Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Efraïms ondergang is nabij |
1 DE bazuin aan uw mond; hij komt als een aarend tegen het huis des HEEREN, omdat zij Mijn bverbond hebben overtreden en zijn tegen Mijn wet afvallig geworden. a Deut. 28:49. b Hos. 6:7. |
a Deut. 28:49 De HEERE zal tegen u een volk verheffen van verre, van het einde der aarde, gelijk als een arend vliegt; een volk welks spraak gij niet zult verstaan; b Hos. 6:7 Maar zij hebben het verbond overtreden als Adam; daar hebben zij trouwelooslijk tegen Mij gehandeld. |
2 Dan zullen zij tot Mij roepen: Mijn God, wij, Israël, kennen U. |
3 Israël heeft het goede verstoten; de vijand zal hem vervolgen. |
4 Zij hebben koningen gemaakt, maar niet uit Mij; zij hebben vorsten gesteld, maar Ik heb het niet gekend; van hun zilver en hun goud hebben zij voor zichzelven afgoden gemaakt, opdat zij uitgeroeid worden. |
5 Uw kalf, o Samaría, heeft u verstoten; Mijn toorn is tegen hen ontstoken; hoelang zullen zij de reinheid niet verdragen? |
6 Want dat is ook uit Israël; een werkmeester heeft het gemaakt, en het is geen God, maar het zal tot
stukken worden, het kalf van Samaría. |
7 Want zij hebben wind gezaaid en zullen een wervelwind maaien; het zal geen staand koren hebben, het uitspruitsel zal geen meel maken; of het misschien maakte, vreemden zullen het verslinden. |
8 Israël is verslonden; nu zijn zij onder de heidenen geworden gelijk een vat waar men geen lust toe heeft. |
9 Want zij zijn opgetogen naar
Assur, een woudezel die alleen voor zichzelven is; die van Efraïm hebben boelen om hoerenloon gehuurd. |
10 Dewijl zij dan onder de heidenen boelen om hoerenloon gehuurd hebben, zo zal Ik die nu ook verzamelen; ja, zij hebben al een weinig begonnen vanwege den last van den koning der vorsten. |
11 Omdat Efraïm de altaren vermenigvuldigd heeft tot zondigen, zo zijn hem de altaren geworden tot zondigen. |
12 Ik schrijf hem de voortreffelijkheden Mijner wet voor, maar
die zijn geacht als wat vreemds. |
13 Aangaande de offeranden Mijner gaven, zij offeren vlees en eten het, maar de HEERE heeft aan hen geen welgevallen. Nu zal Hij hunner ongerechtigheid gedenken en hun zonden bezoeken; zij zullen weder in
Egypte keren. |
14 Want Israël heeft zijn Maker vergeten en tempels gebouwd, en Juda heeft vaste steden vermenigvuldigd; maar Ik zal een vuur zenden in zijn steden, dat zal haar paleizen verteren. |