Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Gods liefde en vriendelijkheid jegens Israël van Egypte af (waaronder een profetie van Christus verborgen is), met een tegenstelling van hun ongehoorzaamheid, afgoderij, ondankbaarheid en hardnekkigheid, vss. 1, 2, 3, 4, 7. Waarom zij naar Assyrië gevoerd en getiranniseerd zullen worden, 5, 6. Belofte van genadige matiging der straf en Israëls bekering tot Christus, door de predicatie van het Evangelie, 8, enz. |
Gods liefde jegens Israël |
1 ALS Israël 1een kind was, toen heb Ik hem liefgehad, en aIk 2heb Mijn 3zoon uit Egypte geroepen. | | 1 Zie van het Hebreeuwse woord Jer. 1 op vers 6. De zin is: Als Ik Israël eerst tot Mijn volk aannam en met hen Mijn verbond maakte. Vgl. Jer. 2:2, en zie de aant. aldaar. Jer. 1:6 (kt.) Toen zeide ik: Ach Heere HEERE, zie, ik kan niet spreken, want ik ben jong. Jer. 2:2 Ga en roep voor de oren van Jeruzalem, zeggende: Zo zegt de HEERE: Ik gedenk der weldadigheid uwer jeugd, der liefde uwer ondertrouw, toen gij Mij nawandeldet in de woestijn, in onbezaaid land. |
a Matth. 2:15. Matth. 2:15 En was aldaar tot den dood van Herodes; opdat vervuld zou worden hetgeen van den Heere gesproken is door den profeet, zeggende: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen. |
2 En voerde hem door Mijn Goddelijke kracht uit de slavernij van Egypte, door de woestijn, naar het beloofde land. |
3 Namelijk Israël, dien God dikwijls, maar bijzonderlijk Ex. 4:22 door Mozes in de aanspraak aan Farao, Zijn zoon, ja, Zijn eerstgeboren zoon noemt; welke plaats hiermede dient vergeleken. Maar dat onder deze woorden wijders een profetie verborgen is van den eniggeboren Zoon des Vaders, onzen Heere Jezus Christus, Die het Hoofd is van Zijn geestelijke Israël of kerk, blijkt Matth. 2:15. Anders: Omdat Israël een kind was, dat Ik liefhad, zo heb Ik Mijn Zoon uit Egypte geroepen. Of: Hoewel Israël een kind is, nochtans heb Ik hem lief; daarom heb Ik, enz., verstaande het eerste lid van Israëls domme onverstandigheid, en het tweede van Christus alleen, Dien de Vader uit Egypte geroepen heeft om in Judea het werk onzer verlossing te verrichten. Anderen aldus: Omdat Hij is een Kind Israëls, en Ik Hem liefheb, daarom heb Ik Mijn Zoon uit Egypte geroepen, verstaande beide leden van dit vers van Christus. Ex. 4:22 Dan zult gij tot Farao zeggen: Alzo zegt de HEERE: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene is Israël. Matth. 2:15 En was aldaar tot den dood van Herodes; opdat vervuld zou worden hetgeen van den Heere gesproken is door den profeet, zeggende: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen. |
2 Maar
4gelijk zij henlieden riepen, alzo gingen zij van 5hun aangezicht weg; zij offerden den Baäls en rookten den gesneden beelden. | | 4 Dit is hier ingevoegd tot aanvulling van den zin, passende op het volgende woordje alzo. Zie Ps. 48 op vers 6. De zin is: Hoe meer Mozes en andere vrome dienstknechten Gods de Israëlieten riepen om bij hun goeden God te blijven en Hem aan te hangen, hoe meer zij daarentegen, onder de ogen der vrome profeten, afweken tot alle afgoderij, kerende God en Zijn profeten den rug en het dove oor toe, als men zegt. Vgl. vers 7. Hos. 4:7. Ps. 48:6 (kt.) Gelijk zij het zagen, alzo waren zij verwonderd; zij werden verschrikt, zij haastten weg. vers 7 Want Mijn volk blijft hangen aan de afkering van Mij; zij roepen het wel tot den Allerhoogste, maar
niet één verhoogt Hem. Hos. 4:7 Gelijk zij meerder geworden zijn, alzo hebben zij tegen Mij gezondigd; Ik zal hunlieder eer in schande veranderen. |
5 Van het aangezicht der profeten, die hen tot God riepen. |
3 Ik nochtans 6leerde Efraïm gaan; 7Hij nam hen op Zijn armen, maar zij bekenden niet dat Ik hen 8genas. | | 6 Dat is, Ik leerde hun de voeten zetten, gelijk een moeder haar kind doet. |
7 Dit zijn de woorden van den profeet, die hij tussen Gods woorden invoegt, uit verwondering over Gods vriendelijkheid en goedertierenheid, alsof hij zeide: Immers is het waar, dat Hij hen, als een vader of moeder een kind (zie vers 1), inzonderheid als het moede is van gaan, op de armen gedragen heeft. Zie Ex. 19:4. Deut. 1:31; 32:11, 12. Jes. 63:9, en van Mozes Num. 11:12. Anders: Ik nam hen, of nemende henlieden bij hun (Hebr. zijn) armen; omdat er in het volgende diergelijke verwisseling van het enkelvoud van Efraïm gebruikt wordt. vers 1 ALS Israël een kind was, toen heb Ik hem liefgehad, en Ik heb Mijn zoon uit Egypte geroepen. Ex. 19:4 Gijlieden hebt gezien wat Ik den Egyptenaars gedaan heb; hoe Ik u op vleugelen der arenden gedragen en u tot Mij gebracht heb. Deut. 1:31 En in de woestijn, waar gij gezien hebt dat de HEERE uw God u daarin gedragen heeft, als een man zijn zoon draagt, op al den weg dien gij gewandeld hebt, totdat gij kwaamt aan deze plaats. Deut. 32:11 Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn vleugelen uitbreidt, ze neemt en ze draagt op zijn vlerken, Deut. 32:12 Zo leidde hem de HEERE alleen, en er was geen vreemd god met hem. Jes. 63:9 In al hun benauwdheid was Hij benauwd, en de Engel Zijns aangezichts heeft hen behouden; door Zijn liefde en door Zijn genade heeft Hij hen verlost; en Hij nam hen op en Hij droeg hen al de dagen vanouds. Num. 11:12 Heb ik dan al dit volk ontvangen? Heb ik het gebaard, dat Gij tot mij zoudt zeggen: Draag het in uw schoot, gelijk als een voedstervader den zuigeling draagt, tot dat land hetwelk Gij hun vaderen gezworen hebt? |
8 Dat is, in al hun noden en zwarigheden zeer lieflijk en gemeenzaamlijk bijstond en verloste. Zie Ps. 30 op vers 3, en vgl. Ex. 15:26. Hos. 7:1. Ps. 30:3 (kt.) HEERE mijn God, ik heb tot U geroepen, en Gij hebt mij genezen. Ex. 15:26 En zeide: Is het dat gij met ernst naar de stem des HEEREN uws Gods horen zult, en doen wat recht is in Zijn ogen, en uw oren neigt tot Zijn geboden en houdt al Zijn inzettingen, zo zal Ik geen van de krankheden op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb; want Ik ben de HEERE, uw Heelmeester. Hos. 7:1 TERWIJL Ik Israël genees, zo wordt Efraïms ongerechtigheid ontdekt, mitsgaders de boosheden van Samaría; want zij werken valsheid; en de dief gaat erin, de bende der straatschenders stroopt daarbuiten. |
4 Ik trok hen met 9mensenzelen, met touwen der liefde, en was hun als degenen die het 10juk van op hun kinnebakken oplichten, en Ik reikte 11hem voeder toe. | | 9 Dat is, menselijke, waarmede men mensen trekt, draaglijke, lieflijke en zachte zelen, om hen niet te kwetsen of te bezeren. Vergelijk de manier van spreken met 2 Sam. 7:14. Jes. 8:1. Deze woorden drukken de lieflijkheid, vriendelijkheid en lankmoedigheid Gods in het leiden van Zijn volk zeer levendig uit. 2 Sam. 7:14 Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon; dewelke als hij misdoet, zo zal Ik hem met een mensenroede en met plagen der mensenkinderen straffen. Jes. 8:1 VERDER zeide de HEERE tot mij: Neem u een grote rol; en schrijf daarop met eens mensen griffie: Haastende tot den roof, is hij spoedig tot den buit. |
10 Dat is, de halster of muilband, die op de kinnebakken der beesten blijft, zolang zij arbeiden, en die men oplicht of afneemt als zij rust en voeder zullen nemen. Alzo (wil God zeggen) heb Ik met Israël gehandeld, gevende hem verlichting, rust en hun voeder, als volgt. |
11 Efraïm. Hebr. Ik deed spijze of eten tot hem neigen, dat is, als wij zeggen: Ik reikte het hem toe. Niettegenstaande zulks alles zijn zij zo ongehoorzaam geweest, als in het voorgaande en volgende verhaald is; daarom, enz., als volgt. |
5 12Hij zal in 13Egypteland niet wederkeren, maar Assur, die zal zijn koning zijn; omdat zij zich weigeren te bekeren. | | 12 Efraïm. |
13 Ofschoon zij zouden mogen wensen liever in Egypte weder te keren, gelijk zij zich derwaarts zullen begeven om hulp en toevlucht tegen den Assyriër te zoeken, zo zal het hun toch alzo niet gelukken, maar de tien stammen zullen in het gemeen van den Assyriër uit hun land worden weggevoerd, en veel zwaarder geplaagd dan tevoren in Egypte. Zie Hos. 8:13; 9:6, en de aantt. aldaar, en vgl. Hos. 10 op vers 9. Hos. 8:13 Aangaande de offeranden Mijner gaven, zij offeren vlees en eten het, maar de HEERE heeft aan hen geen welgevallen. Nu zal Hij hunner ongerechtigheid gedenken en hun zonden bezoeken; zij zullen weder in
Egypte keren. Hos. 9:6 Want zie, zij gaan daarheen vanwege de verstoring; Egypte zal hen verzamelen, Mof zal hen begraven; begeerte zal er zijn naar hun zilver, netelen zullen hen erfelijk bezitten, doornen zullen in hun tenten zijn. Hos. 10:9 (kt.) Sinds de dagen van Gíbea hebt gij gezondigd, o Israël; daar zijn zij staande gebleven; de strijd te Gíbea, tegen de kinderen der verkeerdheid, zal hen niet aangrijpen. |
6 En het 14zwaard zal in 15zijn steden blijven en zijn 16grendels verteren en opeten, vanwege hun 17beraadslagingen. | | 14 Dat is, krijg, en alle gevolgen van dien. Zie Lev. 26 op vers 7. Ps. 22 op vers 21. Lev. 26:7 (kt.) En gij zult uw vijanden vervolgen, en zij zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen. Ps. 22:21 (kt.) Red mijn ziel van het zwaard, mijn eenzame van het geweld des honds. |
15 Efraïm. |
16 Anders: ledematen, te weten de leden en delen van zijn land als een wild dier verteren en verslinden; of: zijn ranken (als Ez. 17:6), dat is, de dorpen, gelegen buiten de steden, zijnde ten opzichte van de steden gelijk takken van de bomen. Ez. 17:6 En het sproot uit en werd tot een weelderig uitlopenden wijnstok, doch nederig van stam, ziende met zijn takken naar hem, dewijl zijn wortels onder hem waren. Zo werd hij tot een wijnstok die ranken voortbracht en scheuten uitwierp. |
17 Zie Hos. 10 op vers 6. Hos. 10:6 (kt.) Ja, datzelve zal naar Assur gevoerd worden tot een geschenk voor den koning Jareb; Efraïm zal schaamte behalen en Israël zal beschaamd worden vanwege zijn raadslag. |
7 Want Mijn volk blijft hangen aan de afkering 18van Mij; 19zij roepen 20het wel tot den Allerhoogste, maar
21niet één verhoogt 22Hem. | | 18 Hebr. aan Mijn afkering, dat is, aan de afkering of afwijking waarmede zij van Mij steeds afwijken, of die zij tegen Mij betonen. Anders: hangen (te weten in onzekerheid en vertwijfeling), om hun afkering van Mij, dat is, zij weten niet waarheen zich te keren, nu hier dan daar lopende om hulp. Beide in een goeden zin. |
19 De profeten. Vgl. vers 2. Hos. 7:16. vers 2 Maar
gelijk zij henlieden riepen, alzo gingen zij van hun aangezicht weg; zij offerden den Baäls en rookten den gesneden beelden. Hos. 7:16 Zij keren zich, maar niet tot den Allerhoogste, zij zijn als een bedrieglijke boog; hun vorsten vallen door het zwaard, vanwege de gramschap hunner tong; dit is hunlieder bespotting in Egypteland. |
20 Mijn volk. Anders: zij roepen hem wel naar boven. |
21 Dat is, niemand. Zie van diergelijk gebruik van het Hebreeuwse woordje Ezra 4 op vers 3. Anders: tezamen verhoogt het (volk) Hem niet. Versta: in hun bijeenkomsten eren zij God niet. Ezra 4:3 (kt.) Maar Zerubbábel en Jésua en de overige hoofden der vaderen van Israël zeiden tot hen: Het betaamt niet dat gijlieden en wij onzen God een huis bouwen; maar wij alleen zullen het den HEERE, den God Israëls, bouwen, gelijk als de koning Kores, koning van Perzië, ons geboden heeft. |
22 Den Allerhoogste, dat hij Hem eer zou geven, zich bekerende, en troost en hulp bij Hem zoekende, of Hem voor Zijn weldaden dankende. Anders: verhoogt of verheft zich. Dat is, niemand heft zich eens op, geeft zich eens daarnaar, dat hij zou horen of luisteren, gelijk opmerkenden plegen te doen, tonende met uiterlijke gebaren des lichaams de beweging huns harten. |
8 23Hoe zou Ik u overgeven, o Efraïm, u overleveren, o Israël? Hoe zou Ik u maken als b24Adama, u stellen als Zebóïm? Mijn 25hart is in Mij omgekeerd, 26al Mijn berouw is tezamen ontstoken. | | 23 Alsof God zeide: Gij hadt wel verdiend, dat Ik u gans en ten enenmale zou uitroeien, gelijk Ik Sodom, Gomorra, enz., gedaan heb, Gen. 19:24. Deut. 29:23, maar Mijn barmhartigheid en trouw, die Ik u in den Messias (waarvan in het volgende) beloofd heb, laten het niet toe. Gen. 19:24 Toen deed de HEERE zwavel en vuur over Sódom en over Gomórra regenen, van den HEERE, uit den hemel. Deut. 29:23 Dat zijn ganse aarde zij zwavel en zout der verbranding; die niet bezaaid zal zijn en geen spruit zal voortgebracht hebben, noch enig kruid daarin zal opgekomen zijn; gelijk de omkering van Sódom en Gomórra, Adama en Zebóïm, die de HEERE heeft omgekeerd in Zijn toorn en in Zijn grimmigheid; |
b Gen. 19:24. Gen. 19:24 Toen deed de HEERE zwavel en vuur over Sódom en over Gomórra regenen, van den HEERE, uit den hemel. |
24 Versta: en de andere naburige steden. |
25 Menselijkerwijze van God gesproken, om enigszins uit te drukken de grootheid en onbegrijpelijkheid Zijner barmhartigheid. Zie Gen. 43:30. 1 Kon. 3:26. Klgld. 1:20. Gen. 43:30 En Jozef haastte zich; want zijn ingewand ontstak jegens zijn broeder en hij zocht te wenen; en hij ging in een kamer en weende aldaar. 1 Kon. 3:26 Maar de vrouw welker zoon de levende was, sprak tot den koning (want haar ingewand ontstak over haar zoon) en zeide: Och, mijn heer, geeft haar dat levende kind en doodt het geenszins. Deze daarentegen zeide: Het zij noch uwe noch mijne, doorsnijdt het. Klgld. 1:20 Resch. Aanzie, HEERE, want mij is bange; mijn ingewand is beroerd, mijn hart heeft zich omgekeerd in het binnenste van mij, want ik ben zeer wederspannig geweest; vanbuiten heeft mij
het zwaard van kinderen beroofd, vanbinnen is als de dood. |
26 Hebr. alsof men zeide: Mijn berouwingen of berouwenissen of troostelijkheden zijn tezamen ontbrand. Anders: Mijn ingewand. God wordt gezegd berouw te hebben, als Hij de verdiende en gedreigde straffen ophoudt, verzacht of wegneemt, en voorts kan door berouw het medelijden, en het ingewand dat van medelijden beroerd en ontstoken is, verstaan worden. Zie Gen. 6 op vers 6; 43 op vers 30. Gen. 6:6 (kt.) Toen berouwde het den HEERE dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart. Gen. 43:30 (kt.) En Jozef haastte zich; want zijn ingewand ontstak jegens zijn broeder en hij zocht te wenen; en hij ging in een kamer en weende aldaar. |
9 Ik zal de hittigheid Mijns toorns niet uitvoeren; Ik zal niet 27wederkeren om Efraïm te verderven; want Ik ben 28God en geen mens, de 29Heilige in het midden van u, en Ik zal 30in de stad niet komen. | | 27 Dat is, Ik zal nu niet wederom alzo aan Efraïm doen, dat Ik hem gans zou vernielen, gelijk Ik eenmaal de voorzeide steden gedaan heb. Vgl. Jes. 12:6; 54:5. Ez. 16:53 met de aant. aldaar. Jes. 12:6 Juich en zing vrolijk, gij inwoneres van Sion, want de Heilige Israëls is groot in het midden van u. Jes. 54:5 Want uw Maker is uw Man, HEERE der heirscharen is Zijn Naam; en de Heilige Israëls is uw Verlosser; Hij zal de God des gansen aardbodems genoemd worden. Ez. 16:53 Als Ik haar gevangenen wederbrengen zal, namelijk de gevangenen van Sódom en haar dochters, en de gevangenen van Samaría en haar dochters, dan zal Ik wederbrengen de gevangenen uwer gevangenis in het midden van haar; |
28 Waarachtig en onveranderlijk in Mijn beloften, Num. 23:19. Mal. 3:6, enz. Num. 23:19 God is geen man, dat Hij liegen zou, noch eens mensen kind, dat het Hem berouwen zou; zou Hij het zeggen en niet doen, of spreken en niet bestendig maken? Mal. 3:6 Want Ik, de HEERE, word niet veranderd; daarom zijt gij, o kinderen Jakobs, niet verteerd. |
29 Zie Ps. 71 op vers 22, en dienvolgens zal Ik Mij nog een volk onder u overig behouden, dat Ik heilig om Mij te dienen, enz. Vgl. Ez. 16:60. Ps. 71:22 (kt.) Ook zal ik U loven met het instrument der luit, Uw trouw, mijn God; ik zal U psalmzingen met de harp, o Heilige Israëls. Ez. 16:60 Evenwel zal Ik gedachtig wezen aan Mijn verbond met u in de dagen uwer jonkheid, en Ik zal met u een eeuwig verbond oprichten. |
30 Als een vijand, die in een stad invalt en alles daarin vernielt; of gelijk Ik eertijds in de stad Sodom kwam om die te vernielen, als vers 8, hetwelk op de voorgaande woorden: Ik zal niet wederkeren of wederkomen, enz., zeer wel past. Zie de aant. Anders: Ik zal in de stad niet komen, dat is, in geen materiële plaatsen meer wonen, maar in uw harten. Vgl. Joh. 4:21. vers 8 Hoe zou Ik u overgeven, o Efraïm, u overleveren, o Israël? Hoe zou Ik u maken als Adama, u stellen als Zebóïm? Mijn hart is in Mij omgekeerd, al Mijn berouw is tezamen ontstoken. Joh. 4:21 Jezus zeide tot haar: Vrouw, geloof Mij, de ure komt wanneer gijlieden noch op dezen berg, noch te Jeruzalem den Vader zult aanbidden. |
10 Zij zullen den 31HEERE achternawandelen, Hij zal 32brullen als een leeuw; wanneer Hij brullen zal, dan zullen de 33kinderen 34van de zee af al bevende aankomen. | | 31 Jezus Christus, den Messias, hun Hoofd en Koning. Vgl. Hos. 3:5. Hos. 3:5 Daarna zullen zich de kinderen Israëls bekeren en zoeken den HEERE, hun God, en David, hun Koning; en zij zullen vrezende komen tot den HEERE en tot Zijn goedheid, in het laatste der dagen. |
32 Door de openbare, klare en heldere predicatie van het Evangelie, waardoor Hij Zijn uitverkorenen (gelijk een leeuw zijn jongen) bijeen zal roepen, als volgt. Vgl. Jes. 27:13. Amos 3:8. Insgelijks waardoor Hij niet alleen aan de Zijnen Zijn genadewerk zal verkondigen, maar ook aan Zijn en Zijner kerke vijanden Zijn wraak en de overwinning, voornamelijk van alle geestelijke vijanden, die Hij, als de rechte Leeuw van Juda, zal overwinnen en in triomf voeren. Zie Gen. 49 op vers 9. Kol. 2:15. Openb. 5:5, en vgl. wijders Jes. 31:4, 5. Joël 3:16. Amos 1:2. Jes. 27:13 En het zal te dien dage geschieden dat er met een grote bazuin geblazen zal worden; dan zullen die komen die in het land van Assur verloren zijn, en de heengedrevenen in het land van Egypte; en zij zullen den HEERE aanbidden op den heiligen berg te Jeruzalem. Amos 3:8 De leeuw heeft gebruld, wie zou niet vrezen? De Heere HEERE heeft gesproken, wie zou niet profeteren? Gen. 49:9 (kt.) Juda is een leeuwenwelp, gij zijt van den roof opgeklommen, mijn zoon. Hij kromt zich, hij legt zich neder als een leeuw en als een oude leeuw; wie zal hem doen opstaan? Kol. 2:15 En
de overheden en de machten uitgetogen hebbende, heeft Hij die in het openbaar tentoongesteld, en heeft door hetzelve over hen getriomfeerd. Openb. 5:5 En een van de ouderlingen zeide tot mij: Ween niet; zie, de Leeuw Die uit den stam van Juda is, de Wortel Davids, heeft overwonnen, om het boek te openen, en zijn zeven zegelen open te breken. Jes. 31:4 Want alzo heeft de HEERE tot mij gezegd: Gelijk als een leeuw en een jonge leeuw over zijn roof brult, wanneer schoon een volle menigte der herders samengeroepen wordt tegen hem, verschrikt hij voor hun stem niet en vernedert zich niet vanwege hun veelheid; alzo zal de HEERE der heirscharen nederdalen om te strijden voor den berg Sions en voor haar heuvel. Jes. 31:5 Gelijk vliegende vogels, alzo zal de HEERE der heirscharen Jeruzalem beschutten, beschuttende zal Hij haar ook verlossen, doorgaande zal Hij haar ook uithelpen. Joël 3:16 En de HEERE zal uit Sion brullen en uit Jeruzalem Zijn stem geven, dat hemel en aarde beven zullen; maar de HEERE zal de Toevlucht Zijns volks en de Sterkte der kinderen Israëls zijn. Amos 1:2 En hij zeide: De HEERE zal brullen uit Sion en Zijn stem verheffen uit Jeruzalem; en de woningen der herders zullen treuren en de hoogte van Karmel zal verdorren. |
33 Dat is, uitverkorenen, die Hem de Vader gegeven heeft, Joh. 17:6. Hebr. 2:13. Joh. 17:6 Ik heb Uw Naam geopenbaard den mensen die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. Zij waren Uwe, en Gij hebt Mij dezelve gegeven, en zij hebben Uw Woord bewaard. Hebr. 2:13 En wederom: Ik zal Mijn betrouwen op Hem stellen. En wederom: Ziedaar, Ik en de kinderen die Mij God gegeven heeft. |
34 Hebr. zullen sidderen of beven van de zee (of het westen) af, dat is, sidderende aankomen tot Zijn en Zijner kerke gemeenschap. Vgl. Jes. 24:14; 49:12. Hos. 3:5, en zie de aantt. Alzo in het volgende vers. Aangaande de manier van spreken, sidderen of beven, voor sidderende gaan, komen, enz., vgl. 1 Sam. 13:7; 16:4. Jes. 24:14 Die zullen hun stem opheffen, zij zullen vrolijk zingen; vanwege de heerlijkheid des HEEREN zullen zij juichen van de zee af. Jes. 49:12 Zie, dezen zullen van verre komen; en zie, die van het noorden en van het westen, en genen uit het land Sinim. Hos. 3:5 Daarna zullen zich de kinderen Israëls bekeren en zoeken den HEERE, hun God, en David, hun Koning; en zij zullen vrezende komen tot den HEERE en tot Zijn goedheid, in het laatste der dagen. 1 Sam. 13:7 De Hebreeën nu gingen over de Jordaan in het land van Gad en Gilead. Toen Saul nog zelf te Gilgal was, zo kwam al het volk bevende achter hem. 1 Sam. 16:4 Samuël nu deed hetgeen de HEERE gesproken had en hij kwam te Bethlehem. Toen kwamen de oudsten der stad bevende hem tegemoet en zeiden: Is uw komst met vrede? |
11 Zij zullen bevende aankomen als een 35vogeltje uit 36Egypte, en als een 37duif uit het land van Assur; en Ik zal hen doen 38wonen in hun huizen, spreekt de HEERE. | | 35 Dat snellijk vliegt naar zijn aas of nest, of den strik ontvliedt. |
36 Dat is, in alle plaatsen waar zij verstrooid zijn, zullen zij zich met ijver begeven tot Dien Die hen verlost uit geestelijk Egypte en Assyrië, dat is, de slavernij des duivels en der zonde. Vgl. Jes. 27:13. Zach. 10:10. Jes. 27:13 En het zal te dien dage geschieden dat er met een grote bazuin geblazen zal worden; dan zullen die komen die in het land van Assur verloren zijn, en de heengedrevenen in het land van Egypte; en zij zullen den HEERE aanbidden op den heiligen berg te Jeruzalem. Zach. 10:10 Want Ik zal hen wederbrengen uit Egypteland, en Ik zal hen vergaderen uit Assyrië; en Ik zal hen in het land Gilead en Libanon brengen, maar het zal hun niet genoeg wezen. |
37 Zie Jes. 60:8. Jes. 60:8 Wie zijn dezen, die
daar komen gevlogen als een wolk, en als duiven tot haar vensters? |
38 Dat is, (naar den stijl der profeten) Ik zal hen planten in Mijn kerk, en door Christus geven rust en vrede in hun consciënties, en na dit leven hun plaats in de hemelse woonsteden. Zie Hos. 2:13, 17, met de aantt.; 12:10. Hos. 2:13 Daarom, zie, Ik zal haar lokken en zal haar voeren in de woestijn, en Ik zal naar haar hart spreken. Hos. 2:17 En Ik zal te dien dage een verbond voor hen maken met het wild gedierte des velds, en met het gevogelte des hemels, en het kruipend gedierte des aardbodems; en Ik zal den boog en het zwaard en den krijg van de aarde verbreken, en zal hen in zekerheid doen nederliggen. Hos. 12:10 Maar Ik ben de HEERE uw God, van Egypteland af; Ik zal u nog in tenten doen wonen, als in de dagen der samenkomst; |