Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Jakob een voorbeeld van bekering |
1 DIE van Efraïm hebben Mij omsingeld met leugen, en het huis Israëls met bedrog; maar Juda heerste nog met God, en was met de heiligen getrouw. |
2 Efraïm weidt zich met wind en jaagt den oostenwind na; den gansen dag vermenigvuldigt hij leugen en verwoesting; en zij maken verbond met Assur, en de olie wordt naar Egypte gevoerd. |
3 Ook heeft de HEERE een twist met Juda, en Hij zal bezoeking doen over Jakob naar zijn wegen, naar zijn handelingen zal Hij hem vergelden. |
4 In moeders buik ahield hij zijn broeder bij de verzenen, en in zijn kracht gedroeg hij zich vorstelijk bmet God. a Gen. 25:26. b Gen. 35:9, 10. |
a Gen. 25:26 En daarna kwam zijn broeder uit, wiens hand Ezaus verzenen hield; daarom noemde men zijn naam Jakob. En Izak was zestig jaar oud, als hij hen gewon. b Gen. 35:9 En God verscheen Jakob wederom, als hij van Paddan-Aram gekomen was; en Hij zegende hem. Gen. 35:10 En God zeide tot hem: Uw naam is Jakob; uw naam zal voortaan niet Jakob genoemd worden, maar Israël zal uw naam zijn; en Hij noemde zijn naam Israël. |
5 Ja, hij gedroeg zich vorstelijk tegen den Engel en overmocht Hem; hij weende en smeekte Hem. Te
cBethel vond Hij hem en aldaar sprak Hij met ons; c Gen. 28:12, 19; 35:7, 14, 15. |
c Gen. 28:12 En hij droomde; en zie, een ladder was gesteld op de aarde, welker opperste aan den hemel raakte; en zie, de engelen Gods klommen daarbij op en neder. Gen. 28:19 En hij noemde den naam derzelver plaats Bethel; daar toch de naam dier stad tevoren was Luz. Gen. 35:7 En hij bouwde aldaar een altaar en noemde die plaats El Bethel; want God was hem aldaar geopenbaard geweest, als hij voor zijns broeders aangezicht vluchtte. Gen. 35:14 En Jakob stelde een opgericht teken op, in die plaats waar Hij met hem gesproken had, een stenen opgericht teken; en hij stortte daarop drankoffer en goot olie daarover. Gen. 35:15 En Jakob noemde den naam dier plaats, alwaar God met hem gesproken had, Bethel. |
6 Namelijk de HEERE, de God der heirscharen; HEERE is Zijn Gedenknaam. |
7 Gij dan, bekeer u tot uw God; bewaar weldadigheid en recht, en wacht geduriglijk op uw God. |
8 In des koopmans hand is een bedrieglijke weegschaal, hij bemint te verdrukken; |
9 Nog zegt Efraïm: Evenwel ben ik rijk geworden, ik heb mij groot goed verkregen; in al mijn arbeid zullen zij mij geen ongerechtigheid vinden, die zonde zij. |
10 Maar Ik ben de HEERE uw God, dvan Egypteland af; Ik zal u nog in tenten doen wonen, als in de dagen der samenkomst; d Jes. 43:11. |
d Jes. 43:11 Ik, Ik ben de HEERE, en er is geen Heiland behalve Ik. |
11 En Ik zal spreken tot de profeten en Ik zal het gezicht vermenigvuldigen, en door den dienst der profeten zal Ik gelijkenissen voorstellen. |
12 Zekerlijk is eGilead ongerechtigheid, zij zijn enkel ijdelheid; te fGilgal offeren zij ossen, ja, hun altaren zijn als steenhopen op de voren der velden. e Hos. 6:8. f Hos. 4:15; 9:15. |
e Hos. 6:8 Gilead is een stad van werkers der ongerechtigheid; zij is betreden van bloed. f Hos. 4:15 Zo gij, o Israël, wilt hoereren, dat immers Juda niet schuldig worde; komt gij toch niet te Gilgal, en gaat niet op naar Beth-Aven, en zweert niet: Zo waarachtig als de HEERE leeft. Hos. 9:15 Al hun boosheid is te Gilgal, want daar heb Ik hen gehaat om de boosheid hunner handelingen; Ik zal hen uit Mijn huis uitdrijven, Ik zal hen voortaan niet meer liefhebben; al hun vorsten zijn afvalligen. |
13 gJakob vlood toch naar het veld van Syrië, en Israël diende om een hvrouw, en hoedde om een vrouw. g Gen. 28:5, enz. h Gen. 29:20, 28. |
g Gen. 28:5 Alzo zond Izak Jakob weg, dat hij toog naar Paddan-Aram, tot Laban, den zoon van Béthuël, den Syriër, den broeder van Rebekka, Jakobs en Ezaus moeder. h Gen. 29:20 Alzo diende Jakob om Rachel zeven jaren; en die waren in zijn ogen als enige dagen, omdat hij haar liefhad. Gen. 29:28 En Jakob deed alzo; en hij vervulde de week van deze. Toen gaf hij hem Rachel, zijn dochter, hem tot een vrouw. |
14 Maar de HEERE voerde Israël op uit Egypte door een profeet, en door een profeet werd hij gehoed. |
15 Efraïm daarentegen heeft Hem
zeer bitterlijk vertoornd; daarom zal Hij zijn bloed op hem laten, en zijn Heere zal hem zijn smaad vergelden. |