Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Gods oordelen over Israël en Juda |
1 HOORT dit, gij priesters, en merkt op, gij huis Israëls, en neemt ter ore, gij huis des konings, want ulieden gaat dit oordeel aan; omdat gij een strik zijt geworden te Mizpa, en een uitgespannen net op Thabor. |
2 En die afwijken, verdiepen zich om te slachten; maar Ik zal hun allen een Tuchtmeester zijn. |
3 Ik ken Efraïm, en Israël is voor Mij niet verborgen: dat gij, o Efraïm, nu hoereert, en Israël verontreinigd is. |
4 Zij stellen hun handelingen niet aan om zich tot hun God te bekeren; want ade geest der hoererijen is in het midden van hen, en den HEERE kennen zij niet. a Hos. 4:12. |
a Hos. 4:12 Mijn volk vraagt zijn hout, en zijn stok zal het hem bekendmaken; want de geest der hoererijen verleidt hen, dat zij van onder hun God weghoereren. |
5 bDies zal Israëls hovaardij in zijn aangezicht getuigen; en Israël en Efraïm zullen vallen door hun ongerechtigheid; ook zal Juda met hen vallen. b Hos. 7:10. |
b Hos. 7:10 Dies zal de hovaardij van Israël in zijn aangezicht getuigen; dewijl zij zich niet bekeren tot den HEERE hun God, noch Hem zoeken in dit alles. |
6 Met hun schapen en met hun runderen zullen zij dan gaan om den HEERE te zoeken, maar niet vinden; Hij heeft Zich van hen onttrokken. |
7 Zij hebben trouwelooslijk gehandeld tegen den HEERE; want zij hebben vreemde kinderen gewonnen; nu zal hen de nieuwe maand verteren met hun delen. |
8 Blaast de bazuin te Gíbea, de trompet te Rama; roept luide te
Beth-Aven; achter u, Benjamin. |
9 Efraïm zal tot verwoesting worden ten dage der straf; onder de stammen Israëls heb Ik bekendgemaakt wat gewis is. |
10 De vorsten van Juda zijn geworden gelijk die de landpaal verrukken; Ik zal Mijn verbolgenheid als water over hen uitgieten. |
11 Efraïm is verdrukt, hij is verpletterd met recht; want hij heeft zo gewild; hij heeft gewandeld naar het gebod. |
12 Daarom zal Ik Efraïm zijn als een mot, en het huis van Juda als een verrotting. |
13 Als Efraïm zijn krankheid zag en Juda zijn gezwel, zo toog Efraïm tot Assur, en hij zond tot den koning Jareb; maar die zal ulieden niet kunnen genezen, en zal het gezwel van ulieden niet helen. |
14 Want Ik zal Efraïm zijn als een felle leeuw, en het huis van Juda als een jonge leeuw; Ik, Ik zal verscheuren en heengaan; Ik zal wegvoeren, en cer zal geen redder zijn. c Hos. 2:9. |
c Hos. 2:9 En nu zal Ik haar dwaasheid ontdekken voor de ogen harer boelen; en niemand zal haar uit Mijn hand verlossen. |
15 Ik zal heengaan en keren weder tot Mijn plaats, totdat zij zichzelven schuldig kennen en Mijn aangezicht zoeken; als hun bange zal zijn, zullen zij Mij vroeg zoeken. |