Statenvertaling.nl

sample header image

Hosea 6 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Hosea 6

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

De boetvaardige Israëlieten worden ingevoerd elkander vermanende tot bekering, met vertrouwen van Gods genade, vs. 1, enz. Gods klacht over Israëls onbestendigheid in het goede en hardnekkigheid in het kwade, 4.
 
Boetvaardigheid en onbekeerlijkheid
1 KOMT1 en laat ons wederkeren tot den HEERE, want Hij heeft verscheurd en Hij zal ons 2genezen; Hij heeft 3geslagen en Hij zal ons 4verbinden.
1 Sommigen hechten deze woorden aan het laatste van het voorgaande hoofdstuk, als zijnde een onderlinge aanspraak en vermaning tot bekering, die de gelovigen alsdan tot elkander zullen gebruiken.
2 Wat Assur noch Jareb doen kon, Hos. 5:13. Zie wijders Ps. 30 op vers 3. verwijsteksten
3 Vgl. Ez. 7:9 met de aant. verwijsteksten
4 Zie Job 5:18. Ps. 147:3. verwijsteksten
 
2 Hij zal ons na twee dagen 5levend maken; op den derden dag zal Hij ons doen verrijzen, en wij zullen voor Zijn aangezicht 6leven.
5 Want zij (Efraïm en Juda, Hos. 5:14) waren als doden en begravenen, ten tijde als zij naar Assyrië en Babel waren weggevoerd (gelijk wij allen geestelijk dood waren door de zonde), zodat de verlossing was gelijk een opwekking uit de doden. Zie Ezechiël 37. Jes. 26:19, met de aantt. Gelijk nu de verlossing uit Babel een voorbeeld was van onze geestelijke verlossing door Christus, alzo kunnen deze schone evangelische woorden van dit en het volgende vers wijders bekwamelijk geduid worden op de verrijzenis van onzen Zaligmaker en ons Hoofd Jezus Christus ten derden dage, en op de heerlijke vruchten die het ganse lichaam van Christus, dat is, Zijn kerk, daarvan geniet. Zie Rom. 6:8, 11. Kol. 2:13; 3:1, 2, 3, enz. verwijsteksten
6 Als nieuwgeboren kinderen, een nieuw mens, nieuwe creatuur, zullen wij in Zijn huis onder Zijn Vaderlijke gunst gelukzaliglijk leven en met vreugde wandelen in nieuwheid des levens, heiligheid en gerechtigheid, hier, en hierna in eeuwigheid. Zie Gen. 17:1. Ps. 4:7. Ez. 16:6, met de aantt. Insgelijks Luk. 1:75. Rom. 6:4, 8, 11. 2 Kor. 5:15, 17. Gal. 6:15. Ef. 2:15; 4:24. 1 Thess. 4:17; 5:10. 1 Petr. 2:2. verwijsteksten
 
3 Dan zullen wij 7kennen, wij zullen vervolgen om den HEERE te kennen; Zijn 8uitgang is 9bereid als de 10dageraad; en Hij zal 11tot ons komen als een 12regen, als de 13spade regen en vroege regen 14des lands.
7 Zie van zulke samenvoeging van twee woorden Ps. 45 op vers 5. De zin is: Wij zullen door des Heeren genade alsdan Hem en Zijn Messias kennen, en vuriglijk ijveren en zorg daarvoor dragen, dat wij in kennis mogen toenemen en wassen, totdat wij eindelijk na dezen de volmaaktheid bekomen. Zie Hos. 2:19. 1 Kor. 13:9, 10, en vergelijk hiermede hun vorigen staat, Hos. 4:1, 6; 5:4. verwijsteksten
8 Dat is, opgang, als wanneer de zon gelijk een bruidegom uit zijn slaapkamer uitgaat (Ps. 19:6). Versta de aankomst van God tot de verlossing Zijns volks uit de Babylonische gevangenis, en van den Heere Christus tot onze geestelijke verlossing. verwijsteksten
9 Of: gericht, geschikt.
10 Zo aangenaam en lieflijk, insgelijks zo zeker en vast, als het aanbreken van den dag en het rijzen van de zon na de nachtelijke duisternis.
11 Of: voor ons, tot ons best.
12 Dat is, na een langdurige droogte, wanneer men zeer naar regen verlangd heeft. Vgl. Deut. 32:2. Job 29:23. Ps. 72:6. Ez. 34:26. verwijsteksten
13 Zie Deut. 11 op vers 14. De zin is, dat God niet zal feilen om Zijn weldadigheid aan Zijn kerk te bewijzen en te vervolgen, telkens op Zijn tijd, en specialijk Zijn genadewerk door Christus. verwijsteksten
14 Of: der aarde.
 
4 15Wat zal Ik u doen, o Efraïm, wat zal Ik u doen, o Juda? Dewijl uw weldadigheid is als een 16morgenwolk, en als een vroegkomende dauw, die heengaat.
15 Alsof de Heere zeide: Hoe kan Ik u anders doen dan Ik u dagelijks dreig? Hoe zou Ik u kunnen verschonen? Hier komt God weder tot de strafpredicatie, als het vervolg van den tekst uitwijst.
16 Die haast opkomt en weder vergaat. Vgl. Hos. 13:3. God wil zeggen, dat zij somtijds zich gelieten en een schijn gaven, alsof zij zich wilden bekeren, maar dat zelfs die schijn terstond weder verdween; zo ver was het vandaar, dat zij zich metterdaad zouden bekeren. verwijsteksten
 
5 Daarom heb Ik hen 17behouwen door de profeten; Ik heb hen 18gedood door de redenen Mijns monds; en 19uw oordelen zullen 20voortkomen aan het licht.
17 Dat is, hardelijk en scherpelijk bestraft en gescholden, gebruikende (als men zegt) een scherpe harde bijl tot een harden kwast.
18 Dat is, allen troost en hulp ontzegd, en daarentegen het oordeel des doods, of van een dodelijk verderf, aangezegd. Zie Jer. 1 op vers 10, enz. verwijsteksten
19 Versta de oordelen, vonnissen of straffen, die Ik over u, o Efraïm en Juda, wil laten gaan. Hebr. uw oordelen zal, enz., dat is, elk oordeel, dat gij door uw veelvoudig en langdurig zondigen voor en na verdiend hebt.
20 Dat is, zullen ten laatste uitbreken, voor den dag komen en in het openbaar voor al de wereld over uw openbare zonden geoefend en voor rechtvaardig bekend worden. Vergelijk de manier van spreken met Job 12:22; 28:11. Micha 7:9. Zef. 3:5. Dit schijnt de eenvoudigste overzetting dezer woorden te zijn. Anders: en (of opdat) het licht uwer oordelen zal voortkomen. verwijsteksten
 
6 21Want aIk heb lust tot weldadigheid en 22niet tot offer, en tot de kennis Gods meer dan tot brandoffers.
21 Alsof God zeide: Gij zoudt mogen zeggen, dat gij immers niet in gebreke blijft in het offeren, volgens Mijn gebod; maar (wil God zeggen) het is u genoeg bekend, wat Ik dienaangaande u geboden en geleerd heb, als volgt. Vgl. Micha 6:6, 7, 8. verwijsteksten
a Matth. 9:13; 12:7. verwijsteksten
22 Dat is, meer dan tot offer, niet tot offer alleen, als in het volgende lid gezegd wordt (vgl. Gen. 32:28. 1 Sam. 15:22. Spr. 8:10. Jer. 7:22; 16:14, met de aantt.); of eenvoudig: niet tot offer, te weten een huichelachtig offer, het uiterlijke offer in zichzelven, zonder geloof en boetvaardigheid (vgl. Ps. 50:12, 13, 14, 15. Jes. 1:11, enz.), en dan voorts meer dan in het volgende, dat is, en niet tot brandoffers, in gelijke betekenis als tevoren (vgl. Luk. 18:14), zodat het volgende verklaard wordt door het voorgaande. Beide manieren van spreken zijn in de Schrift van deze materie gebruikelijk; want somtijds wordt het uitwendige (als ook in zijn graad van God ingesteld zijnde) met het inwendige vergeleken, somtijds in zich alleen en zonder het inwendige aangemerkt en zonder meer verworpen, ja, zeer heftig gescholden, als een trouweloze verbondsbreking, gelijk hier ook in het volgende. verwijsteksten
 
7 Maar zij bhebben het 23verbond overtreden als 24Adam; 25daar hebben zij trouwelooslijk tegen Mij gehandeld.
b Hos. 8:1. verwijsteksten
23 Dat Ik met hen en zij met Mij gemaakt hadden, door tussenkomen van offeranden. Zie Ps. 50 op vers 5. verwijsteksten
24 Volgende de voetstappen van hun eersten voorvader, die, hoewel overvloediglijk van Mij begiftigd en gezegend zijnde, nochtans Mijn gebod overtrad en van Mij afviel. Vgl. Job 31:33. Jes. 43:27, met de aantt. Anders: als mensen, dat is, als lichtvaardige lieden plegen te doen. Of: als eens mensen, te weten verbond, dat is, alsof zij met een gering mens en niet met Mij, den almachtigen en rechtvaardigen God, te doen hadden. verwijsteksten
25 Dat is, daarin, in de substantie van het verbond en den godsdienst Mij bespottende met hun huichelachtige offers, die zij Mij hebben willen opdringen, alsof zij daarmede het verbond hadden voldaan. Anders: daar, te weten in Mijn heilig land, dat Ik hun had gegeven om Mij daarin te dienen en gehoorzaam te zijn.
 
8 26Gilead is een stad van werkers der ongerechtigheid; zij is 27betreden van bloed.
26 Dit wordt bij sommigen gehouden voor Ramoth Gileads, in den stam van Gad, zijnde een stad der Levieten en verordineerd tot een vrijstad, aan de oostzijde van de Jordaan, maar onder deksel van dien geworden een spelonk van moedwillige doodslagers en moordenaars. Zie Deut. 4:43. Joz. 20:8; 21:38. Nochtans wordt in sommige kaarten een stad met den naam van Gilead gesteld aan het gebergte van Gilead, waar Laban Jakob achterhaalde, waarvan de verstandige lezer kan oordelen. Sommigen zetten het over: Elke stad van Gilead is een stad van, enz. Of: Gilead is als een stad, enz., dat is, het ganse land Gilead is als een enige stad, verenigd in boosheid, en daarom gestraft. Zie 2 Kon. 15:25, 29. 1 Kron. 5:25, 26. verwijsteksten
27 Dat is, vol van moorderijen, zodat de voetstappen van het bloed (om zo te spreken) overal staan. Dit schijnt de eenvoudigste zin dezer woorden te zijn. Vgl. 2 Kon. 21:16. Hos. 12:12. verwijsteksten
 
9 Gelijk de 28benden der straatschenders op iemand 29wachten, alzo is het gezelschap der 30priesters; zij moorden op den weg naar 31Sichem; waarlijk, zij doen 32schandelijke daden.
28 Of: stropende benden, struikrovers, enz., die in die landen vanwege de gebergten en woestijnen vele waren, inzonderheid bij den vervallen staat des lands.
29 Om den reizenden man af te zetten, te moorden en te plunderen.
30 Of: regeerders der officieren, zo kerkelijke als politieke. Zie Hos. 4 op vers 9. verwijsteksten
31 Ook een stad der Levieten en een vrijstad, aan de westzijde van de Jordaan, in Kanaän, Joz. 21:21. Zie wijders van Sichems ligging Richt. 8:31; 9:25, met de aantt., waaruit blijkt dat aldaar de rovers op de hoogten der bergen plachten te loeren op degenen die op de heerstraten voorbijreisden. Zo deden nu de priesters, gestijfd door de goddeloze regenten. Een gruwelijk gevolg van afgoderij. Vgl. Hos. 5:1, 2, met de aantt. Anders: naar de wijze van Sichem; insgelijks met één schouder, dat is, eendrachtelijk. Zie Zef. 3:9. verwijsteksten
32 Dat is, zij vergrijpen zich niet uit roekeloosheid, haastigheid of onbedachtzaamheid, maar bedrijven zulke gruwelijke schelmstukken met voorbedachten opzet, waarop het Hebreeuwse woord ziet.
 
10 Ik zie een 33afschuwelijke zaak in het huis Israëls; aldaar is Efraïms hoererij, Israël is verontreinigd.
33 Vgl. Jer. 5:30; 18:13; 23:14. verwijsteksten
 
11 Ook heeft 34hij u, o Juda, een 35oogst gezet, als Ik de 36gevangenen Mijns volks 37wederbracht.
34 Namelijk Efraïm.
35 Het schijnt dat God hier wil zeggen, dat de tien stammen (van welker goddeloosheid in het voorgaande gesproken is) een kwaad zaad der afgoderij onder die van Juda gezaaid, of een plant, tak, loot, afzetsel daarvan medegedeeld hebben, waarvan Juda niets dan verdriet en ellende heeft ingeoogst; gelijk gebeurd is ten tijde van den koning Achaz, wanneer God, op Juda vertoornd zijnde, hen voor Pekah, den zoon van Remalia, koning van Israël, liet vallen, zodat er honderd en twintig duizend van Juda doodgeslagen, en tweehonderdduizend vrouwen, zonen en dochteren gevankelijk werden weggevoerd naar Samaria, met groten roof. Alzo strafte God Juda door Israël zelven, wiens voorbeeld zij in afgoderij begonnen na te volgen. Zie 2 Kron. 28:5, 6, enz., en vergelijk de manier van spreken met Jer. 51:33. Joël 3:13. Openb. 14:15. verwijsteksten
36 Hebr. gevangenis Mijns volks, te weten van Juda.
37 Door de vermaning van den profeet Oded, die den Israëlieten bij de stad Samaria ried, dat zij de gevangenen van Juda wel behandelen en weder los naar hun woonplaatsen zouden laten gaan. Want ofschoon God vertoornd was op Juda, omdat zij Israëls afgodische wegen mede begonnen in te gaan, zo was nochtans Zijn toorn meer ontstoken over Israël, niettegenstaande deze victorie, die God hun voor dezen tijd, om Juda door Israël zelven te tuchtigen, had verleend. Zie 2 Kron. 28:9, enz. Sommigen menen, omdat het wenden der gevangenis of het wederbrengen der gevangenen van Gods volk dikwijls gebruikt wordt van de verlossing uit de Babylonische gevangenis, en voorts van de geestelijke verlossing en den genadetijd van den Messias, dat God daarvan hier ook profeteert, en zetten het aldus over: Nochtans, of Evenwel zal Juda u (o Israël, hoezeer gij ook nu vervallen en bedorven zijt) een oogst of plant zetten, te weten van bekering en geloof, als Ik de gevangenen Mijns volks zal wederbrengen, of doen wederkeren, door de predicatie des Evangelies, die uit Juda en Sion door Christus en Zijn apostelen, enz., zal uitgaan. Zie Jes. 2:3, enz., en vgl. Joh. 4:4, 5, 20, 29, 30, 39, 41, 42, enz. verwijsteksten

Einde Hosea 6