlam; het land is voor hetzelve als een lusthof, maar achter hetzelve een woeste wildernis, en ook is er geen ontkomen van hetzelve. |
4 Deszelfs gedaante is als de gedaante van paarden; en als ruiters zo zullen zij lopen. |
5 Zij zullen daarheen springen als een gedruis van wagens, op de hoogten der bergen; als het gedruis ener vuurvlam, die stoppelen verteert; als een machtig volk, dat in slagorde gesteld is. |
6 Van deszelfs aangezicht zullen de volken in pijn zijn; alle aangezichten zullen betrekken als een pot. |
7 Als helden zullen zij lopen, als krijgslieden zullen zij de muren beklimmen; en zij zullen daarheen trekken, een iegelijk in zijn wegen, en zullen hun paden niet verdraaien. |
8 Ook zullen zij de een den ander niet dringen; zij zullen daarheen trekken elk in zijn baan; en al vielen zij op een geweer, zij zouden niet verwond worden. |
9 Zij zullen in de stad omlopen, zij zullen lopen op de muren, zij zullen klimmen in de huizen; zij zullen door de vensters inkomen als een dief. |
10 De baarde is beroerd voor deszelfs aangezicht, de hemel beeft; de zon en maan worden zwart, en de sterren trekken haar glans in. b Jes. 13:10. Ez. 32:7. |
b Jes. 13:10 Want de sterren des hemels en zijn gesternten zullen hun licht niet laten lichten; de zon zal verduisterd worden wanneer zij opgaan zal, en de maan zal haar licht niet laten schijnen. Ez. 32:7 En als Ik u zal uitblussen, zal Ik den hemel bedekken en zijn sterren zwart maken; Ik zal de zon met wolken bedekken, en de maan zal haar licht niet laten lichten. |
11 En de HEERE verheft Zijn stem voor Zijn heir heen; want Zijn leger is zeer groot, want Hij is machtig, doende Zijn woord; want cde dag des HEEREN is groot en zeer vreselijk, en wie zal hem verdragen? c Jer. 30:7. Amos 5:18. Zef. 1:15. |
c Jer. 30:7 O wee; want die dag is zo groot, dat zijns gelijke niet geweest is; en het is een tijd van benauwdheid voor Jakob; nog zal hij daaruit verlost worden. Amos 5:18 Wee dien die des HEEREN dag begeren! Waartoe toch zal ulieden de dag des HEEREN zijn? Hij zal duisternis wezen, en geen licht. Zef. 1:15 Die dag zal een dag der verbolgenheid zijn; een dag der benauwdheid en des angstes, een dag der woestheid en verwoesting, een dag der duisternis en der donkerheid, een dag der wolk en der dikke donkerheid; |
Oproep tot bekering |
12 Nu dan ook, spreekt de HEERE, dbekeert u tot Mij met uw ganse hart, en dat met vasten en met geween en met rouwklage. d Jer. 4:1. |
d Jer. 4:1 ZO gij u bekeren zult, Israël, spreekt de HEERE, bekeer u tot Mij; en zo gij uw verfoeiselen van Mijn aangezicht zult wegdoen, zo zwerf niet om; |
13 En scheurt uw hart en niet uw klederen, en bekeert u tot den HEERE uw God; want Hij is egenadig en barmhartig, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwade. e Ex. 34:6. Ps. 86:15. Jona 4:2. |
e Ex. 34:6 Als nu de HEERE voor zijn aangezicht voorbijging, zo riep Hij: HEERE HEERE, God, barmhartig en genadig; lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid; Ps. 86:15 Maar Gij, Heere, zijt een barmhartig en genadig God, lankmoedig en groot van goedertierenheid en waarheid. Jona 4:2 En hij bad tot den HEERE en zeide: Och HEERE, was dit mijn woord niet, als ik nog in mijn land was? Daarom kwam ik het voor, vluchtende naar Tarsis; want ik wist dat Gij een genadig en barmhartig God zijt, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwaad. |
14 fWie weet, Hij mocht Zich wenden en berouw hebben; en Hij mocht een zegen achter Zich overlaten tot
spijsoffer en drankoffer voor den HEERE uw God. f Jona 3:9. |
f Jona 3:9 Wie weet, God mocht Zich wenden en berouw hebben; en Hij mocht Zich wenden van de hittigheid Zijns toorns, dat wij niet vergingen. |
15 Blaast de bazuin te Sion; gheiligt een vasten, roept een verbodsdag uit. g Joël 1:14. |
g Joël 1:14 Heiligt een vasten, roept een verbodsdag uit, verzamelt de oudsten en alle inwoners dezes lands ten huize des HEEREN uws Gods, en roept tot den HEERE. |
16 Verzamelt het volk, heiligt de gemeente, vergadert de oudsten, verzamelt de kinderkens en die de borsten zuigen; de bruidegom ga uit zijn binnenkamer, en de bruid uit haar slaapkamer. |
17 Laat de priesters, des HEEREN dienaars, wenen tussen het voorhuis en het altaar, en laat hen zeggen: Spaar Uw volk, o HEERE, en geef Uw erfenis niet over tot een smaadheid, dat de heidenen over hen zouden heersen; waarom zouden zij onder de volken zeggen: hWaar is hunlieder God? h Ps. 42:11; 79:10; 115:2. |
h Ps. 42:11 Met een doodsteek in mijn beenderen honen mij mijn wederpartijders, als zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God? Ps. 79:10 Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is hun God? Laat de wraak des vergoten bloeds Uwer knechten onder de heidenen voor onze ogen bekend worden. Ps. 115:2 Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is nu hun God? |
Gods zegen beloofd |
18 Zo zal de HEERE ijveren over Zijn land, en Hij zal Zijn volk verschonen. |
19 En de HEERE zal antwoorden en tot Zijn volk zeggen: Zie, Ik zend ulieden het koren en den most en de olie, dat gij daarvan verzadigd zult worden; en Ik zal u niet meer overgeven tot een smaadheid onder de heidenen. |
20 En Ik zal dien van het noorden verre van ulieden doen vertrekken, en hem wegdrijven in een dor en woest land, zijn aangezicht naar de oostzee en zijn einde naar de achterste zee; en zijn stank zal opgaan en zijn vuiligheid zal opgaan; want hij heeft grote dingen gedaan. |
21 Vrees niet, o land; verheug u en zijt blijde, want de HEERE heeft grote dingen gedaan. |
22 Vreest niet, gij beesten des velds; want de weiden der woestijn zullen weder jong gras voortbrengen; want het geboomte zal zijn vrucht dragen, de wijnstok en vijgenboom zullen hun vermogen geven. |
De komst van den Messías beloofd |
23 En gij, kinderen van Sion, verheugt u en zijt blijde in den HEERE uw God; want Hij zal u geven dien Leraar ter gerechtigheid; en Hij zal u den regen doen nederdalen, den vroegen regen, en den spaden regen in de eerste maand. |
24 En de dorsvloeren zullen vol koren zijn, en de perskuipen van most en olie overlopen. |
25 Alzo zal Ik ulieden de jaren vergelden die de isprinkhaan, de kever en de kruidworm en de rups heeft afgegeten, Mijn groot heir, dat Ik onder u gezonden heb. i Joël 1:4. |
i Joël 1:4 Wat de rups heeft overgelaten, heeft de sprinkhaan afgegeten, en wat de sprinkhaan heeft overgelaten, heeft de kever afgegeten, en wat de kever heeft overgelaten, heeft de kruidworm afgegeten. |
26 En gij zult overvloediglijk en tot verzadiging eten, en prijzen den Naam des HEEREN uws Gods, Die wonderlijk bij u gehandeld heeft; en Mijn volk zal niet beschaamd worden tot in eeuwigheid. |
27 En gij zult weten dat Ik in het midden van Israël ben, en dat Ik de HEERE uw God ben, en niemand meer; en Mijn volk zal niet beschaamd worden in eeuwigheid. |
De uitstorting van den Heiligen Geest beloofd |
28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn kGeest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. k Jes. 44:3. Ez. 39:29. Hand. 2:17. |
k Jes. 44:3 Want Ik zal water gieten op den dorstige en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen. Ez. 39:29 En Ik zal Mijn aangezicht voor hen niet meer verbergen, wanneer Ik Mijn Geest over het huis Israëls zal hebben uitgegoten, spreekt de Heere HEERE. Hand. 2:17 En het zal zijn in de laatste dagen (zegt God), Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen. |
29 Ja, ook over de dienstknechten en over de dienstmaagden zal Ik in die dagen Mijn Geest uitgieten. |
30 En Ik zal wondertekenen geven in den hemel en op de aarde: bloed en vuur en rookpilaren. |
31 lDe zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, eer dat die grote en vreselijke dag des HEEREN komt. l Joël 3:15. |
l Joël 3:15 De zon en maan zijn zwart geworden, en de sterren hebben haar glans ingetrokken. |
32 En het zal geschieden, al mwie den Naam des HEEREN zal aanroepen, zal behouden worden; want op den nberg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de HEERE gezegd heeft; en dat bij de overgeblevenen, die de HEERE zal roepen. m Rom. 10:13. n Obadja vs. 17. |
m Rom. 10:13 Want een iegelijk die den Naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden. n Obadja vs. 17 Maar op den berg Sion zal ontkoming zijn, en hij zal een heiligheid zijn; en die van het huis Jakobs zullen hun erfgoederen erfelijk bezitten. |