Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Israëls afgoderij en straf |
1 ALS Efraïm sprak, zo beefde men, hij heeft zich verheven in Israël; maar hij is schuldig geworden aan den Baäl en is gestorven. |
2 En nu zijn zij voortgevaren te zondigen, en hebben zich van hun zilver een gegoten beeld gemaakt, afgoden naar hun verstand, die altemaal asmedenwerk zijn; waarvan zij nochtans zeggen: De mensen die offeren, zullen de kalveren kussen. a Hos. 8:6. |
a Hos. 8:6 Want dat is ook uit Israël; een werkmeester heeft het gemaakt, en het is geen God, maar het zal tot
stukken worden, het kalf van Samaría. |
3 Daarom zullen zij zijn als een morgenwolk, en als een vroegkomende dauw, die heengaat; als kaf van den dorsvloer en als rook uit den schoorsteen wordt weggestormd. |
4 Ik ben toch de HEERE uw God, bvan Egypteland af; daarom zoudt gij geen God kennen cdan Mij alleen, want er is geen Heiland dan Ik. b Jes. 43:11. Hos. 12:10. c 2 Sam. 22:32. Ps. 18:32. |
b Jes. 43:11 Ik, Ik ben de HEERE, en er is geen Heiland behalve Ik. Hos. 12:10 Maar Ik ben de HEERE uw God, van Egypteland af; Ik zal u nog in tenten doen wonen, als in de dagen der samenkomst; c 2 Sam. 22:32 Want wie is God behalve de HEERE, en wie is een Rotssteen behalve onze God? Ps. 18:32 Want wie is God behalve de HEERE? En wie is een Rotssteen dan alleen onze God? |
5 Ik heb u gekend in de woestijn, in een zeer heet land. |
6 Daarna zijn zij, naar dat hunlieder dweide was, zat geworden; als zij zat zijn geworden, heeft zich hun hart verheven; daarom hebben zij Mij evergeten. d Deut. 32:15. e Hos. 8:14. |
d Deut. 32:15 Als nu Jeschurun vet werd, zo sloeg hij achteruit (gij zijt vet, gij zijt dik, ja, met vet overdekt geworden); en hij liet God varen, Die hem gemaakt heeft, en versmaadde den Rotssteen zijns heils. e Hos. 8:14 Want Israël heeft zijn Maker vergeten en tempels gebouwd, en Juda heeft vaste steden vermenigvuldigd; maar Ik zal een vuur zenden in zijn steden, dat zal haar paleizen verteren. |
7 Dies werd Ik hun als een felle leeuw; als een luipaard loerde Ik op den weg. |
8 Ik ontmoette hen als een beer die van jongen beroofd is, en scheurde het slot huns harten; en Ik verslond hen aldaar als een oude leeuw; het wild gedierte des velds verscheurde hen. |
9 Het heeft u bedorven, o Israël, want in Mij is uw hulp. |
10 Waar is uw koning nu? Dat hij u behoude in al uw steden. En uw rechters, waar gij van zeidet: Geef mij een koning en vorsten? |
11 Ik gaf u een fkoning in Mijn toorn en nam hem weg in Mijn verbolgenheid. f 1 Sam. 8:5; 15:23; 16:1. |
f 1 Sam. 8:5 En zij zeiden tot hem: Zie, gij zijt oud geworden en uw zonen wandelen niet in uw wegen; zo zet nu een koning over ons om ons te richten, gelijk al de volken hebben. 1 Sam. 15:23 Want wederspannigheid is een zonde der toverij, en wederstreven is afgoderij en beeldendienst. Omdat gij des HEEREN woord verworpen hebt, zo heeft Hij u verworpen, dat gij geen koning zult zijn. 1 Sam. 16:1 TOEN zeide de HEERE tot Samuël: Hoelang draagt gij leed om Saul, dien Ik toch verworpen heb, dat hij geen koning zij over Israël? Vul uw hoorn met olie en ga heen; Ik zal u zenden tot Isaï, den Bethlehemiet, want Ik heb Mij een koning onder zijn zonen uitgezien. |
12 Efraïms ongerechtigheid is samengebonden, zijn zonde is opgelegd. |
13 Smarten ener barende vrouw zullen hem aankomen; hij is een onwijs kind; want anders zou hij geen tijd in de kindergeboorte blijven staan. |
14 Doch Ik zal hen van het geweld der hel verlossen, Ik zal hen vrijmaken van den dood. gO dood, waar zijn uw pestilentiën; hel, waar is uw verderf? Berouw zal van Mijn ogen verborgen zijn. g Jes. 25:8. 1 Kor. 15:55. |
g Jes. 25:8 Hij zal den dood verslinden tot overwinning, en de Heere HEERE zal de tranen van alle aangezichten afwissen; en Hij zal de smaadheid Zijns volks van de ganse aarde wegnemen, want de HEERE heeft het gesproken. 1 Kor. 15:55 Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning? |
15 Want hij zal vrucht voortbrengen onder de broederen; doch er zal een oostenwind komen, een wind des HEEREN, opkomende uit de woestijn; en zijn springader zal uitdrogen en zijn fontein zal verdrogen; diezelve zal den schat van alle gewenste huisraad roven. |