Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Klacht over Efraïm en Juda, vs. 1, enz. Door voorstellingen van Gods weldaden aan hun voorvader Jakob, en voorts aan hen allen bewezen, worden zij vermaand tot bekering, 4, enz. Insgelijks 13, 14. Hun onrechtvaardigheid en bedrog in allen koophandel, trots, onbeschaamdheid en afgoderij, verwekken Gods zwaren toorn, 8, 9, 12, 15. Hiertussen wordt een belofte van genade ingevoegd, 10, 11. |
Jakob een voorbeeld van bekering |
1 DIE1 van Efraïm hebben 2Mij omsingeld met leugen, en het huis Israëls met bedrog; maar 3Juda heerste nog 4met God, en was met de 5heiligen getrouw. | | 1 Hebr. Efraïm hebben Mij, enz., dat is, die van Efraïm, de Efraïmieten, waardoor de tien stammen, of Israël (als volgt), verstaan worden. |
2 Het zijn zo stoute huichelaars geweest, dat zij Mij al hun afgoderij als met geweld hebben willen opdringen, alsof zij die tot Mijn eer en dienst pleegden, en de ware religie hadden. Sommigen houden dit voor een klacht van den profeet over zijn wedervaren bij zijn boze landslieden; gelijk Gods en der profeten woorden somtijds onder elkander vermengd worden. |
3 Sommigen verstaan dat hier gesproken wordt van dien tijd als de tien stammen zich eerst van Juda afzonderden, en een geruimen tijd daarna. Anders: maar Juda is nog heersende, enz. Hoewel Juda ook zeer vervallen was, en daarover van God door dezen profeet in verscheidene plaatsen scherpelijk bestraft wordt, zo hadden zij nochtans, boven het wettige koninkrijk, ook het wettige priesterdom, en den uiterlijken godsdienst, die van God was verordineerd, zodat de vromen onder de tien stammen somtijds heimelijk naar Jeruzalem reisden, om den waren godsdienst te oefenen, als boven in verscheidene plaatsen is aangemerkt. Maar bij de tien stammen was niets van dit alles. Zie 2 Kron. 12:12; 13:6, enz.; 15:3, met de aantt. 2 Kron. 12:12 En als hij zich verootmoedigde, keerde de toorn des HEEREN van hem af, opdat Hij hem niet ten uiterste toe verdierf; ook waren in Juda nog goede dingen. 2 Kron. 13:6 Evenwel is Jeróbeam, de zoon van Nebat, de knecht van Sálomo, den zoon van David, opgestaan, en heeft gerebelleerd tegen zijn heer. 2 Kron. 15:3 Israël nu is vele dagen geweest zonder den waren God en zonder een lerenden priester en zonder de wet. |
4 Zich Gode onderwerpende, en aan Hem en Zijn dienst vasthoudende, dat waarlijk heersen en regeren is, gelijk het tegendeel, dat de wereld meent vrijheid en heerschappij te zijn, de snoodste slavernij is. Vergelijk de manier van spreken met Hos. 9:8 en de aant. Anderszins kan men deze woorden (ten opzichte van het koninkrijk) ook vergelijken met Hos. 8:4 (zie aldaar) en 13:10, 11. Hos. 9:8 De wachter van Efraïm is met mijn God; maar de profeet is een vogelvangersstrik op al zijn wegen, een haat in het huis zijns Gods. Hos. 8:4 Zij hebben koningen gemaakt, maar niet uit Mij; zij hebben vorsten gesteld, maar Ik heb het niet gekend; van hun zilver en hun goud hebben zij voor zichzelven afgoden gemaakt, opdat zij uitgeroeid worden. |
5 Dat is, volgende de voetstappen der heilige voorvaderen, en horende naar de vrome profeten en priesters, die onder hen waren. Sommigen verstaan hier de drie Personen der Heilige Drievuldigheid, uit vergelijking van de voorgaande woorden en Joz. 24:19. Joz. 24:19 Toen zeide Jozua tot het volk: Gij zult den HEERE niet kunnen dienen, want Hij is een heilig God; Hij is een ijverig God, Hij zal uw overtreding en uw zonden niet vergeven. |
2 Efraïm weidt zich met 6wind en jaagt den 7oostenwind na; den gansen dag vermenigvuldigt hij 8leugen en 9verwoesting; en zij maken verbond met 10Assur, en de 11olie wordt naar Egypte gevoerd. | | 6 Dat is, verlaat zich op ijdelheid, te weten afgoderij en heidense verbonden, waarmede zij zullen varen als iemand die van den wind meent te leven. Vgl. Jer. 22:22. Hos. 8:7. Micha 2:11. Insgelijks Jes. 44:20 met de aant. Jer. 22:22 De wind zal al uw herders weiden, en uw liefhebbers zullen in de gevangenis gaan; dan zult gij zekerlijk beschaamd en te schande worden vanwege al uw boosheid. Hos. 8:7 Want zij hebben wind gezaaid en zullen een wervelwind maaien; het zal geen staand koren hebben, het uitspruitsel zal geen meel maken; of het misschien maakte, vreemden zullen het verslinden. Micha 2:11 Zo er iemand is die met wind omgaat en valselijk liegt, zeggende: Ik zal u profeteren voor wijn en voor sterken drank; dat is een profeet dezes volks. Jes. 44:20 Hij voedt zich met as, het bedrogen hart heeft hem terzijde afgeleid; zodat hij zijn ziel niet redden kan, noch zeggen: Is er niet een leugen in mijn rechterhand? |
7 Dat is, hetgeen hem hard en schadelijk zal zijn, gelijk de oostenwind in die landen was. Zie Ex. 10 op vers 13. Job 27 op vers 21. Hos. 13:15. Ex. 10:13 (kt.) Toen strekte Mozes zijn staf over Egypteland, en de HEERE bracht een oostenwind in dat land, dien gehelen dag en dien gansen nacht; het geschiedde des morgens, dat de oostenwind de sprinkhanen opbracht. Job 27:21 (kt.) De oostenwind zal hem wegvoeren, dat hij heengaat, en zal hem wegstormen uit zijn plaats. Hos. 13:15 Want hij zal vrucht voortbrengen onder de broederen; doch er zal een oostenwind komen, een wind des HEEREN, opkomende uit de woestijn; en zijn springader zal uitdrogen en zijn fontein zal verdrogen; diezelve zal den schat van alle gewenste huisraad roven. |
8 Valse religie, huichelarij, liegen en bedriegen, tegen God en den naaste. |
9 Dat is, hetgeen zijn verwoesting zal veroorzaken. Of hij pleegt dagelijks verwoesting en verderf van zijn naaste. Of hij heeft zulks gedaan, zolang zijn koninkrijk geduurd heeft. |
10 Dat is, de Assyriërs, den koning van Assyrië. Zie Hos. 5:13; 7:11; 14:4. Hos. 5:13 Als Efraïm zijn krankheid zag en Juda zijn gezwel, zo toog Efraïm tot Assur, en hij zond tot den koning Jareb; maar die zal ulieden niet kunnen genezen, en zal het gezwel van ulieden niet helen. Hos. 7:11 Want Efraïm is als een botte duif, zonder hart; zij roepen Egypte aan, zij gaan heen tot Assur. Hos. 14:4 Assur zal ons niet behouden, wij zullen niet rijden op paarden, en tot het werk onzer handen niet meer zeggen: Gij zijt onze god. Immers zal een wees bij U ontfermd worden. |
11 Dat is, die kostelijke balsem, die men in die landen bereidde, wordt tot den koning van Egypte gevoerd, tot een geschenk om zijn gunst te verkrijgen. Vgl. 2 Kon. 17:4. Jes. 57:9, en zie van zulke olie Ps. 133 op vers 2, enz. 2 Kon. 17:4 Maar de koning van Assyrië bevond een verbintenis in Hoséa, dat hij tot So, den koning van Egypte, boden gezonden had en het geschenk aan den koning van Assyrië niet als tevoren van jaar tot jaar opbracht; zo besloot hem de koning van Assyrië en bond hem in het gevangenhuis. Jes. 57:9 En gij trekt met olie tot den koning en gij vermenigvuldigt uw welriekende zalven, en gij zendt uw gezanten ver weg en vernedert u tot de hel toe. Ps. 133:2 (kt.) Het is gelijk de kostelijke olie op het hoofd, nederdalende op den baard, den baard van Aäron, die nederdaalt tot op den zoom zijner klederen. |
3 Ook heeft de HEERE een 12twist met Juda, 13en Hij zal 14bezoeking doen over Jakob naar zijn wegen, naar zijn handelingen zal Hij hem vergelden. | | 12 Of: pleit, proces, rechtszaak, vanwege hun zonden. Vgl. Hos. 4 op vers 1. Hos. 4:1 (kt.) HOORT des HEEREN woord, gij kinderen Israëls; want de HEERE heeft een twist met de inwoners des lands, omdat er geen trouw, noch weldadigheid, noch kennis Gods in het land is, |
13 Hebr. en om bezoeking te doen, dat is, Hij is gereed, daartoe gesteld om, enz. Vergelijk de manier van spreken met Hos. 9 op vers 13. Of: en om te bezoeken, dat is, en dat, opdat Hij bezoeke, enz., als elders. Anders: maar over Jakob (dat is, de tien stammen) zal Hij, enz., verstaande dat God met Juda nog twist, en hen een tijdlang zal waarschuwen, maar de tien stammen niet langer wil verschonen noch overzien; alzo het duister is, of Jakob het volk van Juda, of de tien stammen, of beide betekent, waarvan verscheiden gevoelen is. Vgl. Hos. 10:11, enz. In allen gevalle worden Jakobs verbasterde nakomelingen hier zwaarlijk gedreigd. Hos. 9:13 (kt.) Efraïm is gelijk als Ik Tyrus aanzag, die geplant is in een lieflijke woonplaats; maar Efraïm zal zijn kinderen moeten uitbrengen tot den doodslager. Hos. 10:11 Dewijl Efraïm een vaars is, gewend gaarne te dorsen, zo ben Ik over de schoonheid van haar hals overgegaan; Ik zal Efraïm berijden, Juda zal ploegen, Jakob zal voor zich eggen. |
14 Door straffen. Zie Gen. 21 op vers 1. Gen. 21:1 (kt.) EN de HEERE bezocht Sara gelijk als Hij gezegd had; en de HEERE deed Sara gelijk als Hij gesproken had. |
4 In 15moeders buik ahield 16hij zijn 17broeder bij de 18verzenen, en in 19zijn kracht 20gedroeg hij zich vorstelijk bmet God. | | 15 Van de invoeging van dit woord zie Richt. 13 op vers 5. Job 3 op vers 10. Hos. 9:11. Richt. 13:5 (kt.) Want zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren, op wiens hoofd geen scheermes zal komen; want dat knechtje zal een nazireeër Gods zijn, van moeders buik af; en hij zal beginnen Israël te verlossen uit der Filistijnen hand. Job 3:10 (kt.) Omdat hij niet toegesloten heeft de deuren mijns buiks, noch verborgen de moeite van mijn ogen. Hos. 9:11 Aangaande Efraïm, hunlieder heerlijkheid zal wegvliegen als een vogel, van de geboorte en van moeders buik en van de ontvangenis af. |
a Gen. 25:26. Gen. 25:26 En daarna kwam zijn broeder uit, wiens hand Ezaus verzenen hield; daarom noemde men zijn naam Jakob. En Izak was zestig jaar oud, als hij hen gewon. |
16 De patriarch Jakob, hunlieder voorvader, van welken hier enige wonderlijke geschiedenissen en bijzondere weldaden Gods, aan hem en door hem aan hen allen bewezen, verhaald worden, om deze zijn ontaarde kinderen vanwege hun ondankbaarheid te beschamen. |
17 Ezau. |
18 Tot een teken dat God Jakob het recht der eerstgeboorte door loutere genade toegelegd had, dat hij door het recht der natuur niet kon hebben. |
19 Die hem God gegeven had om dezen kamp uit te staan. |
20 In zijn worsteling met den Zone Gods. Zie de historie Gen. 32:24, enz., en de aant. aldaar. Gen. 32:24 Doch Jakob bleef alleen over; en een Man worstelde met hem totdat de dageraad opging. |
b Gen. 35:9, 10. Gen. 35:9 En God verscheen Jakob wederom, als hij van Paddan-Aram gekomen was; en Hij zegende hem. Gen. 35:10 En God zeide tot hem: Uw naam is Jakob; uw naam zal voortaan niet Jakob genoemd worden, maar Israël zal uw naam zijn; en Hij noemde zijn naam Israël. |
5 Ja, hij gedroeg zich vorstelijk tegen den 21Engel en 22overmocht Hem; 23hij weende en smeekte Hem. Te
cBethel vond Hij 24hem en aldaar sprak Hij met 25ons; | | 21 Den Zone Gods, Die in het voorgaande vers God is genoemd, en in het volgende de HEERE, de God der heirscharen. Zie Gen. 48 op vers 16. Gen. 48:16 (kt.) Die Engel Die mij verlost heeft van alle kwaad, zegene deze jongens, en dat in hen mijn naam genoemd worde en de naam mijner vaderen Abraham en Izak, en dat zij vermenigvuldigen als vissen in menigte in het midden des lands. |
22 Hij overmocht, of had de overhand in den kamp met dezen Engel, te weten Gods Zoon, Die Zich van Jakob liet overwinnen, niet door enige onvermogendheid of gebrek van krachten, maar om een zeer lieflijke en troostelijke verborgenheid daardoor te beduiden, van den strijd en de overwinning der kinderen Gods. |
23 Namelijk Jakob weende en bad ernstiglijk om een zegen, vernemende dat hij met God te doen had. Dit wenen wordt wel in Mozes’ historie niet vermeld, maar hier, tot verklaring, van den Geest des Heeren bijgevoegd. |
c Gen. 28:12, 19; 35:7, 14, 15. Gen. 28:12 En hij droomde; en zie, een ladder was gesteld op de aarde, welker opperste aan den hemel raakte; en zie, de engelen Gods klommen daarbij op en neder. Gen. 28:19 En hij noemde den naam derzelver plaats Bethel; daar toch de naam dier stad tevoren was Luz. Gen. 35:7 En hij bouwde aldaar een altaar en noemde die plaats El Bethel; want God was hem aldaar geopenbaard geweest, als hij voor zijns broeders aangezicht vluchtte. Gen. 35:14 En Jakob stelde een opgericht teken op, in die plaats waar Hij met hem gesproken had, een stenen opgericht teken; en hij stortte daarop drankoffer en goot olie daarover. Gen. 35:15 En Jakob noemde den naam dier plaats, alwaar God met hem gesproken had, Bethel. |
24 De Zone Gods vond Jakob daar, en verscheen hem. Zie Gen. 35:9, enz. En zo in het volgende: sprak Hij, te weten dezelve Zone Gods. Gen. 35:9 En God verscheen Jakob wederom, als hij van Paddan-Aram gekomen was; en Hij zegende hem. |
25 Wij die in de lendenen van Jakob en van onze voorouders waren; zodat het ons mede aangaat, wat God aldaar gesproken en te dien tijde bij onze voorvaderen gedaan heeft. Zie Ps. 66 op vers 6. Ps. 66:6 (kt.) Hij heeft de zee veranderd in het droge; zij zijn te voet doorgegaan door de rivier; daar hebben wij ons in Hem verblijd. |
6 26Namelijk de HEERE, de God der 27heirscharen; HEERE is Zijn 28Gedenknaam. | | 26 Omdat de Zone Gods in het voorgaande onder den naam van den Engel, en voorts door het woordje Hem, enz., is gemeend, zo wordt dit tot verklaring Zijner Goddelijke majesteit hierbij gevoegd; dat nu de Hebreeuwse letter vau dikwijls alzo voor namelijk, te weten, gebruikt wordt, is bekend, en hier op het voorgaande (als de rechtzinnige godvruchtige lezer zal kunnen oordelen) wel passende. |
27 Zie 1 Kon. 18 op vers 15, en vgl. Gen. 22 op vers 11; 48 op vers 16. Ps. 24:10. Jes. 6:1, 2, 3, 5; 9:6; 25:6, enz. 1 Kon. 18:15 (kt.) En Elía zeide: Zo waarachtig als
de HEERE der heirscharen leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, ik zal voorzeker mij heden aan hem vertonen. Gen. 22:11 (kt.) Maar de Engel des HEEREN riep tot hem van den hemel en zeide: Abraham, Abraham. En hij zeide: Zie, hier ben ik. Gen. 48:16 (kt.) Die Engel Die mij verlost heeft van alle kwaad, zegene deze jongens, en dat in hen mijn naam genoemd worde en de naam mijner vaderen Abraham en Izak, en dat zij vermenigvuldigen als vissen in menigte in het midden des lands. Ps. 24:10 Wie is Hij, deze Koning der ere? De HEERE der heirscharen, Die is de Koning der ere. Sela. Jes. 6:1 IN het jaar toen de koning Uzzia stierf, zo zag ik den Heere zittende op een hogen en verheven troon, en Zijn zomen vervullende den tempel. Jes. 6:2 De serafs stonden boven Hem; een iegelijk had zes vleugelen: met twee bedekte ieder zijn aangezicht en met twee bedekte hij zijn voeten en met twee vloog hij. Jes. 6:3 En de een riep tot den ander en zeide: Heilig, heilig, heilig is de HEERE der heirscharen; de ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol. Jes. 6:5 Toen zeide ik: Wee mij, want ik verga, dewijl ik een man van onreine lippen ben, en ik woon in het midden van een volk dat onrein van lippen is; want mijn ogen hebben den Koning, den HEERE der heirscharen, gezien. Jes. 9:6 Der grootheid dezer heerschappij en des vredes zal geen einde zijn op den troon van David en in zijn koninkrijk, om dat te bevestigen, en dat te sterken met gericht en met gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid toe. De ijver des HEEREN der heirscharen zal zulks doen. Jes. 25:6 En de HEERE der heirscharen zal op dezen berg allen volken een vetten maaltijd maken, een maaltijd van reinen wijn, van vet vol merg, van reine wijnen die gezuiverd zijn. |
28 Of: Gedenkteken. Hebr. Gedachtenis, dat is, Jehovah is de Naam, met welken (als betekenende het eeuwige, zelfstandige, onveranderlijke, enz., Wezen Gods) Hij onder Zijn volk bekend, en aan Hem, mitsgaders aan Zijn eigenschappen, gedacht wordt. Zie Gen. 2 op vers 4, en vgl. Ex. 3:14, 15, met de aantt. Sommigen duiden dit op Jakob aldus: De HEERE was zijn (namelijk Jakobs) Gedenkteken. Gen. 2:4 (kt.) Dit zijn de geboorten des hemels en der aarde, als zij geschapen werden; ten dage als de HEERE God de aarde en den hemel maakte, Ex. 3:14 En God zeide tot Mozes: IK ZAL ZIJN DIE IK ZIJN ZAL. Ook zeide Hij: Alzo zult gij tot de kinderen Israëls zeggen: IK ZAL ZIJN heeft mij tot ulieden gezonden. Ex. 3:15 Toen zeide God verder tot Mozes: Aldus zult gij tot de kinderen Israëls zeggen: De HEERE, uwer vaderen God, de God Abrahams, de God Izaks en de God Jakobs, heeft mij tot ulieden gezonden; dat is Mijn Naam eeuwiglijk, en dat is Mijn gedachtenis van geslacht tot geslacht. |
7 29Gij dan, bekeer u 30tot 31uw God; bewaar weldadigheid en recht, en 32wacht geduriglijk op uw God. | | 29 Dat is, Efraïm. |
30 Hier is in het Hebreeuws de letter beth, voor de letter lamed of de woordjes el of gnad, dat is, tot; gelijk in die manier van spreken, 1 Kon. 2:33: Hun bloed zal wederkeren op het hoofd van Joab en op het hoofd van zijn zaad. Alwaar de letter beth tweemaal gevoegd bij het woord wederkeren hetzelfde betekent als het voorgaande woordje gnal, dat is, op of tot; gelijk ook anderszins het woordje in, zelfs ook in onze en andere talen, genomen wordt voor tot, naartoe, als het gevoegd wordt bij woorden die betekenen zich ergens heen begeven, gaan, reizen, wenden, keren, als: gaan in zee, in het veld, in de woestijn, in een stad, landschap, enz., dat is, tot, derwaarts, enz. Zodat het onnodig schijnt, met sommigen, vanwege de letter beth hier over te zetten: bekeert u met of door uw God, dat is, met of door de genade of hulp van uw God, waarvan de verstandige lezer kan oordelen, en vergelijk de aant. op Joël 2:12. 1 Kon. 2:33 Alzo zal hun bloed wederkeren op het hoofd van Joab en op het hoofd van zijn zaad in eeuwigheid; maar David en zijn zaad en zijn huis en zijn troon zal vrede hebben van den HEERE tot in eeuwigheid. Joël 2:12 Nu dan ook, spreekt de HEERE, bekeert u tot Mij met uw ganse hart, en dat met vasten en met geween en met rouwklage. |
31 Die aan uw voorvader en door hem aan u van het begin af zo grote genade bewezen heeft, als voorzeid. |
32 Verlatende al uw afgoden en ijdel vleselijk vertrouwen, zo zult gij God Zijn eer geven, en van Hem niet verlaten worden. |
8 33In des 34koopmans hand is een 35bedrieglijke weegschaal, hij bemint te 36verdrukken; | | 33 In plaats van recht en weldadigheid (wil de Heere zeggen) zijn onrecht en bedriegerij in zwang. |
34 Zie deze betekenis van het Hebreeuwse woord kanaän of kenaän Job 40 op vers 25. Hebr. De koopman, in zijn hand is, enz. Anders: Hij is een Kanaäniet, of (uit toornigheid en verfoeiing): Die Kanaäniet! Alsof de profeet zeide: Die bastaard, hij gedraagt zich niet als een kind van Jakob, maar hij aardt naar, of komt overeen met en gelijkt meer een heiden en Chams gebroedsel. Job 40:25 (kt.) Zullen de metgezellen over hem een maaltijd bereiden? Zullen zij hem delen onder de kooplieden? |
35 Hebr. weegschalen des bedrogs. Zie Lev. 19:13, 35. Deut. 25:13. 1 Thess. 4:6. Lev. 19:13 Gij zult uw naaste niet bedrieglijk verdrukken, noch beroven; des dagloners arbeidsloon zal bij u niet vernachten tot aan den morgen. Lev. 19:35 Gij zult geen onrecht doen in het gericht, met de el, met het gewicht of met de maat. Deut. 25:13 Gij zult geen tweeërlei weegstenen in uw zak hebben, een groten en een kleinen. 1 Thess. 4:6 Dat niemand zijn broeder vertrede noch bedriege in zijn handeling; want de Heere is een Wreker over dit alles, gelijk wij u ook tevoren gezegd en betuigd hebben. |
36 Zo door arglistige en onrechtvaardige praktijken in zijn handel, alsook door moedwillige roverij en geweld. |
9 Nog zegt Efraïm: 37Evenwel ben ik rijk geworden, ik heb mij groot goed 38verkregen; in al mijn 39arbeid zullen zij mij geen ongerechtigheid vinden, die 40zonde zij. | | 37 Alsof zij zeiden: De profeten mogen zeggen wat zij willen, wij varen nochtans wel; daarom moet ons doen Gode zo niet mishagen, als zij ons willen wijsmaken. Dit was een soort van die onbeschaamde huichelarij, waarmede zij God en Zijn profeten als omsingelden (vers 1) en tergden, misbruikende alzo schandelijk de grote lankmoedigheid des Heeren. Vgl. Amos 6:13. vers 1 DIE van Efraïm hebben Mij omsingeld met leugen, en het huis Israëls met bedrog; maar Juda heerste nog met God, en was met de heiligen getrouw. Amos 6:13 Gij die blijde zijt over een nietig ding; gij die zegt: Hebben wij ons niet door onze sterkte hoornen verkregen? |
38 Hebr. gevonden, als Gen. 26:12. Ezra 7:16. Spr. 8:9, enz. Gen. 26:12 En Izak zaaide in datzelve land en hij vond in datzelve jaar honderd maten; want de HEERE zegende hem. Ezra 7:16 Mitsgaders al het zilver en goud dat gij vinden zult in het ganse landschap van Babel, met de vrijwillige gave des volks en der priesters, die vrijwilliglijk geven ten huize huns Gods, dat te Jeruzalem is; Spr. 8:9 Zij zijn alle recht voor dengene die verstandig is, en rechtmatig voor degenen die wetenschap vinden. |
39 Waarmede ik mij bemoeid heb om rijk te worden, of in mijn rijkdom, dien ik met mijn arbeid verkregen heb. Anders: al mijn arbeid is mij niet genoeg (gelijk het Hebreeuwse woord vinden, gevonden worden, somtijds gebruikt wordt; zie Num. 11 op vers 22), wij begeren nog al meer te hebben, wij moeten zo nog al voortgaan, hij heeft ongerechtigheid (dat is, straf van ongerechtigheid zal dien overkomen), die zonde heeft, wij worden niet gestraft (zouden zij willen zeggen), daarom is bij ons geen zonde. Num. 11:22 (kt.) Zullen dan voor hen schapen en runderen geslacht worden, dat voor hen genoeg zij? Zullen al de vissen der zee voor hen verzameld worden, dat voor hen genoeg zij? |
40 Alsof zij zeiden: Het blijkt uit onze voorspoed, dat wij zo grotelijks niet zondigen in onze middelen, die wij gebruiken om rijk te worden, wat mogen dan deze onrustige mensen (de profeten) dus roepen en tieren over onzen handel? |
10 41Maar Ik ben de HEERE uw God, d42van Egypteland af; 43Ik zal u nog in tenten doen wonen, als in de dagen der 44samenkomst; | | 41 Om de gelovigen en uitverkorenen door deze scherpe strafpredicatiën niet mismoedig te maken, zo voegt God (naar Zijn wijze) deze vertroostingen hierbij, om den Zijnen te verzekeren, dat Hij, niettegenstaande dit alles, Zijn genadeverbond in den Messias met Zijn uitverkoren Israël getrouwelijk zal onderhouden. Doch anderen nemen deze twee volgende verzen als een verhaal van Gods weldadigheid in verleden tijden, en nu nog aan Zijn volk bewezen, om hen te overtuigen, dat Hij de enige Auteur van al hun welstand is, en dat zij zich geenszins op hun vermogen hebben te beroemen, gelijk zij nochtans zo trotselijk deden, als in het voorgaande gezegd is. |
d Jes. 43:11. Jes. 43:11 Ik, Ik ben de HEERE, en er is geen Heiland behalve Ik. |
42 Dat is, van den tijd af dat Ik u uit Egypte door Mozes uitgevoerd, Mijn verbond met u gemaakt en u Mijn wetten gegeven heb, dat God elders hun jeugd noemt. Zie Jer. 2:2, enz. Hos. 2:14. Jer. 2:2 Ga en roep voor de oren van Jeruzalem, zeggende: Zo zegt de HEERE: Ik gedenk der weldadigheid uwer jeugd, der liefde uwer ondertrouw, toen gij Mij nawandeldet in de woestijn, in onbezaaid land. Hos. 2:14 En Ik zal haar geven haar wijngaarden van daar af, en het dal van Achor tot een deur der hoop; en aldaar zal zij zingen, als in de dagen harer jeugd en als ten dage toen zij optoog uit Egypteland. |
43 Deze beloften, ziende op den genadetijd van het Nieuwe Testament, zijn voorgesteld met manieren van spreken, genomen van den staat van het Oude Testament. Vgl. Hos. 2:13, 17; 11:11, met de aantt. Hos. 2:13 Daarom, zie, Ik zal haar lokken en zal haar voeren in de woestijn, en Ik zal naar haar hart spreken. Hos. 2:17 En Ik zal te dien dage een verbond voor hen maken met het wild gedierte des velds, en met het gevogelte des hemels, en het kruipend gedierte des aardbodems; en Ik zal den boog en het zwaard en den krijg van de aarde verbreken, en zal hen in zekerheid doen nederliggen. Hos. 11:11 Zij zullen bevende aankomen als een vogeltje uit Egypte, en als een duif uit het land van Assur; en Ik zal hen doen wonen in hun huizen, spreekt de HEERE. |
44 Gelijk Ik u in de woestijn lieflijk in uw tenten deed legeren rondom de tent der samenkomst, waar gij bijeenkwaamt om Mijn wil te verstaan en Mij te dienen, alzo zal Ik u ook nog bij den tijd des Nieuwen Testaments in Mijn kerk doen legeren bij de predicatie van Mijn Evangelie, waar gij zult samenkomen tot Mijn dienst. Anders: als in de dagen van den gezetten hoogtijd, te weten van het loofhuttenfeest, wanneer gij u voor een tijd ophieldt in hutten, om uw wandeling in de woestijn te betrachten en over Mijn weldaden vrolijk te zijn. Of men kan het verstaan in het gemeen van alle hoogtijden, in dewelke zij, vanwege de grote menigte des volks, ook tenten moesten opslaan buiten de stad. |
11 En Ik zal spreken 45tot de profeten en Ik zal het gezicht vermenigvuldigen, en door den 46dienst der profeten zal Ik 47gelijkenissen voorstellen. | | 45 Of: door de profeten, dat is, Ik zal Mij opnieuw zeer heerlijk openbaren door de overvloedige predicatie van het Evangelie, die u geschieden zal door den Profeet aller profeten, den Messias, Zijn apostelen en andere leraars van het Nieuwe Testament, met uitzending der gaven Mijns Geestes. Vgl. Joël 2:28, 29. Hand. 2:16, 17, 18, enz. Joël 2:28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. Joël 2:29 Ja, ook over de dienstknechten en over de dienstmaagden zal Ik in die dagen Mijn Geest uitgieten. Hand. 2:16 Maar dit is het wat gesproken is door den profeet Joël: Hand. 2:17 En het zal zijn in de laatste dagen (zegt God), Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen. Hand. 2:18 En ook op Mijn dienstknechten en op Mijn dienstmaagden zal Ik in die dagen van Mijn Geest uitstorten, en zij zullen profeteren. |
46 Hebr. hand. |
47 Gemeenzaamlijk en klaarlijk leren. Vgl. Matth. 13:34, 35, enz. Matth. 13:34 Al deze dingen heeft Jezus tot de scharen gesproken door gelijkenissen, en zonder gelijkenis sprak Hij tot hen niet; Matth. 13:35 Opdat vervuld zou worden wat gesproken is door den profeet, zeggende: Ik zal Mijn mond opendoen door gelijkenissen; Ik zal voortbrengen dingen die verborgen waren van de grondlegging der wereld. |
12 Zekerlijk is e48Gilead 49ongerechtigheid, zij zijn 50enkel ijdelheid; te f51Gilgal offeren zij ossen, ja, hun altaren zijn als 52steenhopen op de voren der velden. | | e Hos. 6:8. Hos. 6:8 Gilead is een stad van werkers der ongerechtigheid; zij is betreden van bloed. |
48 Zie Hos. 6:8 met de aant. Hier keert de profeet weder tot de voorgaande strafpredicatie. Men kan deze woorden ook aldus nemen: Is Gilead ongerechtigheid? Alsof zij den profeet voorwierpen: Zoudt gij dat durven zeggen? Waarop dan de profeet in het volgende antwoordde. Hos. 6:8 Gilead is een stad van werkers der ongerechtigheid; zij is betreden van bloed. |
49 Dat is, niets dan ongerechtigheid, enkel ongerechtigheid, vol van wrevel en boosheid. Anders: afgoderij, dewijl het Hebreeuwse woord somtijds voor een afgod, afgoderij, afgodendienst, genomen wordt. Zie 1 Sam. 15:23. Jes. 66:3. 1 Sam. 15:23 Want wederspannigheid is een zonde der toverij, en wederstreven is afgoderij en beeldendienst. Omdat gij des HEEREN woord verworpen hebt, zo heeft Hij u verworpen, dat gij geen koning zult zijn. Jes. 66:3 Wie een os slacht, slaat een man; wie een lam offert, breekt een hond den hals; wie spijsoffer offert, is als die
zwijnenbloed offert; wie wierook brandt ten gedenkoffer, is als die een afgod zegent. Dezen verkiezen ook hun wegen, en hun ziel heeft lust aan hun verfoeiselen. |
50 Hebr. alleenlijk, dat is, zij zijn niet dan tot alle afgoderij genegen; of: gewisselijk, zij zijn ijdelheid. |
f Hos. 4:15; 9:15. Hos. 4:15 Zo gij, o Israël, wilt hoereren, dat immers Juda niet schuldig worde; komt gij toch niet te Gilgal, en gaat niet op naar Beth-Aven, en zweert niet: Zo waarachtig als de HEERE leeft. Hos. 9:15 Al hun boosheid is te Gilgal, want daar heb Ik hen gehaat om de boosheid hunner handelingen; Ik zal hen uit Mijn huis uitdrijven, Ik zal hen voortaan niet meer liefhebben; al hun vorsten zijn afvalligen. |
51 Zie Hos. 4 op vers 15. Hos. 4:15 (kt.) Zo gij, o Israël, wilt hoereren, dat immers Juda niet schuldig worde; komt gij toch niet te Gilgal, en gaat niet op naar Beth-Aven, en zweert niet: Zo waarachtig als de HEERE leeft. |
52 Dat is, van hun afgodische altaren is het land overal vol. |
13 g53Jakob 54vlood toch naar het veld van Syrië, en Israël 55diende om een hvrouw, en hoedde om een vrouw. | | g Gen. 28:5, enz. Gen. 28:5 Alzo zond Izak Jakob weg, dat hij toog naar Paddan-Aram, tot Laban, den zoon van Béthuël, den Syriër, den broeder van Rebekka, Jakobs en Ezaus moeder. |
53 Hier wordt hun wederom voor ogen gesteld de sobere en kommerlijke toestand van hun voorvader Jakob, om te tonen, wat van hen allen zou geworden zijn, indien niet God zulks alles door Zijn bijzondere genade ten beste gewend, en bij hen gedaan had als volgt. Vgl. Deut. 26:5, enz., met de aantt. aldaar. Deut. 26:5 Dan zult gij voor het aangezicht des HEEREN uws Gods betuigen en zeggen: Mijn vader was een bedorven Syriër, en hij toog af naar Egypte en verkeerde aldaar als vreemdeling met weinig volk; maar hij werd aldaar tot een groot, machtig en menigvuldig volk. |
54 Voor zijn broeder Ezau. Zie Gen. 27:42, 43; 28:5, enz. Dit schijnt de eenvoudigste overzetting en zin dezer woorden te zijn. Veld, dat is, land, als Obadja vs. 19. Gen. 27:42 Toen aan Rebekka deze woorden van Ezau, haar grootsten zoon, geboodschapt werden, zo zond zij heen en ontbood Jakob, haar kleinsten zoon, en zeide tot hem: Zie, uw broeder Ezau troost zich over u, dat hij u doden zal. Gen. 27:43 Nu dan, mijn zoon, hoor naar mijn stem, en maak u op, vlied gij naar Haran, tot Laban, mijn broeder; Gen. 28:5 Alzo zond Izak Jakob weg, dat hij toog naar Paddan-Aram, tot Laban, den zoon van Béthuël, den Syriër, den broeder van Rebekka, Jakobs en Ezaus moeder. Obadja vs. 19 En die van het zuiden zullen Ezaus gebergte, en die van de laagte zullen de Filistijnen erfelijk bezitten; ja, zij zullen het veld van Efraïm en het veld van Samaría erfelijk bezitten; en Benjamin Gilead; |
55 Jakob diende Laban om Lea en Rachel. |
h Gen. 29:20, 28. Gen. 29:20 Alzo diende Jakob om Rachel zeven jaren; en die waren in zijn ogen als enige dagen, omdat hij haar liefhad. Gen. 29:28 En Jakob deed alzo; en hij vervulde de week van deze. Toen gaf hij hem Rachel, zijn dochter, hem tot een vrouw. |
14 Maar de HEERE voerde 56Israël op uit Egypte door een 57profeet, en door een 58profeet werd hij gehoed. | | 56 Het volk van Israël, Israëls of Jakobs nakomelingen. |
57 Den groten profeet Mozes. |
58 God hoedde hen en bewaarde hen door Mozes, als een herder zijn schapen. Dit wordt gesteld tegen Jakobs hoeden der schapen, waarvan in het voorgaande vers. |
15 Efraïm daarentegen heeft Hem
59zeer bitterlijk vertoornd; daarom zal Hij zijn 60bloed op hem 61laten, en 62zijn Heere zal hem zijn 63smaad vergelden. | | 59 Hebr. met bitterheden. Anders: met hoogten, of spitse, hoge, afgodische pilaren of pilaarbeelden. Zie van het Hebreeuwse woord tamrurim Jer. 31 op vers 21. Jer. 31:21 (kt.) Richt u merktekenen op, stel u spitse pilaren, zet uw hart op de baan, op den weg dien gij gewandeld hebt; keer weder, o jonkvrouw Israëls, keer weder tot deze uw steden. |
60 Hebr. bloeden, dat is, doodslagen en moorderijen der onschuldigen en derzelver straffen. Zie Gen. 4 op vers 10; 37 op vers 26. Richt. 9 op vers 24. Of: bloed op hem laten, dat is, hen in hun onreinheid en zonden laten, zonder hen daarvan te zuiveren. Vgl. Ez. 16:6, 9. Joël 3:21. Gen. 4:10 (kt.) En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? Daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem. Gen. 37:26 (kt.) Toen zeide Juda tot zijn broederen: Wat gewin zal het zijn, dat wij onzen broeder doodslaan en zijn bloed verbergen? Richt. 9:24 (kt.) Opdat het geweld, gedaan aan de zeventig zonen van Jerubbaäl, kwame en opdat hun bloed gelegd werd op Abimélech, hun broeder, die hen gedood had, en op de burgers van Sichem, die zijn handen gesterkt hadden om zijn broederen te doden. Ez. 16:6 Als Ik bij u voorbijging, zo zag Ik u, vertreden zijnde in uw bloed, en Ik zeide tot u in uw bloed: Leef; ja, Ik zeide tot u in uw bloed: Leef. Ez. 16:9 Daarna wies Ik u met water, en Ik spoelde uw bloed van u af, en zalfde u met olie. Joël 3:21 En Ik zal hunlieder bloed reinigen, dat Ik niet gereinigd had; en de HEERE zal wonen in Sion. |
61 Of: over hem uitspreiden. |
62 God, Dien hij niet gekend, gevreesd noch gediend heeft. Zie Mal. 1:6. Mal. 1:6 Een zoon zal den vader eren en een knecht zijn heer; ben Ik dan een Vader, waar is Mijn eer? En ben Ik een Heere, waar is Mijn vreze? zegt de HEERE der heirscharen tot u, o priesters, verachters Mijns Naams. Maar gij zegt: Waarmede verachten wij Uw Naam? |
63 Die hij Hem, Zijn profeten en allen vromen heeft aangedaan. |