Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De profeet stelt Sion voor ogen de schrikkelijkheid van Gods oordeel, vs. 1, enz. Vermaant tot hartelijke vernedering en bekering, 12. Beveelt te vasten en te bidden, 15. Belooft daarop Gods zegen en wegneming der plaag, 18. Profeteert wijders van tegenwoordige en toekomstige zegeningen, en den zaligen staat der kerk door de komst van den Messias en uitzending van den Heiligen Geest, 21. Met voorzegging van vreselijke beroerten in de wereld vóór de laatste toekomst van Christus, en van de behoudenis der kerk, 30. |
De dag des HEEREN is nabij |
1 BLAAST1 de bazuin te Sion, en 2roept luide op den berg 3Mijner heiligheid; laat alle inwoners des lands 4beroerd zijn; want ade 5dag des HEEREN komt, want hij is nabij; |
| 1 Om de gemeente bijeen te roepen ten huize des Heeren, tot een vasten- en biddag. Zie vers 15. Lev. 23 op vss. 2, 24. |
| vers 15 Blaast de bazuin te Sion; heiligt een vasten, roept een verbodsdag uit. Lev. 23:2 (kt.) Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: De gezette hoogtijden des HEEREN, dewelke gijlieden uitroepen zult, zullen heilige samenroepingen zijn; deze zijn Mijn gezette hoogtijden. Lev. 23:24 (kt.) Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: In de zevende maand, op den eerste der maand, zult gij een rust hebben, een gedachtenis des geklanks, een heilige samenroeping. |
| 2 Anders: maakt een gebroken geklank, blaast alarm (zie Num. 10 op vers 5), als wanneer de vijand ophanden is. |
| Num. 10:5 (kt.) Als gij met een gebroken geklank blazen zult, dan zullen de legers die tegen het oosten gelegerd zijn, optrekken. |
| 3 Dat is, Mijn heiligen berg. Zie Ps. 2 op vers 6. |
| Ps. 2:6 (kt.) Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid. |
| 4 Of: alle inwoners des lands zullen beroerd zijn of beven. |
| a Joël 1:15. Zef. 1:14, 15. |
| Joël 1:15 Ach die dag! Want de dag des HEEREN is nabij en zal als een verwoesting komen van den Almachtige. Zef. 1:14 De grote dag des HEEREN is nabij, hij is nabij en zeer haastende; de stem van den dag des HEEREN; de held zal aldaar bitterlijk schreeuwen. Zef. 1:15 Die dag zal een dag der verbolgenheid zijn; een dag der benauwdheid en des angstes, een dag der woestheid en verwoesting, een dag der duisternis en der donkerheid, een dag der wolk en der dikke donkerheid; |
| 5 Als Joël 1:15. Zie aldaar. |
| Joël 1:15 Ach die dag! Want de dag des HEEREN is nabij en zal als een verwoesting komen van den Almachtige. |
|
2 Een dag van 6duisternis en donkerheid, een dag van wolken en dikke duisterheid, als de 7dageraad uitgespreid over de bergen; een groot en machtig 8volk, desgelijks 9vanouds niet geweest is, en na 10hetzelve 11niet meer zal zijn tot in jaren van 12vele geslachten. |
| 6 Dat is, een tijd van grote droefenis, benauwdheid, ellende en jammer, die dikwijls in de Schrift door duisternis worden betekend. Zie Gen. 15 op vers 12. Hierdoor verstaat de profeet den schrikkelijken en langdurigen honger, veroorzaakt door het ongedierte, waarvan in het voorgaande hoofdstuk en hier wederom in het volgende gesproken wordt, om het volk door levendige voorstelling van de gruwelijkheid dezer plaag te bewegen tot betrachting van Gods toorn en oprechte boetvaardigheid. |
| Gen. 15:12 (kt.) En het geschiedde als de zon was aan het ondergaan, zo viel een diepe slaap op Abram; en zie, een schrik en grote duisternis viel op hem. |
| 7 Deze straf zal het ganse land overal zo haastelijk overkomen, als het morgenrood zich uitspreidt over de hoogten der bergen. Vgl. Hos. 10:15 met de aant. |
| Hos. 10:15 Alzo heeft Bethel ulieden gedaan, vanwege de boosheid uwer boosheid; Israëls koning is in den dageraad ten enenmale uitgeroeid. |
| 8 Zie Joël 1 op vers 6. Sommigen verstaan de Assyriërs of Babyloniërs; maar het voorgaande en volgende spreekt klaarlijk van deze boze gedierten, die uitdrukkelijk bij ruiters en krijgslieden worden vergeleken, vss. 4, 5, 7. Zie wijders vers 20. Doch het kan wel zijn, dat deze plagen voorboden en afbeeldingen geweest zijn van de verwoestingen der Assyriërs en Babyloniërs, gelijk God voortgaat in straffen als de mensen in zonden. |
| Joël 1:6 (kt.) Want een volk is opgekomen over Mijn land, machtig en zonder getal; zijn tanden zijn leeuwentanden, en het heeft baktanden eens ouden leeuws. vers 4 Deszelfs gedaante is als de gedaante van paarden; en als ruiters zo zullen zij lopen. vers 5 Zij zullen daarheen springen als een gedruis van wagens, op de hoogten der bergen; als het gedruis ener vuurvlam, die stoppelen verteert; als een machtig volk, dat in slagorde gesteld is. vers 7 Als helden zullen zij lopen, als krijgslieden zullen zij de muren beklimmen; en zij zullen daarheen trekken, een iegelijk in zijn wegen, en zullen hun paden niet verdraaien. vers 20 En Ik zal dien van het noorden verre van ulieden doen vertrekken, en hem wegdrijven in een dor en woest land, zijn aangezicht naar de oostzee en zijn einde naar de achterste zee; en zijn stank zal opgaan en zijn vuiligheid zal opgaan; want hij heeft grote dingen gedaan. |
| 9 Of: in voortijden. Van zulke betekenis van het Hebreeuwse woord olam zie Jer. 2 op vers 20, en vergelijk wijders de aant. Joël 1 op vers 2. |
| Jer. 2:20 (kt.) Als Ik vanouds uw juk verbroken en uw banden verscheurd had, zo zeidet gij: Ik zal niet dienen. Maar op allen hogen heuvel en onder allen groenen boom loopt gij om, hoererende. Joël 1:2 (kt.) Hoort dit, gij oudsten, en neemt ter ore, alle inwoners des lands. Is dit geschied in uw dagen, of ook in de dagen uwer vaderen? |
| 10 Te weten na dat voorschreven volk. |
| 11 Hebr. niet zal toedoen of voortvaren. |
| 12 Hebr. geslacht en geslacht, dat is, in langen tijd, of (als sommigen) nimmermeer. |
|
3 Voor hetzelve verteert een 13vuur, en achter hetzelve brandt een vlam; het land is 14voor hetzelve als een 15lusthof, maar achter hetzelve een 16woeste wildernis, en ook is er geen ontkomen 17van hetzelve. |
| 13 Zie Joël 1:19 met de aant. |
| Joël 1:19 Tot U, o HEERE, roep ik; want een vuur heeft de weiden der woestijn verteerd, en een vlam heeft alle bomen des velds aangestoken. |
| 14 Voor de aankomst, of: als dit boze gedierte aankwam, zo stond het voor hetzelve als, enz. |
| 15 Hebr. een of den hof van Eden. Zie Gen. 2:8 met de aantt. |
| Gen. 2:8 Ook had de HEERE God een hof geplant in Eden, tegen het oosten; en Hij stelde aldaar den mens, dien Hij geformeerd had. |
| 16 Hebr. woestijn der wildernis of der woestheid of ontzetting (als sommigen), waarvan men gruwelt en schrikt. Alzo Joël 3:19. |
| Joël 3:19 Egypte zal tot verwoesting worden, en Edom zal worden tot een woeste wildernis, om het geweld, gedaan aan de kinderen van Juda, in welker land zij onschuldig bloed vergoten hebben. |
| 17 Dat is, niets, of (als anderen) niemand zal dit voorschreven volk, dat is, dit ongedierte, dezen vijand, ontkomen. |
|
4 Deszelfs 18gedaante is als de gedaante van paarden; en als ruiters zo zullen zij lopen. |
| 18 Of: het aanzien, dat is, zij zien eruit, lopen en rennen of het paarden en ruiters waren. Het schijnt dat zij van een buitengewone, schrikkelijke grootte geweest zijn. |
|
5 Zij zullen daarheen springen als een gedruis van 19wagens, op de 20hoogten der bergen; als het gedruis ener vuurvlam, die stoppelen 21verteert; als een machtig volk, dat in 22slagorde gesteld is. |
| 19 Dat is, met zulk gedruis, alsof men een hoop wagens hoorde op de bergen, waar zij zulk een bolderen en rammelen maken, dat men het ver vandaar kan horen. |
| 20 Hebr. hoofden. |
| 21 Dat een groot geruis en gekraak veroorzaakt. |
| 22 Zie vss. 7, 8. |
| vers 7 Als helden zullen zij lopen, als krijgslieden zullen zij de muren beklimmen; en zij zullen daarheen trekken, een iegelijk in zijn wegen, en zullen hun paden niet verdraaien. vers 8 Ook zullen zij de een den ander niet dringen; zij zullen daarheen trekken elk in zijn baan; en al vielen zij op een geweer, zij zouden niet verwond worden. |
|
6 Van deszelfs aangezicht zullen de volken 23in pijn zijn; alle aangezichten zullen 24betrekken als een pot. |
| 23 Uit ontzetting en verslagenheid over deze ongewone schrikkelijke plaag en vrees voor hongersnood. |
| 24 Hebr. vergaderen, of: hebben vergaderd, te weten de verve van een pot, die te vuur gaat en door vlam en rook miskleurig is. Anders: hebben de schoonheid ingetrokken, samengetrokken; gelijk de vrees en bangheid den mensen de sierlijke kleur uit het aangezicht doet vergaan, zodat zij bleek, paars, enz., eruitzien. |
|
7 Als helden zullen zij lopen, als krijgslieden zullen zij de 25muren beklimmen; en zij zullen daarheen trekken, een iegelijk in zijn 26wegen, en zullen hun paden niet 27verdraaien. |
| 25 Hebr. muur; als vers 9. |
| vers 9 Zij zullen in de stad omlopen, zij zullen lopen op de muren, zij zullen klimmen in de huizen; zij zullen door de vensters inkomen als een dief. |
| 26 Als soldaten, marcherende onder het beleid van hun overste. |
| 27 Of: hun tochten niet vertragen; gelijk soldaten wel doen, die uit hun gelid of de tochtorde afwijken, of in confusie geraken. |
|
8 Ook zullen zij 28de een den ander niet dringen; zij zullen daarheen trekken 29elk in zijn baan; en al vielen zij op een 30geweer, zij zouden niet verwond worden. |
| 28 Hebr. de man of een iegelijk zijn broeder. |
| 29 Hebr. de man. |
| 30 Of: een lang, bloot rapier. Zie 2 Kron. 23 op vers 10. Neh. 4 op vers 17. De zin is, dat zij met geen tegenweer, al ware het nog zo scherp, zullen kunnen worden afgekeerd, zij zouden (om zo te spreken) door blote zwaarden onbeschadigd doordringen. |
| 2 Kron. 23:10 (kt.) En hij stelde al het volk en eenieder met zijn geweer in zijn hand, van de rechterzijde van het huis tot de linkerzijde van het huis, naar het altaar en naar het huis, bij den koning rondom. Neh. 4:17 (kt.) Die aan den muur bouwden en die den last droegen en die oplaadden, waren eenieder met zijn ene hand doende aan het werk en de andere hield het geweer. |
|
9 Zij zullen in de stad 31omlopen, zij zullen lopen op de muren, zij zullen klimmen in de huizen; zij zullen door de vensters inkomen als een dief. |
| 31 Of: huppelen, springen. |
|
10 32De baarde is beroerd voor 33deszelfs aangezicht, de hemel beeft; de zon en maan worden 34zwart, en de sterren 35trekken haar glans in. |
| 32 Dit zijn figuurlijke manieren van spreken, betekenende algemene en schrikkelijke verwoestingen en zware oordelen Gods, voor dewelke zich hemel en aarde (om zo te spreken) ontzetten. Zie Jes. 13:10. Ez. 32:7. Joël 3:15. |
| Jes. 13:10 Want de sterren des hemels en zijn gesternten zullen hun licht niet laten lichten; de zon zal verduisterd worden wanneer zij opgaan zal, en de maan zal haar licht niet laten schijnen. Ez. 32:7 En als Ik u zal uitblussen, zal Ik den hemel bedekken en zijn sterren zwart maken; Ik zal de zon met wolken bedekken, en de maan zal haar licht niet laten lichten. Joël 3:15 De zon en maan zijn zwart geworden, en de sterren hebben haar glans ingetrokken. |
| b Jes. 13:10. Ez. 32:7. |
| Jes. 13:10 Want de sterren des hemels en zijn gesternten zullen hun licht niet laten lichten; de zon zal verduisterd worden wanneer zij opgaan zal, en de maan zal haar licht niet laten schijnen. Ez. 32:7 En als Ik u zal uitblussen, zal Ik den hemel bedekken en zijn sterren zwart maken; Ik zal de zon met wolken bedekken, en de maan zal haar licht niet laten lichten. |
| 33 Dat is, vanwege de aankomst en tegenwoordigheid van het voorschreven heir. |
| 34 Dat is, verdonkerd, gevende geen licht. |
| 35 Hebr. eigenlijk: hebben verzameld, dat is, ingetrokken, opgehouden, zodat zij geen schijnsel geven. Alzo Joël 3:15. |
| Joël 3:15 De zon en maan zijn zwart geworden, en de sterren hebben haar glans ingetrokken. |
|
11 En de HEERE verheft Zijn 36stem voor Zijn heir heen; want Zijn leger is zeer groot, want 37Hij is machtig, doende Zijn 38woord; want cde 39dag des HEEREN is groot en zeer vreselijk, en wie zal hem verdragen? |
| 36 Gebiedende en moed gevende aan dit Zijn heir (als vers 25) als Krijgsoverste, of: dondert voor dit Zijn heirleger heen. Zie Psalm 29. |
| vers 25 Alzo zal Ik ulieden de jaren vergelden die de sprinkhaan, de kever en de kruidworm en de rups heeft afgegeten, Mijn groot heir, dat Ik onder u gezonden heb. |
| 37 De Heere. Anders: het, te weten heirleger. |
| 38 Dat is, uitvoerende wat Hij gesproken en voorzegd heeft; of: het (voorzeide leger des Heeren) is machtig, verrichtende Zijn (des Heeren) bevel. |
| c Jer. 30:7. Amos 5:18. Zef. 1:15. |
| Jer. 30:7 O wee; want die dag is zo groot, dat zijns gelijke niet geweest is; en het is een tijd van benauwdheid voor Jakob; nog zal hij daaruit verlost worden. Amos 5:18 Wee dien die des HEEREN dag begeren! Waartoe toch zal ulieden de dag des HEEREN zijn? Hij zal duisternis wezen, en geen licht. Zef. 1:15 Die dag zal een dag der verbolgenheid zijn; een dag der benauwdheid en des angstes, een dag der woestheid en verwoesting, een dag der duisternis en der donkerheid, een dag der wolk en der dikke donkerheid; |
| 39 Als Joël 1:15. |
| Joël 1:15 Ach die dag! Want de dag des HEEREN is nabij en zal als een verwoesting komen van den Almachtige. |
Oproep tot bekering |
12 Nu dan ook, spreekt de HEERE, dbekeert u 40tot Mij met uw ganse hart, 41en dat met vasten en met geween en met rouwklage. |
| d Jer. 4:1. |
| Jer. 4:1 ZO gij u bekeren zult, Israël, spreekt de HEERE, bekeer u tot Mij; en zo gij uw verfoeiselen van Mijn aangezicht zult wegdoen, zo zwerf niet om; |
| 40 Hebr. tot Mij toe; als enigen dit nemen. Alzo wordt het Hebreeuwse woordje in deze materie ook gebruikt Deut. 4:30. Klgld. 3:40. Hos. 14:2. Amos 4:6, 8, 9, 11, betekenende (als sommigen verstaan) dat God niet tevreden is met een schijn of vliegende gedachte en een losse opzet of half hart, maar dat Hij wil hebben een oprechte afkering van het kwade en bekering tot Hem en het goede, geenszins tot afgoden of andere ijdelheden. En alzo zouden de volgende woorden, insgelijks het scheuren der harten en met uw ganse hart, dienen tot verklaring van den nadruk van dit woordje. Vgl. Hos. 6:4; 7:16, met de aantt. Doch anderen nemen het eenvoudiglijk voor het woordje tot. |
| Deut. 4:30 Wanneer gij in angst zult zijn en u al deze dingen zullen treffen; in het laatste der dagen, dan zult gij wederkeren tot den HEERE uw God en Zijn stem gehoorzaam zijn. Klgld. 3:40 Nun. Laat ons onze wegen onderzoeken en doorzoeken, en laat ons wederkeren tot den HEERE. Hos. 14:2 Bekeer u, o Israël, tot den HEERE uw God toe; want gij zijt gevallen om uw ongerechtigheid. Amos 4:6 Daarom heb Ik ulieden ook reinheid der tanden gegeven in al uw steden, en gebrek van brood in al uw plaatsen; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE. Amos 4:8 En twee, drie steden togen om tot één stad, opdat zij water mochten drinken, maar werden niet verzadigd; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE. Amos 4:9 Ik heb ulieden geslagen met brandkoren en met honingdauw; de veelheid uwer hoven, en uwer wijngaarden, en uwer vijgenbomen, en uwer olijfbomen at de rups op; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE. Amos 4:11 Ik heb sommigen onder ulieden omgekeerd, gelijk God Sódom en Gomórra omkeerde, gij die waart als een vuurbrand dat uit den brand gered is; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE. Hos. 6:4 Wat zal Ik u doen, o Efraïm, wat zal Ik u doen, o Juda? Dewijl uw weldadigheid is als een morgenwolk, en als een vroegkomende dauw, die heengaat. Hos. 7:16 Zij keren zich, maar niet tot den Allerhoogste, zij zijn als een bedrieglijke boog; hun vorsten vallen door het zwaard, vanwege de gramschap hunner tong; dit is hunlieder bespotting in Egypteland. |
| 41 Alzo wordt de Hebreeuwse letter vau ook elders gebruikt voor en dat of zelfs. Zie vers 32. Jer. 17 op vers 10. |
| vers 32 En het zal geschieden, al wie den Naam des HEEREN zal aanroepen, zal behouden worden; want op den berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de HEERE gezegd heeft; en dat bij de overgeblevenen, die de HEERE zal roepen. Jer. 17:10 (kt.) Ik, de HEERE, doorgrond het hart en
proef de nieren, en dat om een iegelijk te geven naar zijn wegen, naar de vrucht zijner handelingen. |
|
13 En 42scheurt uw hart en 43niet uw klederen, en bekeert u tot den HEERE uw God; want Hij is egenadig en barmhartig, 44lankmoedig en 45groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het 46kwade. |
| 42 Vgl. Ps. 34 op vers 19; 51 op vers 19. |
| Ps. 34:19 (kt.) Koph. De HEERE is nabij de gebrokenen van hart, en Hij behoudt de verslagenen van geest. Ps. 51:19 (kt.) De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God, niet verachten. |
| 43 Dat is, niet alleen, zonder de harten te scheuren, niet zozeer, niet voornamelijk. Zie Hos. 6 op vers 6. |
| Hos. 6:6 (kt.) Want Ik heb lust tot weldadigheid en niet tot offer, en tot de kennis Gods meer dan tot brandoffers. |
| e Ex. 34:6. Ps. 86:15. Jona 4:2. |
| Ex. 34:6 Als nu de HEERE voor zijn aangezicht voorbijging, zo riep Hij: HEERE HEERE, God, barmhartig en genadig; lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid; Ps. 86:15 Maar Gij, Heere, zijt een barmhartig en genadig God, lankmoedig en groot van goedertierenheid en waarheid. Jona 4:2 En hij bad tot den HEERE en zeide: Och HEERE, was dit mijn woord niet, als ik nog in mijn land was? Daarom kwam ik het voor, vluchtende naar Tarsis; want ik wist dat Gij een genadig en barmhartig God zijt, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwaad. |
| 44 Zie Num. 14 op vers 18. |
| Num. 14:18 (kt.) De HEERE is lankmoedig en groot van weldadigheid, vergevende de ongerechtigheid en overtreding, Die den schuldige geenszins onschuldig houdt, bezoekende de ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen, in het derde en in het vierde lid. |
| 45 Of: veelvoudig, overvloedig. |
| 46 Versta het kwaad der straf, dat God afwendt, matigt, enz., wanneer Hij menselijk gezegd wordt berouw te hebben. Zie Gen. 6 op vers 6. Alzo in het volgende vers. |
| Gen. 6:6 (kt.) Toen berouwde het den HEERE dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart. |
|
14 f47Wie weet, Hij mocht Zich wenden en berouw hebben; en Hij mocht een 48zegen achter 49Zich overlaten tot
50spijsoffer en drankoffer voor den HEERE uw God. |
| f Jona 3:9. |
| Jona 3:9 Wie weet, God mocht Zich wenden en berouw hebben; en Hij mocht Zich wenden van de hittigheid Zijns toorns, dat wij niet vergingen. |
| 47 Hiermede trekt de profeet geenszins in twijfel, of God de oprechtelijk boetvaardige zondaars in genade wil ontvangen, de zonden vergeven en de zaligheid schenken (dat de Schrift overal buiten twijfel stelt), maar hij geeft met deze manier van spreken te kennen, dat hij de hoop heeft en wenst, dat zij zich mogen bekeren, en dat God alsdan deze zware tijdelijke plaag zal afwenden, verzachten, matigen, enz., als het volgende uitwijst; waarin God met de Zijnen handelt naar Zijn Vaderlijk welbehagen, zoals Hij verstaat te dienen tot Zijn eer en de zaligheid der boetvaardigen. Ook gaat de profeet met deze grove zondaars bij trappen, eerst hun hoop gevende van mindering der straffen, daarna op het voltrekken van de daad der boetvaardigheid, hen daarvan verzekerende, vss. 18, 19, enz., welke voorzichtigheid Gods dienstknechten in zulk geval navolgen. Vgl. Joz. 14:12. Esth. 4:14. Klgld. 3:29. Amos 5:15. Jona 3:9. Zef. 2:3. |
| vers 18 Zo zal de HEERE ijveren over Zijn land, en Hij zal Zijn volk verschonen. vers 19 En de HEERE zal antwoorden en tot Zijn volk zeggen: Zie, Ik zend ulieden het koren en den most en de olie, dat gij daarvan verzadigd zult worden; en Ik zal u niet meer overgeven tot een smaadheid onder de heidenen. Joz. 14:12 En nu, geef mij dit gebergte, waarvan de HEERE te dien dage gesproken heeft; want gij hebt het te dienzelven dage gehoord, dat de Enakieten aldaar waren en dat er grote vaste steden waren; of de HEERE met mij ware, dat ik hen verdreef, gelijk als de HEERE gesproken heeft. Esth. 4:14 Want indien gij enigszins zwijgen zult te dezen tijde, zo zal den Joden verkwikking en verlossing uit een andere plaats ontstaan, maar gij en uws vaders huis zult omkomen; en wie weet, of gij niet
om zulken tijd als deze is, tot dit koninkrijk geraakt zijt. Klgld. 3:29 Jod. Hij steke zijn mond in het stof, zeggende: Misschien is er verwachting. Amos 5:15 Haat het boze en hebt lief het goede, en bestelt het recht in de poort; misschien zal de HEERE, de God der heirscharen, Jozefs overblijfsel genadig zijn. Jona 3:9 Wie weet, God mocht Zich wenden en berouw hebben; en Hij mocht Zich wenden van de hittigheid Zijns toorns, dat wij niet vergingen. Zef. 2:3 Zoekt den HEERE, alle gij zachtmoedigen des lands, die Zijn recht werken; zoekt gerechtigheid, zoekt zachtmoedigheid, misschien zult gij verborgen worden in den dag van den toorn des HEEREN. |
| 48 Van gewas en landvruchten, dat niet alles bedorven wordt. Alzo worden tijdelijke gaven een zegen des Heeren genoemd, Gen. 39:5. Lev. 25:21. Jes. 65:8. Hagg. 2:20. Zie ook Gen. 12 op vers 2; 33 op vers 11. 2 Kon. 18 op vers 31. |
| Gen. 39:5 En het geschiedde van toen af dat hij hem over zijn huis en over al wat zijne was gesteld had, dat de HEERE des Egyptenaars huis zegende, om Jozefs wil; ja, de zegen des HEEREN was in alles wat hij had, in het huis en in het veld. Lev. 25:21 Zo zal Ik Mijn zegen gebieden over u in het zesde jaar, dat het de inkomst voor drie jaren zal voortbrengen. Jes. 65:8 Alzo zegt de HEERE: Gelijk wanneer men most in een bos druiven vindt, men zegt: Verderf ze niet, want er is een zegen in; alzo zal Ik het om Mijner knechten wil doen, dat Ik hen niet allen verderve. Hagg. 2:20 Is er nog zaad in de schuur? Zelfs tot den wijnstok, en den vijgenboom, en den granaatappelboom, en den olijfboom, die niet gedragen heeft, die zal Ik van dezen dag af zegenen. Gen. 12:2 (kt.) En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen en uw naam groot maken; en wees een zegen. Gen. 33:11 (kt.) Neem toch mijn zegen, die u toegebracht is, dewijl het God mij genadiglijk verleend heeft, en dewijl ik alles heb; en hij hield bij hem aan, zodat hij het nam. 2 Kon. 18:31 (kt.) Hoort naar Hizkía niet; want zo zegt de koning van Assyrië: Handelt met mij door een geschenk, en komt tot mij uit, en eet eenieder van zijn wijnstok en eenieder van zijn vijgenboom, en drinkt eenieder het water zijns bornputs; |
| 49 Als Hij door het land met Zijn oordeel zal doortrekken; vgl. Ex. 12:12. Amos 5:17; insgelijks Ps. 65:12 met de aant. Anders: achter hetzelve, te weten heirleger of tevoren beschreven volk, dat ongedierte dat door het land doortrekken zal, zodat er nog wat overblijve, waarvan men spijsoffer, enz., kon offeren. |
| Ex. 12:12 Want Ik zal in dezen nacht door Egypteland gaan en alle eerstgeborenen in Egypteland slaan, van de mensen af tot de beesten toe; en Ik zal gerichten oefenen aan al de goden der Egyptenaars, Ik, de HEERE. Amos 5:17 Ja, in alle wijngaarden zal rouwklage zijn; want Ik zal door het midden van u doorgaan, zegt de HEERE. Ps. 65:12 Gij kroont het jaar Uwer goedheid, en Uw voetstappen druipen van vettigheid. |
| 50 Zie Joël 1:9. |
| Joël 1:9 Spijsoffer en drankoffer is van het huis des HEEREN afgesneden; de priesters, des HEEREN dienaars, treuren. |
|
15 51Blaast de bazuin te Sion; g52heiligt een vasten, roept een 53verbodsdag uit. |
| 51 Zie op vers 1. |
| vers 1 (kt.) BLAAST de bazuin te Sion, en roept luide op den berg Mijner heiligheid; laat alle inwoners des lands beroerd zijn; want de dag des HEEREN komt, want hij is nabij; |
| g Joël 1:14. |
| Joël 1:14 Heiligt een vasten, roept een verbodsdag uit, verzamelt de oudsten en alle inwoners dezes lands ten huize des HEEREN uws Gods, en roept tot den HEERE. |
| 52 Zie Joël 1 op vers 14. |
| Joël 1:14 (kt.) Heiligt een vasten, roept een verbodsdag uit, verzamelt de oudsten en alle inwoners dezes lands ten huize des HEEREN uws Gods, en roept tot den HEERE. |
| 53 Als Joël 1:14. |
| Joël 1:14 Heiligt een vasten, roept een verbodsdag uit, verzamelt de oudsten en alle inwoners dezes lands ten huize des HEEREN uws Gods, en roept tot den HEERE. |
|
16 Verzamelt het volk, 54heiligt de gemeente, vergadert de 55oudsten, verzamelt de 56kinderkens en die de borsten zuigen; de 57bruidegom ga uit zijn binnenkamer, en de bruid uit haar 58slaapkamer. |
| 54 Zie Ex. 19 op vers 10. |
| Ex. 19:10 (kt.) Ook zeide de HEERE tot Mozes: Ga tot het volk en heilig hen heden en morgen, en dat zij hun klederen wassen, |
| 55 Die met hun goed voorbeeld den jongen behoren voor te gaan, en anders doende en gedaan hebbende, de oorzaak worden van een algemeen verderf. |
| 56 Zie Ps. 8 op vers 3. Dit diende om de ouders door het aanschouwen van hun jonge kinderkens (die ook leden der gemeente en Gods bondgenoten waren) te krachtiger van hun schuld te overtuigen en tot deernis en boetvaardigheid te bewegen, dewijl de onmondige kinderkens in deze gemene landplaag, door der ouders zware zonden veroorzaakt, mede moesten lijden, zelfs ook de beesten, Joël 1:18. Insgelijks om God den gemenen nood en ellende der jongen en ouden, alle leden van Zijn volk, met boetvaardige bewegingen als voor Zijn ogen in Zijn huis te tonen. Vgl. 2 Kron. 20:13 en Jona 3:7, alwaar ook de beesten in dezen tot diergelijk einde betrokken worden. |
| Ps. 8:3 (kt.) Uit den mond der kinderkens en der zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest om Uwer tegenpartijen wil; om den vijand en wraakgierige te doen ophouden. Joël 1:18 O, hoe zucht het vee! De runderkudden zijn bedwelmd, want zij hebben geen weide; ook zijn de schaapskudden verwoest. 2 Kron. 20:13 En gans Juda stond voor het aangezicht des HEEREN, ook hun kinderkens, hun vrouwen en hun zonen. Jona 3:7 En hij liet uitroepen, en men sprak te Ninevé uit bevel des konings en zijner groten, zeggende: Laat mens noch beest, rund noch schaap ietwat smaken, laat ze niet weiden, noch water drinken. |
| 57 Stelt alle, ook anderszins geoorloofde, vreugde en vermaak bezijden, en begeeft u tot vasten en bidden. Vgl. 1 Kor. 7:5. |
| 1 Kor. 7:5 Onttrekt u elkander niet, tenzij dan met beider toestemming voor een tijd, opdat gij u tot vasten en bidden moogt verledigen; en komt wederom bijeen, opdat u de satan niet verzoeke, omdat gij u niet kunt onthouden. |
| 58 Of: bruidskamer, verdek, vertrek. |
|
17 Laat de priesters, des HEEREN dienaars, wenen tussen het 59voorhuis en het altaar, en laat hen zeggen: Spaar Uw volk, o HEERE, en 60geef Uw erfenis niet over tot een smaadheid, dat de heidenen over hen zouden 61heersen; waarom zouden zij onder de volken zeggen: hWaar is hunlieder God? |
| 59 Zie 1 Kon. 6 op vers 3. Joh. 10:23. Hand. 3:11; 5:12. |
| 1 Kon. 6:3 (kt.) En het voorhuis vóór aan den tempel van dat huis was in zijn lengte van twintig ellen naar de breedte van het huis, tien ellen in zijn breedte, vóór aan het huis. Joh. 10:23 En Jezus wandelde in den tempel, in het voorhof van Sálomo. Hand. 3:11 En als de kreupele, die gezond gemaakt was, aan Petrus en Johannes vasthield, liep al het volk gezamenlijk tot hen in het voorhof, hetwelk Sálomo’s voorhof genaamd wordt, verbaasd zijnde. Hand. 5:12 En door de handen der apostelen geschiedden vele tekenen en wonderen onder het volk; en zij waren allen eendrachtelijk in het voorhof van Sálomo. |
| 60 Of: stel Uw erfenis niet tot, enz. Alzo vers 19. |
| vers 19 En de HEERE zal antwoorden en tot Zijn volk zeggen: Zie, Ik zend ulieden het koren en den most en de olie, dat gij daarvan verzadigd zult worden; en Ik zal u niet meer overgeven tot een smaadheid onder de heidenen. |
| 61 Gelijk een stad haast gewonnen wordt, die met geen leeftocht is voorzien, alzo konden de omliggende heidenen het Joodse volk lichtelijk overmeesteren, wanneer zij in zulken langdurigen hongersnood en gebrek van alles zouden blijven en vergaan. Anders: dat de heidenen spreekwoorden van hen zouden gebruiken; omdat het Hebreeuwse woord ook alzo elders gebruikt wordt, zie Ez. 17:2; 18:2, enz., omdat de spreekwoorden en spreuken in de redenen uitsteken en als heerschappij hebben. Zie 1 Kon. 4 op vers 32. |
| Ez. 17:2 Mensenkind, stel een raadsel voor en gebruik een gelijkenis tot het huis Israëls, Ez. 18:2 Wat is ulieden, dat gij dit spreekwoord gebruikt van het land Israëls, zeggende: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en de tanden der kinderen zijn stomp geworden? 1 Kon. 4:32 (kt.) En hij sprak drieduizend spreuken; daartoe waren zijn liederen duizend en vijf. |
| h Ps. 42:11; 79:10; 115:2. |
| Ps. 42:11 Met een doodsteek in mijn beenderen honen mij mijn wederpartijders, als zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God? Ps. 79:10 Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is hun God? Laat de wraak des vergoten bloeds Uwer knechten onder de heidenen voor onze ogen bekend worden. Ps. 115:2 Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is nu hun God? |
Gods zegen beloofd |
18 Zo 62zal de HEERE 63ijveren over 64Zijn land, en Hij zal Zijn volk verschonen. |
| 62 Anders: En de Heere ijverde, enz., en verschoonde, enz., en antwoordde, enz. Of: heeft geijverd, enz.; dat is, Hij heeft alreeds verhoord en mij belast Zijn boetvaardig volk aan te zeggen hetgeen volgt; of profetischerwijze: Hij heeft, enz., dat is, Hij zal alsdan gewisselijk, enz. |
| 63 In medelijden, liefde en weldadigheid aan Zijn boetvaardig volk, en wraak over de goddeloze vijanden, om de eer Zijns heiligen Naams, die bij de vijanden vanwege deze plaag Zijns lands en Zijns volks gelasterd is; gelijk Hij tevoren ijverde over Zijn eer, straffende de zonden Zijns volks. Zie Deut. 4 op vers 24. Ez. 39:25, enz. |
| Deut. 4:24 (kt.) Want de HEERE uw God, Die is een verterend Vuur, een ijverig God. Ez. 39:25 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Nu zal Ik Jakobs gevangenen wederbrengen en zal Mij ontfermen over het ganse huis Israëls, en Ik zal ijveren over Mijn heiligen Naam; |
| 64 Als Joël 1:6. Zie aldaar. |
| Joël 1:6 Want een volk is opgekomen over Mijn land, machtig en zonder getal; zijn tanden zijn leeuwentanden, en het heeft baktanden eens ouden leeuws. |
|
19 En de HEERE zal antwoorden en tot Zijn volk zeggen: Zie, Ik 65zend ulieden het koren en den most en de olie, dat gij 66daarvan verzadigd zult worden; en Ik zal u 67niet meer overgeven tot een 68smaadheid onder de heidenen. |
| 65 Dat is, zal haast geven, beschikken, maken dat gij het hebben zult. |
| 66 Dat is, van elk genoeg zult hebben, tot uws levens onderhoud en verkwikking of vrolijk gebruik. |
| 67 Versta onder conditie van gehoorzaamheid. Of: wijders, voortaan niet stellen, enz., dat is, Ik zal niet voortvaren aldus te plagen. Vergelijk dit antwoord van God met het gebed vers 17. |
| vers 17 Laat de priesters, des HEEREN dienaars, wenen tussen het voorhuis en het altaar, en laat hen zeggen: Spaar Uw volk, o HEERE, en geef Uw erfenis niet over tot een smaadheid, dat de heidenen over hen zouden heersen; waarom zouden zij onder de volken zeggen: Waar is hunlieder God? |
| 68 Waarvan vers 17. Vgl. Ez. 36:29, 30. |
| vers 17 Laat de priesters, des HEEREN dienaars, wenen tussen het voorhuis en het altaar, en laat hen zeggen: Spaar Uw volk, o HEERE, en geef Uw erfenis niet over tot een smaadheid, dat de heidenen over hen zouden heersen; waarom zouden zij onder de volken zeggen: Waar is hunlieder God? Ez. 36:29 En Ik zal u verlossen van al uw onreinheden, en Ik zal roepen tot het koren en zal dat vermenigvuldigen, en Ik zal geen honger op u leggen. Ez. 36:30 En Ik zal de vrucht van het geboomte en de inkomst des velds vermenigvuldigen, opdat gij de smaadheid des hongers niet meer ontvangt onder de heidenen. |
|
20 En Ik zal 69dien van het noorden verre van ulieden doen vertrekken, en hem wegdrijven in een 70dor en woest land, zijn 71aangezicht naar de 72oostzee en zijn 73einde naar de 74achterste zee; en 75zijn stank zal opgaan en zijn 76vuiligheid zal opgaan; want 77hij heeft grote dingen gedaan. |
| 69 Te weten dat voorzeide heir van sprinkhanen, enz., die van het noorden in Juda gekomen waren, en voorts wel mogen gehouden worden voor afbeeldingen en voorboden der Assyriërs en Babyloniërs, die van het noorden ook zouden komen, en hier van sommigen door dien van het noorden verstaan worden, als Joël 1 op vers 4 is aangetekend. |
| Joël 1:4 (kt.) Wat de rups heeft overgelaten, heeft de sprinkhaan afgegeten, en wat de sprinkhaan heeft overgelaten, heeft de kever afgegeten, en wat de kever heeft overgelaten, heeft de kruidworm afgegeten. |
| 70 Hebr. een land der dorheid en woestheid. Zie Deut. 1:19; 8:15. |
| Deut. 1:19 Toen vertogen wij van Horeb en doorwandelden die ganse grote en vreselijke woestijn die gij gezien hebt, op den weg van het gebergte der Amorieten, gelijk de HEERE onze God ons geboden had; en wij kwamen te Kades-Barnéa. Deut. 8:15 Die u geleid heeft in die grote en vreselijke woestijn, waar vurige slangen en schorpioenen en dorheid, waar geen water was; Die u water uit de keiachtige rots voortbracht; |
| 71 Dat is, het ene of voorste deel van dit ongedierte, de voortocht. |
| 72 De Dode Zee, in het zuidoosten van Kanaän, de plaats waar Sodom en Gomorra, enz., vergaan zijn; of de zee Cinnereth of Gennesaret, in het noordoosten. Vergelijk de profetie van Gog, Ez. 39:11. |
| Ez. 39:11 En het zal te dien dage geschieden, dat Ik aan Gog aldaar een grafstede in Israël zal geven, het dal der doorgangers naar het oosten der zee; en datzelve zal den doorgangers den
neus stoppen; en aldaar zullen zij begraven Gog en zijn ganse menigte, en zullen het noemen: Het dal van Gogs menigte. |
| 73 Dat is, achterste deel, achtertocht. |
| 74 Dat is, in de Middellandse Zee. Zie Deut. 11 op vers 24. Zach. 14:8. |
| Deut. 11:24 (kt.) Alle plaats waar uw voetzool op treedt, zal uwe zijn; van de woestijn en den Libanon, van de rivier, de rivier Frath, tot aan de achterste zee zal uw landpale zijn. Zach. 14:8 Ook zal het te dien dage geschieden dat er levende wateren uit Jeruzalem vlieten zullen: de helft van die naar de oostzee, en de helft van die naar de achterste zee aan; zij zullen des zomers en des winters zijn. |
| 75 Versta den vuilen stank van dit heirleger der sprinkhanen, enz., wanneer zij van God weder zullen vernield worden, en alsdan vergaan en vervuilen, als een stinkend aas. Vgl. Jes. 34:3. |
| Jes. 34:3 En hun verslagenen zullen weggeworpen worden, en van hun dode lichamen zal hun stank opgaan; en de bergen zullen smelten van hun bloed. |
| 76 Of: zware, vuile, sterke reuk. |
| 77 Te weten die van het noorden, dat voorzeide heir. Hebr. hij heeft groot gemaakt, of: zich groot gemaakt, of: hij heeft het groot gemaakt, met of in doen of handelen, dat is, hij zal stoutelijk gehandeld, Juda als gebraveerd en grote ellende veroorzaakt hebben; waartegen in het volgende gesteld wordt, dat God ook daartegenover recht grote dingen zal doen, vernielende dit grote en machtige heir, dat Hij Zelf tevoren in Zijn toorn over Juda gezonden had; men kan hiermede enigszins vergelijken Ps. 35:26, 27, alwaar ook tegen elkander gesteld worden, dat de vijanden zich tegen David groot maakten, en de vromen daarentegen zeggen: De Heere zij grootgemaakt, of worde groot, zij groot, dat is, als groot geroemd. Zie aldaar. Sommigen duiden dit, zowel als het volgende vers 21 ook op den Heere. |
| Ps. 35:26 Laat hen beschaamd en tezamen schaamrood worden, die zich in mijn kwaad verblijden; laat hen met schaamte en schande bekleed worden, die zich tegen mij groot maken. Ps. 35:27 Laat hen vrolijk zingen en verblijd zijn, die lust hebben tot mijn gerechtigheid, en laat hen geduriglijk zeggen: Grootgemaakt zij de HEERE, Die lust heeft tot den vrede Zijns knechts. vers 21 Vrees niet, o land; verheug u en zijt blijde, want de HEERE heeft grote dingen gedaan. |
|
21 Vrees niet, 78o land; verheug u en zijt blijde, want de HEERE 79heeft grote dingen gedaan. |
| 78 Gij inwoners van het land van Juda; of het is een aanspraak aan het land, als in het volgende aan de beesten, gelijk elders dikwijls. Vgl. Deut. 32:1. Ez. 21:16 met de aant. Joël 1:10. |
| Deut. 32:1 NEIG de oren, gij hemel, en ik zal spreken; en de aarde hore de redenen mijns monds. Ez. 21:16 Houd u bijeen, o zwaard, keer u rechtsom, schik u, keer u linksom, waarheen uw aangezicht gesteld is. Joël 1:10 Het veld is verwoest, het land treurt; want het koren is verwoest, de most is verdroogd, de olie is flauw. |
| 79 Dat is, zal waarlijk grote dingen doen, die eensdeels in het voorgaande, doch meest in het volgende verhaald zijn. Hebr. als in het voorgaande vers. Vgl. Jes. 28:29. |
| Jes. 28:29 Zulks komt ook voort van den HEERE der heirscharen; Hij is wonderlijk van raad, Hij is groot van daad. |
|
22 Vreest niet, gij 80beesten des velds; want de weiden der woestijn 81zullen weder jong gras voortbrengen; want het geboomte zal zijn vrucht dragen, de 82wijnstok en vijgenboom zullen hun vermogen geven. |
| 80 Vgl. Joël 1:18, 19, 20. Dit is als een antwoord op het schreeuwen der beesten tot God. |
| Joël 1:18 O, hoe zucht het vee! De runderkudden zijn bedwelmd, want zij hebben geen weide; ook zijn de schaapskudden verwoest. Joël 1:19 Tot U, o HEERE, roep ik; want een vuur heeft de weiden der woestijn verteerd, en een vlam heeft alle bomen des velds aangestoken. Joël 1:20 Ook schreeuwt elk beest des velds tot U; want de waterstromen zijn uitgedroogd en een vuur heeft de weiden der woestijn verteerd. |
| 81 Hebr. eigenlijk: hebben voortgebracht; en zo in het volgende, dat is, zullen zo zekerlijk voortbrengen, alsof het voor ogen ware. |
| 82 Vgl. Lev. 26:4, 20. Joël 1:7, 11, 12. |
| Lev. 26:4 Zo zal Ik uw regens geven op hun tijd; en het land zal zijn inkomst geven en het geboomte des velds zal zijn vrucht geven. Lev. 26:20 En uw macht zal ijdellijk verdaan worden; en uw land zal zijn inkomst niet geven en het geboomte des lands zal zijn vrucht niet geven. Joël 1:7 Het heeft Mijn wijnstok gesteld tot een verwoesting en Mijn vijgenboom tot schuim; het heeft hem ganselijk ontbloot en nedergeworpen, zijn ranken zijn wit geworden. Joël 1:11 De akkerlieden zijn beschaamd, de wijngaardeniers huilen, om de tarwe en om de gerst; want de oogst des velds is vergaan. Joël 1:12 De wijnstok is verdord, de vijgenboom is flauw; de granaatappelboom, ook de palmboom en appelboom; alle bomen des velds zijn verdord; ja, de vrolijkheid is verdord van de mensenkinderen. |
De komst van den Messías beloofd |
23 En gij, kinderen van Sion, verheugt u en zijt blijde in den HEERE uw God; want Hij 83zal u geven dien Leraar ter gerechtigheid; en Hij zal u den regen doen nederdalen, den vroegen regen, en den spaden regen in de 84eerste maand. |
| 83 Hebr. heeft u gegeven dien Leraar ter gerechtigheid, of der gerechtigheid, of: dien Leraar [te weten den Leraar] der gerechtigheid, dat is, Hij zal u zekerlijk geven den beloofden Messias, Jezus Christus, den oppersten Profeet en Herder der zielen, Die uitwendiglijk zal leren door het Woord des Evangelies, en inwendiglijk door Zijn Geest, krachtiglijk werkende het rechtvaardigmakende geloof in Hem, Die alleen onze Gerechtigheid is voor God, Jer. 23:6. Aldus stelt God de belofte van den Messias vooraan, als zijnde het fundament van Sions vreugde en van alle verbondszegeningen, die in het volgende verhaald worden. Doch alzo het Hebreeuwse woord (tweemaal in dit vers gebruikt) niet alleen een leraar betekent, maar ook den vroegen regen (omdat Gods heilzame weldaden en Zijn lering, en de regen in lieflijkheid en nuttigheid elkander zeer gelijk zijn; zie Deut. 32:2. Hos. 6:3; 10:12, met de aantt.), als hier terstond in ditzelfde vers, zo nemen sommigen dit woord hier in enerlei betekenis, aldus: Hij zal ulieden geven den vroegen regen; ja, Hij zal u doen nederdalen den vroegen regen en spaden regen recht, of juist te pas, of mildelijk; verstaande dat de geestelijke beloften eerst beginnen vers 28. Vergelijk met deze plaats Ps. 85:11, 12, 13, 14. Jes. 30:19, 20, 21, 23; 45:8. Ez. 34:24, 25, 26, enz.; 36:24, 25, enz., alwaar de geestelijke beloften onder de lichamelijke worden vermengd; gelijk zij elders dikwijls door de lichamelijke worden afgebeeld en daarbij vergeleken. Zie Ps. 22:27, 30; 36:9. Hos. 2:21, enz.; 6:3. Amos 9:13. Insgelijks Joël 3:18 met de aant. Waarop de aandachtige lezer in het volgende kan letten. Ook wordt wel somtijds een woord in één vers in tweeërlei betekenis genomen, als Richt. 10:4 aijarim voor ezelsveulens en voor steden; Ps. 74:19 chaijah voor een wilden hoop of wild gedierte, dat is, de vijanden, en voor een hoop ellendige en vrome lieden, dat is, Gods kerk; Pred. 7:6 sir voor een doorn en een pot; Ez. 21:22 carim (naar veler gevoelen) voor hoplieden en voor stormrammen; insgelijks, vernuftiglijk, doden in verscheidene betekenis Matth. 8:22, enz. Voorts staat het woord moreh in het tweede lid van dit vers wat anders, en met bijvoeging van geschem (dat regen, plasregen, stortregen betekent), daar het in het eerste lid alleen staat. Dit kan den Heiligen Geest alzo beliefd hebben om de betekenis van het eerste moreh te onderscheiden van het tweede. |
| Jer. 23:6 In Zijn dagen zal Juda verlost worden en Israël zeker wonen; en dit zal Zijn Naam zijn, waarmede men Hem zal noemen: De HEERE ONZE GERECHTIGHEID. Deut. 32:2 Mijn leer druppe als een regen, mijn rede vloeie als een dauw; als een stofregen op de grasscheutjes, en als droppelen op het kruid. Hos. 6:3 Dan zullen wij kennen, wij zullen vervolgen om den HEERE te kennen; Zijn uitgang is bereid als de dageraad; en Hij zal tot ons komen als een regen, als de spade regen en vroege regen des lands. Hos. 10:12 Zaait u tot gerechtigheid, maait tot weldadigheid; braakt u een braakland; dewijl het tijd is den HEERE te zoeken, totdat Hij kome en over u de gerechtigheid regene. vers 28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. Ps. 85:11 De goedertierenheid en waarheid zullen elkander ontmoeten, de gerechtigheid en vrede zullen elkander kussen. Ps. 85:12 De waarheid zal uit de aarde spruiten, en gerechtigheid zal van den hemel nederzien. Ps. 85:13 Ook zal de HEERE het goede geven, en ons land zal zijn vrucht geven. Ps. 85:14 De gerechtigheid zal voor Zijn aangezicht heen gaan, en Hij zal ze zetten op den weg Zijner voetstappen. Jes. 30:19 Want het volk zal in Sion wonen, te Jeruzalem; gij zult ganselijk niet wenen; gewisselijk zal Hij u genadig zijn op de stem uws geroeps; zo haast als Hij die horen zal, zal Hij u antwoorden. Jes. 30:20 De Heere zal ulieden wel brood der benauwdheid en wateren der verdrukking geven; maar uw leraars zullen niet meer als met vleugelen wegvliegen, maar uw ogen zullen uw leraars zien; Jes. 30:21 En uw oren zullen horen het woord Desgenen Die achter u is, zeggende: Dit is de weg, wandelt in denzelven; als gij zoudt afwijken ter rechter- of ter linkerhand. Jes. 30:23 Dan zal Hij uw zaad waarmede gij het land bezaaid hebt, regen geven, en brood van het inkomen des lands, en hetzelve zal vet en smoutig zijn; uw vee zal te dien dage in een wijde landouw weiden. Jes. 45:8 Drupt, gij hemelen, van boven af, en dat de wolken vloeien van gerechtigheid; en de aarde opene zich, en dat allerlei heil uitwasse en gerechtigheid tezamen uitspruite; Ik, de HEERE, heb ze geschapen. Ez. 34:24 En Ik, de HEERE, zal hun tot een God zijn, en Mijn Knecht David zal Vorst zijn in het midden van hen; Ik, de HEERE, heb het gesproken. Ez. 34:25 En Ik zal een verbond des vredes met hen maken, en zal het boos gedierte uit het land doen ophouden; en zij zullen zeker wonen in de woestijn en slapen in de wouden. Ez. 34:26 Want Ik zal dezelve, en de plaatsen rondom Mijn heuvel, stellen tot een zegen; en Ik zal den plasregen doen nederdalen op zijn tijd, plasregens van zegen zullen er zijn. Ez. 36:24 Want Ik zal u uit de heidenen halen, en zal u uit al de landen vergaderen, en Ik zal u in uw land brengen. Ez. 36:25 Dan zal Ik rein water op u sprengen en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. Ps. 22:27 De zachtmoedigen zullen eten en verzadigd worden; zij zullen den HEERE prijzen, die Hem zoeken; ulieder hart zal in eeuwigheid leven. Ps. 22:30 Alle vetten op aarde zullen eten en aanbidden; allen die in het stof nederdalen, zullen voor Zijn aangezicht nederbukken, en die zijn ziel bij het leven niet kan houden. Ps. 36:9 Zij worden dronken van de vettigheid Uws huizes; en Gij drenkt hen uit de beek Uwer wellusten. Hos. 2:21 En de aarde zal het koren verhoren, mitsgaders den most en de olie; en die zullen Jizreël verhoren. Hos. 6:3 Dan zullen wij kennen, wij zullen vervolgen om den HEERE te kennen; Zijn uitgang is bereid als de dageraad; en Hij zal tot ons komen als een regen, als de spade regen en vroege regen des lands. Amos 9:13 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat de ploeger den maaier, en de druiventreder den zaadzaaier genaken zal; en de bergen zullen van zoeten wijn druipen en al de heuvelen zullen smelten. Joël 3:18 En het zal te dien dage geschieden dat de bergen van zoeten wijn zullen druipen, en de heuvelen van melk vlieten en alle stromen van Juda vol van water gaan; en er zal een fontein uit het huis des HEEREN uitgaan, en zal het dal van Sittim bewateren. Richt. 10:4 En hij had dertig zonen, rijdende op dertig ezelsveulens, en die hadden dertig steden, die zij noemden Havvot-Jaïr, tot op dezen dag, dewelke in het land Gilead zijn. Ps. 74:19 Geef aan het wild gedierte de ziel Uwer tortelduif niet over; vergeet den hoop Uwer ellendigen niet in eeuwigheid. Pred. 7:6 Want gelijk het geluid der doornen onder een pot, alzo is het lachen eens zots. Dit is ook ijdelheid. Ez. 21:22 De waarzegging zal aan zijn rechterhand zijn op Jeruzalem, om hoofdmannen te stellen, om den mond te openen in het doodslaan, om de stem op te heffen met gejuich, om stormrammen te stellen tegen de poorten, om sterkten op te werpen, om bolwerken te bouwen. Matth. 8:22 Doch Jezus zeide tot hem: Volg Mij, en laat de doden hun doden begraven. |
| 84 Namelijk Nisan of Abib, verstaande dit van den spaden regen, dien God vóór den oogst gaf. Zie Ex. 34:18. Of (als sommigen): in het eerste, met het eerste, dat is, vroeg, tijdiglijk, te rechter of bekwamer tijd, met het eerste als het tijd zal zijn. |
| Ex. 34:18 Het feest der ongezuurde broden zult gij houden; zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten, gelijk Ik u geboden heb, te gezetter tijd der maand Abib; want in de maand Abib zijt gij uit Egypte uitgegaan. |
|
24 En de dorsvloeren zullen vol koren zijn, en de perskuipen van most en olie overlopen. |
25 Alzo zal Ik ulieden de 85jaren 86vergelden die de isprinkhaan, de kever en de kruidworm en de rups heeft afgegeten, 87Mijn groot heir, dat Ik onder u gezonden heb. |
| 85 Dat is, de vruchten der jaren, als het volgende uitwijst. Hier blijkt klaarlijk, dat deze schrikkelijke plaag enige jaren geduurd heeft. |
| 86 Gevende u zulken overvloed van landvruchten in den volgenden tijd, dat de geleden schade vervuld of vergoed zal zijn. |
| i Joël 1:4. |
| Joël 1:4 Wat de rups heeft overgelaten, heeft de sprinkhaan afgegeten, en wat de sprinkhaan heeft overgelaten, heeft de kever afgegeten, en wat de kever heeft overgelaten, heeft de kruidworm afgegeten. |
| 87 Als vers 11. |
| vers 11 En de HEERE verheft Zijn stem voor Zijn heir heen; want Zijn leger is zeer groot, want Hij is machtig, doende Zijn woord; want de dag des HEEREN is groot en zeer vreselijk, en wie zal hem verdragen? |
|
26 En gij zult 88overvloediglijk en tot verzadiging eten, en prijzen den Naam des HEEREN uws Gods, 89Die 90wonderlijk bij u gehandeld heeft; en Mijn volk 91zal niet beschaamd worden tot in eeuwigheid. |
| 88 Hebr. eten etende en verzadigd wordende. |
| 89 Of: omdat Hij, dat Hij, enz. |
| 90 Hebr. met of bij u gedaan of gehandeld heeft, wonderlijk doende of handelende. |
| 91 Hebr. zullen, enz. Alzo in het volgende vers. Dat is, Ik zal hen verlossen van deze beschaamdheid, die zij bij de omliggende heidenen, vanwege deze Mijn plaag, geleden zullen hebben, en voorts in het gemeen (volgens Mijn verbondsbeloften in den Messias) bezorgen, dat Mijn kerk nimmermeer in haar boetvaardige gebeden en vertrouwen op Mij zal bedrogen worden. Vgl. Jes. 29:22, enz. |
| Jes. 29:22 Daarom zegt de HEERE, Die Abraham verlost heeft, tot het huis Jakobs alzo: Jakob zal nu niet meer beschaamd worden, en nu zal zijn aangezicht niet meer
bleek worden; |
|
27 En gij zult 92weten dat Ik in het midden van Israël ben, en dat Ik de HEERE 93uw God ben, en niemand meer; en Mijn volk zal niet beschaamd worden in eeuwigheid. |
| 92 Of: bekennen, dat is, ervaren, ondervinden, door de tegenwoordigheid van den Messias onder u, en van de zegeningen, die gij in Hem genoten hebt en genieten zult. Vgl. Zef. 3:14, 15, 16, 17. Joh. 1:14. Op Wiens komst en tegenwoordigheid de uitzending van den Heiligen Geest zal volgen, waarvan vers 28. |
| Zef. 3:14 Zing vrolijk, gij dochter Sions, juicht, Israël; wees blijde en spring op van vreugde van ganser harte, gij dochter Jeruzalems. Zef. 3:15 De HEERE heeft uw oordelen weggenomen, Hij heeft uw vijand weggevaagd; de Koning Israëls, de HEERE, is in het midden van u, gij zult geen kwaad meer zien. Zef. 3:16 Te dien dage zal tot Jeruzalem gezegd worden: Vrees niet; o Sion, laat uw handen niet slap worden. Zef. 3:17 De HEERE uw God is in het midden van u, een Held Die verlossen zal; Hij zal over u vrolijk zijn met blijdschap, Hij zal zwijgen in Zijn liefde, Hij zal Zich over u verheugen met gejuich. Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. vers 28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. |
| 93 Zie Gen. 17 op vers 7. |
| Gen. 17:7 (kt.) En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u. |
De uitstorting van den Heiligen Geest beloofd |
28 En 94daarna zal het geschieden dat Ik Mijn k95Geest zal 96uitgieten over 97alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen 98profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. |
| 94 In de laatste dagen, na de komst en verschijning van den Messias in het vlees. Zie Hand. 2:17. |
| Hand. 2:17 En het zal zijn in de laatste dagen (zegt God), Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen. |
| k Jes. 44:3. Ez. 39:29. Hand. 2:17. |
| Jes. 44:3 Want Ik zal water gieten op den dorstige en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen. Ez. 39:29 En Ik zal Mijn aangezicht voor hen niet meer verbergen, wanneer Ik Mijn Geest over het huis Israëls zal hebben uitgegoten, spreekt de Heere HEERE. Hand. 2:17 En het zal zijn in de laatste dagen (zegt God), Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen. |
| 95 Dat is, de gaven Mijns Heiligen Geestes. Vgl. Ps. 68:19. Ef. 4:8. |
| Ps. 68:19 Gij zijt opgevaren in de hoogte, Gij hebt de gevangenis gevankelijk gevoerd, Gij hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen; ja, ook de wederhorigen, om bij U te wonen, o HEERE God! Ef. 4:8 Daarom zegt Hij: Als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij de gevangenis gevangengenomen, en heeft den mensen gaven gegeven. |
| 96 Met veel groteren overvloed en meerdere verscheidenheid van gaven dan vóór de komst van den Heere Christus en Zijn hemelvaart geschied was. Zie Joh. 7:39. Hand. 2:33. |
| Joh. 7:39 (En dit zeide Hij van den Geest, Denwelken ontvangen zouden die in Hem geloven; want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was.) Hand. 2:33 Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort dat gij nu ziet en hoort. |
| 97 Dat is, allerlei vlees, mensen van allerlei stand of conditie, als in het volgende verklaard wordt, insgelijks van allerlei natiën. Vgl. Ps. 65:3 en de aant. aldaar. |
| Ps. 65:3 Gij hoort het gebed, tot U zal alle vlees komen. |
| 98 Dat is, zij zullen de verborgenheden van het Heilig Evangelie door de werking en openbaring des Heiligen Geestes verstaan en verklaren. Zie Hos. 12:11 met de aant. Deze manieren van spreken zijn genomen van den staat des Ouden Testaments, alwaar God Zich aan de profeten openbaarde door dromen en gezichten. Zie Num. 12:6. |
| Hos. 12:11 En Ik zal spreken tot de profeten en Ik zal het gezicht vermenigvuldigen, en door den dienst der profeten zal Ik gelijkenissen voorstellen. Num. 12:6 En Hij zeide: Hoort nu Mijn woorden. Zo er een profeet onder u is, Ik, de HEERE, zal door een gezicht Mij aan hem bekendmaken, door een droom zal Ik met hem spreken. |
|
29 Ja, ook over de dienstknechten en over de dienstmaagden zal Ik in die dagen Mijn Geest uitgieten. |
30 En Ik zal 99wondertekenen geven 100in den hemel en op de aarde: bloed en vuur en rookpilaren. |
| 99 De manieren van spreken die in deze twee verzen gebruikt worden, betekenen de vreemde, schrikkelijke en algemene beroerten, ellenden, verwoestingen en benauwdheden, die de wereld zullen overkomen tot op de toekomst van den Heere Christus om te oordelen de levenden en de doden. Vgl. Joël 2:10; 3:15. Matth. 24:29. Mark. 13:24, 25. Luk. 21:25, 26. Openbaring van het 6de hoofdstuk tot het 20ste toe. |
| vers 10 De aarde is beroerd voor deszelfs aangezicht, de hemel beeft; de zon en maan worden zwart, en de sterren trekken haar glans in. Joël 3:15 De zon en maan zijn zwart geworden, en de sterren hebben haar glans ingetrokken. Matth. 24:29 En terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van den hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen bewogen worden. Mark. 13:24 Maar in die dagen, na die verdrukking, zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven. Mark. 13:25 En de sterren des hemels zullen daaruit vallen, en de krachten die in de hemelen zijn, zullen bewogen worden. Luk. 21:25 En er zullen tekenen zijn in de zon en maan en sterren, en op de aarde benauwdheid der volken met twijfelmoedigheid, als de zee en watergolven groot geluid zullen geven, Luk. 21:26 En den mensen het hart zal bezwijken van vrees en verwachting der dingen die het aardrijk zullen overkomen; want de krachten der hemelen zullen bewogen worden. |
| 100 Of: aan. |
|
31 lDe zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, eer dat die grote en vreselijke dag des HEEREN komt. |
| l Joël 3:15. |
| Joël 3:15 De zon en maan zijn zwart geworden, en de sterren hebben haar glans ingetrokken. |
|
32 En het zal 1geschieden, 2al mwie den 3Naam des HEEREN zal aanroepen, zal 4behouden worden; want op den nberg 5Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de HEERE 6gezegd heeft; 7en dat bij de 8overgeblevenen, die de HEERE zal 9roepen. |
| 1 Onder al de voorzeide beroerten. |
| 2 Hetzij Joden of heidenen, Rom. 10:12, 13. |
| Rom. 10:12 Want er is geen onderscheid, noch van Jood, noch van Griek; want Eénzelfde is Heere van allen, rijk zijnde over allen die Hem aanroepen. Rom. 10:13 Want een iegelijk die den Naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden. |
| m Rom. 10:13. |
| Rom. 10:13 Want een iegelijk die den Naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden. |
| 3 Dat is, die den Heere recht dient en in al deze zwarigheden zijn toevlucht tot Hem neemt door gelovige gebeden. |
| 4 Of: uitgered, bevrijd, en dienvolgens behouden worden van zonde, duivel en dood; en ofschoon hij in lichamelijke ellenden mocht worden betrokken, of om Christus’ Naam lijden en sterven, zal hij toch hier een genadigen God in den Messias en een bestendigen troost in leven en sterven, en hierna de eeuwige zaligheid hebben. |
| n Obadja vs. 17. |
| Obadja vs. 17 Maar op den berg Sion zal ontkoming zijn, en hij zal een heiligheid zijn; en die van het huis Jakobs zullen hun erfgoederen erfelijk bezitten. |
| 5 Dat is, daar zal behoudenis en zaligheid zijn alleen in de ware kerk, die te dien tijde binnen Jeruzalem op den berg Sion tot den godsdienst placht te vergaderen. Zie Ps. 2 op vers 6. |
| Ps. 2:6 (kt.) Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid. |
| 6 Tot of door mij en Zijn andere profeten (alzo Joël 3:8); en dienvolgens zal het zekerlijk alzo geschieden, ofschoon het ten aanzien van des mensen verdiensten en krachten gans onmogelijk is. |
| Joël 3:8 En Ik zal uw zonen en uw dochters verkopen in de hand der kinderen van Juda, die hen verkopen zullen aan die van Scheba, aan een vergelegen volk; want de HEERE heeft het gesproken. |
| 7 Of: te weten. Zie van zulk gebruik van de Hebreeuwse letter vau Jer. 17 op vers 10. Insgelijks Richt. 7:24. 1 Sam. 17:40; 28:3. Joël 2:12. |
| Jer. 17:10 (kt.) Ik, de HEERE, doorgrond het hart en
proef de nieren, en dat om een iegelijk te geven naar zijn wegen, naar de vrucht zijner handelingen. Richt. 7:24 Ook zond Gídeon boden in het ganse gebergte van Efraïm, zeggende: Komt af den Midianieten tegemoet en beneemt hunlieden de wateren tot aan Beth-Bára, te weten de Jordaan. Alzo werd alle man van Efraïm bijeengeroepen en zij benamen hun de wateren tot aan Beth-Bára en de Jordaan. 1 Sam. 17:40 En hij nam zijn staf in zijn hand, en hij koos zich vijf gladde stenen uit de beek en legde ze in de herderstas die hij had, te weten in den zak, en zijn slinger was in zijn hand; alzo naderde hij tot den Filistijn. 1 Sam. 28:3 Samuël nu was gestorven en gans Israël had rouw over hem bedreven, en zij hadden hem begraven te Rama, te weten in zijn stad. En Saul had uit het land weggedaan de waarzeggers en de duivelskunstenaars. vers 12 Nu dan ook, spreekt de HEERE, bekeert u tot Mij met uw ganse hart, en dat met vasten en met geween en met rouwklage. |
| 8 De voorzegde behoudenis en ontkoming zal zijn bij degenen die God naar de verkiezing der genade in de gemene verderving, afval en verstoktheid der wereld, voor Zich zal bewaren en doen overblijven. Vgl. Jes. 10:22. Rom. 9:27; 11:4, 5, 7, enz. Anders: mitsgaders de overgeblevenen, verstaande hier de gelovige heidenen, en in het voorgaande de gelovige Joden. |
| Jes. 10:22 Want ofschoon uw volk, o Israël, is gelijk het zand der zee, zo zal toch maar het overblijfsel daarvan wederkeren; de verdelging is vastelijk besloten, overvloeiende met gerechtigheid. Rom. 9:27 En Jesaja roept over Israël: Al ware het getal der kinderen Israëls gelijk het zand der zee, zo zal het overblijfsel behouden worden. Rom. 11:4 Maar wat zegt tot hem het Goddelijk antwoord? Ik heb Mijzelven nog
zevenduizend mannen overgelaten, die de knie voor het beeld van
Baäl niet gebogen hebben. Rom. 11:5 Alzo is er dan ook in dezen tegenwoordigen tijd een overblijfsel geworden naar de verkiezing der genade. Rom. 11:7 Wat dan? Hetgeen Israël zoekt, dat heeft het niet verkregen; maar de uitverkorenen hebben het verkregen, en de anderen zijn verhard geworden |
| 9 Dat is, naar Zijn vrij, genadig welbehagen door Zijn Woord en Geest krachtiglijk zal trekken en brengen tot de zalige gemeenschap van den Heere Christus en van Zijn kerk, beide uit Joden en heidenen. Zie Joh. 6:44, 65; 10:16. Hand. 2:39. Rom. 8:30; 9:23, 24, enz. |
| Joh. 6:44 Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Joh. 6:65 En Hij zeide: Daarom heb Ik u gezegd, dat niemand tot Mij komen kan, tenzij dat het hem gegeven zij van Mijn Vader. Joh. 10:16 Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen, en het zal worden één kudde en één Herder. Hand. 2:39 Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen die daar verre zijn, zovelen als er de Heere onze God toe roepen zal. Rom. 8:30 En die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. Rom. 9:23 En opdat Hij zou bekendmaken den rijkdom Zijner heerlijkheid over de vaten der barmhartigheid, die Hij tevoren bereid heeft tot heerlijkheid? Rom. 9:24 Welke Hij ook geroepen heeft, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen; |