Statenvertaling.nl

sample header image

Hosea 1 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Hosea 1

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Israëls geestelijke hoererij afgebeeld
1 HET woord des HEEREN dat geschied is tot Hoséa, den zoon van Beëri, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz, Hizkía, koningen van Juda, en in de dagen van Jeróbeam, zoon van Joas, koning van Israël.
2 Het begin van het woord des HEEREN door Hoséa. De HEERE dan zeide tot Hoséa: Ga heen, neem u een vrouw der hoererijen en kinderen der hoererijen; want het land hoereert ganselijk van achter den HEERE.
3 Zo ging hij heen, en nam Gomer, een dochter van Diblaïm; en zij ontving en baarde hem een zoon.
4 En de HEERE zeide tot hem: Noem zijn naam Jizreël; want nog een weinig tijds, zo zal Ik de bloedschulden van Jizreël bezoeken over het huis van Jehu, en zal het koninkrijk van het huis van Israël doen ophouden.
5 En het zal te dien dage geschieden, dat Ik Israëls boog verbreken zal, in het dal van Jizreël.
6 En zij ontving wederom, en baarde een dochter, en Hij zeide tot hem: Noem haar naam Lo-Ruchama; want Ik zal Mij voortaan niet meer ontfermen over het huis van Israël, maar Ik zal hen zekerlijk wegvoeren.
7 Maar over het huis van Juda zal Ik Mij ontfermen en zal hen verlossen door den HEERE hun God, en Ik zal hen niet verlossen door boog, noch door zwaard, noch door krijg, door paarden noch door ruiters.
8 Als zij nu Lo-Ruchama gespeend had, ontving zij en baarde een zoon.
9 En Hij zeide: Noem zijn naam Lo-Ammi; want gijlieden zijt Mijn volk niet, zo zal Ik ook de uwe niet zijn.
10 Nochtans zal het getal der kinderen Israëls zijn als het azand der zee, dat niet gemeten noch geteld kan worden; ben het zal geschieden dat ter plaatse waar tot hen gezegd zal zijn: Gijlieden zijt Mijn volk niet, tot hen gezegd zal worden: Gij zijt kinderen des levenden Gods. a Gen. 32:12. b Rom. 9:25, 26. verwijsteksten
11 En de kinderen van Juda en de kinderen van Israël zullen tezamen cvergaderd worden, en zich een enig Hoofd stellen en uit het land optrekken; want de dag van Jizreël zal groot zijn. c Jes. 11:13. Jer. 3:18. Ez. 37:16, 22. Ef. 2:14, 15, 16. verwijsteksten
12 Zegt tot uw broederen: Ammi; en tot uw zusteren: Ruchama.

Einde Hosea 1