Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Door het trouwen en lang stilzitten ener overspeelster beveelt God den profeet af te beelden den toekomstigen langdurigen desolaten staat van Israël, waarop ten laatste hun bekering tot Christus zal volgen. |
Israëls bekering in het laatste der dagen |
1 EN de HEERE 1zeide tot mij: Ga wederom heen, bemin een vrouw die bemind zijnde van haar
2vriend, nochtans overspel doet; 3gelijk de HEERE de kinderen Israëls bemint, maar zij zien om naar andere goden en beminnen de flessen der 4druiven. | | 1 Te weten in een gezicht. Vgl. Hos. 1 op vss. 2, 3. Hos. 1:2 (kt.) Het begin van het woord des HEEREN door Hoséa. De HEERE dan zeide tot Hoséa: Ga heen, neem u een vrouw der hoererijen en kinderen der hoererijen; want het land hoereert ganselijk van achter den HEERE. Hos. 1:3 (kt.) Zo ging hij heen, en nam Gomer, een dochter van Diblaïm; en zij ontving en baarde hem een zoon. |
2 Dat is, wettige man, als Jer. 3:20. Hierdoor heeft God den tien stammen willen afbeelden de liefde, die Hij hun toedroeg en bewees, en daartegen hun ontrouw en ondankbaarheid, die zij met hun schandelijke geestelijke overspel der afgoderij tegen Hem bewezen, gelijk de volgende woorden verklaren. Jer. 3:20 Waarlijk, gelijk een vrouw trouwelooslijk scheidt van haar vriend, alzo hebt gijlieden trouwelooslijk tegen Mij gehandeld, gij huis Israëls, spreekt de HEERE. |
3 Hebr. naar de liefde des Heeren [met dewelke Hij liefheeft], enz., als elders. |
4 Dat is, wijnflessen; waardoor God hun verwijt de dronkenschap, dien zij pleegden in hun maaltijden, die zij ter ere der afgoden hielden in alle overdaad, dronkenschap en wellustigheid, naar de wijze der heidenen. Zie Hos. 4:18. Hos. 4:18 Hunlieder zuiperij is afvallig; zij doen niets dan hoereren; haar schilden (het is een schande!) beminnen het woord: Geeft. |
2 En ik kocht haar mij voor vijftien 5zilverlingen, en een 6homer 7gerst, en een halven homer gerst. | | 5 Zie Gen. 20 op vers 16. Zijnde dit de helft van den prijs waarom Judas Christus verried; insgelijks de helft van den prijs van een dienstknecht of dienstmaagd die van een os gestoten waren, Ex. 21:32, ook van de lossing ener vrouw, Lev. 27:4, en dienvolgens een slechte en geringe prijs. Gen. 20:16 (kt.) En tot Sara zeide hij: Zie, ik heb uw broeder duizend zilverlingen gegeven; zie, hij zij u een deksel der ogen, allen die met u zijn, ja, bij allen, en wees geleerd. Ex. 21:32 Indien de os een knecht of dienstmaagd stoot, hij zal zijn heer dertig zilverlingen geven en de os zal gestenigd worden. Lev. 27:4 Maar is het een vrouw, dan zal uw schatting zijn dertig sikkelen. |
6 Anders ook genoemd kor. Zie 1 Kon. 4 op vers 22. 1 Kon. 4:22 (kt.) De spijze nu van Sálomo was voor één dag: dertig kor meelbloem, en zestig kor meel; |
7 Hetwelk een teken kan zijn, dat zij bij gerstebrood zou leven, dat is, haar weelderige en wellustige stand in een zeer soberen veranderd zou worden; gelijk zij ook om weinig geld gekocht was, hetwelk de onwaardigheid en nietigheid van Israël kan betekenen, als God haar voor Zich kocht en loste. |
3 En ik zeide tot haar: Gij zult 8vele dagen 9naar mij ablijven zitten (gij zult niet hoereren, noch aan een anderen man geworden), en 10ik ook naar u. | | 8 Dat is, een langen tijd. |
9 Wachtende totdat ik u trouw. (Vgl. Deut. 21:11, en de manier van spreken met Ex. 24:14, ook Ruth 3:18.) Ondertussen zal ik uw boetvaardigheid, in uw eenzamen toestand, verwachten. Deut. 21:11 En gij onder de gevangenen zult zien een vrouw, schoon van gedaante, en gij lust tot haar gekregen zult hebben, dat gij haar u ter vrouw neemt, Ex. 24:14 En hij zeide tot de oudsten: Blijft gij ons hier, totdat wij weder tot u komen; en zie, Aäron en Hur zijn bij u; wie enige zaken heeft, zal tot dezelve komen. Ruth 3:18 Toen zeide zij: Zit stil, mijn dochter, totdat gij weet hoe de zaak zal vallen; want die man zal niet rusten, tenzij dat hij heden deze zaak voleind hebbe. |
a Deut. 21:11. Deut. 21:11 En gij onder de gevangenen zult zien een vrouw, schoon van gedaante, en gij lust tot haar gekregen zult hebben, dat gij haar u ter vrouw neemt, |
10 Dat is, ik beloof u ook mijn trouw en zal naar u wachten. Zie de beduiding hiervan in het volgende. Deze afgebroken woorden worden vanwege hun kortheid en duisterheid verscheidenlijk aangevuld en verklaard; het eenvoudigste staat in den tekst. Vgl. Jes. 30:18. Jes. 30:18 En daarom zal de HEERE wachten, opdat Hij u genadig zij, en daarom zal Hij verhoogd worden, opdat Hij Zich over ulieden ontferme, want de HEERE is een God des gerichts; welgelukzalig zijn die allen die Hem verwachten. |
4 Want de kinderen Israëls zullen 11vele dagen blijven zitten, bzonder 12koning en zonder vorst, en zonder offer, en zonder 13opgericht beeld, en zonder 14efod en 15terafim. | | 11 Te weten van den tijd af, dat Salmaneser de tien stammen (door deze overspelige vrouw afgebeeld) uit hun land in Assyrië zal hebben weggevoerd en in verscheidene plaatsen verstrooid, tot den tijd hunner bekering toe, als in het volgende vers verklaard wordt. Dezen tijd van bekering nemen sommigen in de komst van Christus en de predicatie van het Evangelie door de apostelen; anderen duiden dit op den volgenden en tegenwoordigen toestand van het ganse Joodse volk, tot op den tijd hunner laatste bekering, uit Rom. 11:25. Het een sluit het ander niet uit. Rom. 11:25 Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt bij uzelven), dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. |
b Hos. 10:3. Hos. 10:3 Want nu zullen zij zeggen: Wij hebben geen koning; want wij hebben den HEERE niet gevreesd; wat zou ons dan een koning doen? |
12 Te weten uit hun broederen. De zin hiervan is, dat zij een langen tijd geen vorm van politieke regering of gemenebest, noch van gemenen openbaren godsdienst (hetzij waren of valsen) zouden hebben; gelijk het nog ten huidigen dage met hen gesteld is in alle plaatsen waar zij verstrooid op de aarde wonen. |
13 Als daar waren de gulden kalveren te Dan en Bethel, insgelijks de Baäls. |
14 Zie van efod Ex. 28 op vers 6. Jerobeam heeft ongetwijfeld met zijn nieuwe priesters ook nieuwe priesterlijke kledingen verordineerd, om het volk van Jeruzalem af te houden. Zie van afgodische efods buiten Gods ordinantie gemaakt Richt. 17:5, enz. Ex. 28:6 (kt.) En zullen den efod maken, van goud, hemelsblauw en purper, scharlaken en fijn getweernd linnen, van het allerkunstelijkste werk. Richt. 17:5 En de man Micha had een godshuis; en hij maakte een efod en terafim, en vulde de hand van een uit zijn zonen, dat hij hem tot een priester ware. |
15 Die zij naar de wijze der heidenen hadden, om dien raad te vragen. Zie Gen. 31 op vers 19. Ez. 21:21. Zach. 10:2. Gen. 31:19 (kt.) Laban nu was gegaan om zijn schapen te scheren; zo stal Rachel de terafim die haar vader had. Ez. 21:21 Want de koning van Babel zal aan de wegscheiding staan, aan het hoofd van de twee wegen, om waarzegging te gebruiken; hij zal zijn pijlen slijpen, hij zal den terafim vragen, hij zal de lever bezien. Zach. 10:2 Want de terafim spreken ijdelheid, en de waarzeggers zien valsheid, en zij spreken ijdele dromen, zij troosten met ijdelheid; daarom zijn zij heengetogen als schapen, zij zijn onderdrukt geworden, want er was geen herder. |
5 Daarna zullen zich de kinderen Israëls bekeren en zoeken den HEERE, hun God, en c16David, hun Koning; en zij zullen 17vrezende komen tot den HEERE en tot Zijn goedheid, din het 18laatste der dagen. | | c Jer. 30:9. Ez. 34:23; 37:22. Jer. 30:9 Maar zij zullen dienen den HEERE hun God, en hun Koning David, Dien Ik hun verwekken zal. Ez. 34:23 En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn Knecht David; Die zal hen weiden en Die zal hun tot een Herder zijn. Ez. 37:22 En Ik zal hen maken tot een enig volk in het land, op de bergen Israëls; en zij zullen allen tezamen een enigen Koning tot Koning hebben; en zij zullen niet meer tot twee volken zijn, noch voortaan meer in twee koninkrijken verdeeld zijn. |
16 Namelijk den Heere Christus, hun Messias, David genoemd, omdat Hij zijn Zoon naar het vlees zou zijn en David Zijn voorbeeld geweest was. Alzo Jer. 30:9. Ez. 34:23; 37:24. Gelijk Hij naar den Geest de God en de Heere van David en Zijn volk was. Jer. 30:9 Maar zij zullen dienen den HEERE hun God, en hun Koning David, Dien Ik hun verwekken zal. Ez. 34:23 En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn Knecht David; Die zal hen weiden en Die zal hun tot een Herder zijn. Ez. 37:24 En Mijn Knecht David zal Koning over hen zijn, en zij zullen allen tezamen één Herder hebben; en zij zullen in Mijn rechten wandelen, en Mijn inzettingen bewaren en die doen. |
17 Hebr. zullen vrezen tot, enz., dat is, vrezende aankomen, uit bekentenis hunner onwaardigheid, ontzetting over de onverdiende grote goedheid Gods, die hun in het Evangelie zal worden voorgedragen, en bekommernis, om dezen genadetijd tijdiglijk waar te nemen en recht te gebruiken. Vgl. Hos. 11:10, 11. Micha 7:17, ook Jes. 13:8. Hos. 11:10 Zij zullen den HEERE achternawandelen, Hij zal brullen als een leeuw; wanneer Hij brullen zal, dan zullen de kinderen van de zee af al bevende aankomen. Hos. 11:11 Zij zullen bevende aankomen als een vogeltje uit Egypte, en als een duif uit het land van Assur; en Ik zal hen doen wonen in hun huizen, spreekt de HEERE. Micha 7:17 Zij zullen het stof lekken als de slang; als kruipende dieren der aarde zullen zij zich beroeren uit hun sloten; zij zullen met vervaardheid komen tot den HEERE onzen God, en zullen voor U vrezen. Jes. 13:8 En zij zullen verschrikt worden, smarten en weeën zullen hen aangrijpen, zij zullen bang zijn als een barende vrouw; een iegelijk zal over zijn naaste verbaasd zijn, hun aangezichten zullen vlammende aangezichten zijn. |
d Jes. 2:2. Micha 4:1. Jes. 2:2 En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen, en tot denzelven zullen alle heidenen toevloeien. Micha 4:1 MAAR in het laatste der dagen zal het geschieden dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen; en de volken zullen tot hem toevloeien. |
18 Dat is, na een langen tijd, in het Nieuwe Testament, als de Messias zal verschenen zijn; want deze manier van spreken ziet niet precies op den allerlaatsten tijd, die voor de voleinding der wereld zal gaan. Zie Gen. 49:1. Jes. 2:2. Micha 4:1. Hebr. 1:1, enz., met de aantt. aldaar. Gen. 49:1 DAARNA riep Jakob zijn zonen, en hij zeide: Verzamelt u en ik zal u verkondigen hetgeen dat u in de navolgende dagen wedervaren zal. Jes. 2:2 En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen, en tot denzelven zullen alle heidenen toevloeien. Micha 4:1 MAAR in het laatste der dagen zal het geschieden dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen; en de volken zullen tot hem toevloeien. Hebr. 1:1 GOD
voortijds veelmaals en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon; |