Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Daniël bidt den HEERE om de wederoprichting van Jeruzalem, vs. 1, enz. De Heere verhoort hem en onderricht hem, 20. Tegelijk openbaart Hij hem door Gabriël den tijd van de zeventig weken, aan het einde van dewelke niet alleen den Joden, maar ook het ganse menselijke geslacht de ware geestelijke verlossing door Christus, den Vorst, zou worden aangebracht, 24, enz. Ook spreekt de engel van de schrikkelijke verderving, die over het ondankbare en halsstarrige Joodse volk komen zou, 26, 27. |
Daniëls smeekgebed |
1 IN 1het eerste jaar van Daríus, den zoon van 2Ahasvéros, 3uit het zaad der Meden, 4die koning 5gemaakt was over het koninkrijk der Chaldeeën; | | 1 Zie Dan. 6 op vers 1. Dan. 6:1 (kt.) DARÍUS
de Meder nu ontving het koninkrijk, omtrent twee en zestig jaren oud zijnde. |
2 Verscheidene koningen der Perzen hebben dezen naam gehad. |
3 Dat is, uit het geslacht, uit de natie der Meden. Dit wordt hierbij gevoegd tot onderscheid van Darius, den koning in Perzië, in wiens tweede jaar de tempel is volbouwd geworden, Ezra 4:24. Ezra 4:24 Toen hield het werk op van het huis Gods, Die te Jeruzalem woont, ja, het hield op tot in het tweede jaar van het koninkrijk van Daríus, den koning van Perzië. |
4 Of: in hetwelk, te weten jaar, hij koning geworden was. |
5 Zie Dan. 6 op vers 1. Dan. 6:1 (kt.) DARÍUS
de Meder nu ontving het koninkrijk, omtrent twee en zestig jaren oud zijnde. |
2 In het eerste jaar zijner regering 6merkte ik, Daniël, 7in de boeken, dat het getal der jaren, van dewelke het woord des HEEREN 8tot den profeet Jeremía geschied was, 9in het vervullen der verwoestingen van Jeruzalem, zeventig jaar was. | | 6 Of: verstond ik, Daniël, uit, enz. |
7 Te weten in de Schriften van den profeet Jeremia. Ofschoon Daniël zulk een wijze en treffelijke profeet was, zo heeft hij evenwel niet nagelaten de Heilige Schrift te lezen, gelijk de geestdrijvers en verachters van Gods Woord hetzelve nalaten. |
8 Zie Jer. 25:11, 12; 27:7; 29:10. Jer. 25:11 En dit ganse land zal worden tot een woestheid, tot een ontzetting; en deze volken zullen den koning van Babel dienen zeventig jaar. Jer. 25:12 Maar het zal geschieden als de zeventig jaren vervuld zijn, dan zal Ik over den koning van Babel en over dat volk, spreekt de HEERE, hun ongerechtigheid bezoeken, mitsgaders over het land der Chaldeeën, en zal dat stellen tot eeuwige verwoestingen. Jer. 27:7 En alle volken zullen hem en zijn zoon en zijns zoons zoon dienen, totdat ook de tijd van zijn eigen land komt; dan zullen zich machtige volken en grote koningen van hem doen dienen. Jer. 29:10 Want zo zegt de HEERE: Zekerlijk, als zeventig jaren te Babel zullen vervuld zijn, zal Ik ulieden bezoeken; en Ik zal Mijn goed woord over u verwekken, u wederbrengende tot deze plaats. |
9 Dat is, dat wanneer de verwoesting van Jeruzalem een einde zou nemen, zeventig jaar was. |
3 En 10ik stelde mijn aangezicht tot God den Heere, om Hem te zoeken met het gebed en smekingen, met vasten, en 11zak, en as. | | 10 Hebr. ik gaf mijn aangezicht. |
11 Dat is, in een zakkleed en in de as. |
4 Ik bad dan tot den HEERE mijn God, en 12deed belijdenis, en zeide: 13Och Heere, Gij grote en 14verschrikkelijke God, aDie het verbond en de weldadigheid houdt dien die 15Hem liefhebben en Zijn geboden houden; | | 12 Te weten van mijn eigen zonden en van de zonden mijns volks, vers 20. vers 20 Als ik nog sprak en bad, en beleed mijn zonde, en de zonde mijns volks van Israël, en mijn smeking nederwierp voor het aangezicht des HEEREN mijns Gods, om des heiligen bergs wil mijns Gods, |
13 Vergelijk dit gebed met het gebed Neh. 1:5; 9:32. Neh. 1:5 En ik zeide: Och HEERE, God des hemels, Gij grote en vreselijke God, Die het verbond en de goedertierenheid houdt dien die Hem liefhebben en Zijn geboden houden. Neh. 9:32 Nu dan, o onze God, Gij grote, Gij machtige en Gij vreselijke God, Die het verbond en de weldadigheid houdt; laat voor Uw aangezicht niet gering zijn al de moeite die ons getroffen heeft, onze koningen, onze vorsten en onze priesters en onze profeten en onze vaderen en Uw ganse volk; van de dagen der koningen van Assur aan tot op dezen dag. |
14 Te weten den goddelozen. |
a Deut. 7:9. Deut. 7:9 Gij zult dan weten, dat de HEERE uw God die God is, die getrouwe God, Dewelke het verbond en de weldadigheid houdt dien die Hem liefhebben en Zijn geboden houden, tot in duizend geslachten. |
15 Verandering van persoon voor die U liefhebben en Uw geboden houden. |
5 16bWij hebben gezondigd, en hebben onrecht gedaan, en goddelooslijk gehandeld en 17gerebelleerd, met af te wijken van Uw geboden en van Uw 18rechten. | | 16 Zie meer dergelijke belijdenissen Ps. 106 op vers 6. Ps. 106:6 (kt.) Wij hebben gezondigd, mitsgaders onze vaderen, wij hebben verkeerdelijk gedaan, wij hebben goddelooslijk gehandeld. |
b Ps. 106:6. Jes. 64:5, 6, 7. Ps. 106:6 Wij hebben gezondigd, mitsgaders onze vaderen, wij hebben verkeerdelijk gedaan, wij hebben goddelooslijk gehandeld. Jes. 64:5 Gij ontmoet den vrolijke en die gerechtigheid doet, degenen die Uwer gedenken op Uw wegen; zie, Gij waart verbolgen, omdat wij gezondigd hebben; in dezelve is de eeuwigheid, opdat wij behouden werden. Jes. 64:6 Doch wij allen zijn als een onreine, en al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed; en wij allen vallen af als een blad, en onze misdaden voeren ons henen weg als een wind. Jes. 64:7 En er is niemand die Uw Naam aanroept, die zich opwekt dat hij U aangrijpe; want Gij verbergt Uw aangezicht voor ons en Gij doet ons smelten door het middel van onze ongerechtigheden. |
17 Van trap tot trap opklimmende, en niet rustende totdat wij tot den hoogsten trap der zonden gekomen waren. |
18 Versta hier, en elders meer, door rechten of oordelen, die wetten waarmede eenieder gegeven wordt wat hem toekomt, en het gelijke van het ongelijke onderscheiden wordt. |
6 En wij hebben 19niet gehoord naar Uw dienstknechten, de profeten, die in Uw Naam spraken tot onze koningen, onze vorsten en onze vaders, en tot al het volk 20des lands. | | 19 Dat is, niet gehoorzaamd. |
20 Te weten des Joodsen lands. |
7 21Bij U, o Heere, is 22de gerechtigheid, maar 23bij ons de beschaamdheid der aangezichten, gelijk het is te dezen dage; bij de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem en geheel Israël, die nabij en die verre zijn, in al de landen waar Gij hen heen gedreven hebt om hun overtreding waarmede zij tegen U overtreden hebben. | | 21 Dat is, aan Uw zijde, U komt de lof der gerechtigheid toe. Of: Uwe is, enz. |
22 Zie Deut. 6 op vers 25. Deut. 6:25 (kt.) En het zal ons gerechtigheid zijn, als wij zullen waarnemen te doen al deze geboden voor het aangezicht des HEEREN onzes Gods, gelijk als Hij ons geboden heeft. |
23 Met deze woorden bekent de profeet, dat de oordelen Gods over Zijn volk rechtvaardig zijn. Vgl. Jer. 7:19. Jer. 7:19 Doen zij Mij verdriet aan? spreekt de HEERE. Doen zij het zichzelven niet aan, tot beschaming huns aangezichts? |
8 O Heere, bij ons is de beschaamdheid der aangezichten, bij onze koningen, bij onze vorsten en bij onze vaderen, 24omdat wij tegen U gezondigd hebben. | | 24 Of: wij die tegen U gezondigd hebben. |
9 cBij 25den Heere onzen God zijn 26de barmhartigheden en vergevingen, alhoewel wij tegen Hem gerebelleerd hebben. | | c Ps. 130:3, 7. Klgld. 3:22. Ps. 130:3 Zo Gij, HEERE, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere, wie zal bestaan? Ps. 130:7 Israël hope op den HEERE; want bij den HEERE is goedertierenheid, en bij Hem is veel verlossing. Klgld. 3:22 Cheth. Het zijn de goedertierenheden des HEEREN, dat wij niet vernield zijn, dat Zijn barmhartigheden geen einde hebben. |
25 Dat is, aan des Heeren barmhartigheid en genadige vergeving alleen hangt ten enenmale al onze behoudenis; want bij ons is niets dan oorzaak van verderving te vinden. |
26 Hij gebruikt deze woorden in het meervoud, om te betekenen de menigvuldige genaden des Heeren in het vergeven der veelvuldige zonden. |
10 En wij hebben de stem des HEEREN onzes Gods niet gehoorzaamd, dat wij in Zijn wetten wandelen zouden, die Hij gegeven heeft voor onze aangezichten, 27door de hand Zijner knechten, de profeten. | | 27 Dat is, door den dienst Zijner dienstknechten. |
11 Maar geheel Israël 28heeft Uw wet overtreden, met af te wijken, dat zij Uw stem niet gehoorzaamden; daarom is over ons 29uitgestort die dvloek en die eed, 30die geschreven is in de wet van Mozes, den knecht Gods, dewijl wij tegen Hem gezondigd hebben. | | 28 Hebr. hebben overtreden, ziende op den zin. |
29 Of: gedrupt. |
d Lev. 26:14, enz. Deut. 27:15, enz.; 28:15, enz.; 29:20; 30:17, enz.; 31:17, enz.; 32:19, enz. Klgld. 2:17. Lev. 26:14 Maar indien gij Mij niet zult horen, en al deze geboden niet zult doen, Deut. 27:15 Vervloekt zij de man die een gesneden of gegoten beeld, een gruwel des HEEREN, een werk van des werkmeesters handen, zal maken en zetten in het verborgene. En al het volk zal antwoorden en zeggen: Amen. Deut. 28:15 Daarentegen zal het geschieden, indien gij der stem des HEEREN uws Gods niet zult gehoorzaam zijn om waar te nemen dat gij doet al Zijn geboden en Zijn inzettingen, die ik u heden gebied, zo zullen al deze vloeken over u komen en u treffen. Deut. 29:20 De HEERE zal hem niet willen vergeven, maar alsdan zal des HEEREN toorn en ijver roken over denzelven man, en al de vloek die in dit boek geschreven is, zal op hem liggen; en de HEERE zal zijn naam van onder den hemel uitdelgen. Deut. 30:17 Maar indien uw hart zich zal afwenden en gij niet horen zult, en gij gedreven zult worden, dat gij u voor andere goden buigt en dezelve dient; Deut. 31:17 Zo zal Mijn toorn te dien dage tegen hetzelve ontsteken, en Ik zal hen verlaten en Mijn aangezicht van hen verbergen, dat zij ter spijze zijn, en vele kwaden en benauwdheden zullen het treffen; dat het te dien dage zal zeggen: Hebben mij deze kwaden niet getroffen, omdat mijn God in het midden van mij niet is? Deut. 32:19 Als het de HEERE zag, zo versmaadde Hij hen, uit toornigheid tegen Zijn zonen en Zijn dochteren. Klgld. 2:17 Ain. De HEERE heeft gedaan wat Hij gedacht had, Hij heeft Zijn woord vervuld dat Hij bevolen had van oude dagen; Hij heeft afgebroken en niet gespaard; en Hij heeft den vijand over u verblijd, Hij heeft den hoorn uwer tegenpartijders verhoogd. |
30 Zie Lev. 26:14, enz. Deut. 27:15, enz.; 28:15, enz.; 29:20; 30:17, enz.; 31:17, 18; 32:19, enz. Klgld. 2:17. Lev. 26:14 Maar indien gij Mij niet zult horen, en al deze geboden niet zult doen, Deut. 27:15 Vervloekt zij de man die een gesneden of gegoten beeld, een gruwel des HEEREN, een werk van des werkmeesters handen, zal maken en zetten in het verborgene. En al het volk zal antwoorden en zeggen: Amen. Deut. 28:15 Daarentegen zal het geschieden, indien gij der stem des HEEREN uws Gods niet zult gehoorzaam zijn om waar te nemen dat gij doet al Zijn geboden en Zijn inzettingen, die ik u heden gebied, zo zullen al deze vloeken over u komen en u treffen. Deut. 29:20 De HEERE zal hem niet willen vergeven, maar alsdan zal des HEEREN toorn en ijver roken over denzelven man, en al de vloek die in dit boek geschreven is, zal op hem liggen; en de HEERE zal zijn naam van onder den hemel uitdelgen. Deut. 30:17 Maar indien uw hart zich zal afwenden en gij niet horen zult, en gij gedreven zult worden, dat gij u voor andere goden buigt en dezelve dient; Deut. 31:17 Zo zal Mijn toorn te dien dage tegen hetzelve ontsteken, en Ik zal hen verlaten en Mijn aangezicht van hen verbergen, dat zij ter spijze zijn, en vele kwaden en benauwdheden zullen het treffen; dat het te dien dage zal zeggen: Hebben mij deze kwaden niet getroffen, omdat mijn God in het midden van mij niet is? Deut. 31:18 Ik dan zal Mijn aangezicht te dien dage ganselijk verbergen om al het kwaad dat het gedaan heeft; want het heeft zich gewend tot andere goden. Deut. 32:19 Als het de HEERE zag, zo versmaadde Hij hen, uit toornigheid tegen Zijn zonen en Zijn dochteren. Klgld. 2:17 Ain. De HEERE heeft gedaan wat Hij gedacht had, Hij heeft Zijn woord vervuld dat Hij bevolen had van oude dagen; Hij heeft afgebroken en niet gespaard; en Hij heeft den vijand over u verblijd, Hij heeft den hoorn uwer tegenpartijders verhoogd. |
12 En Hij heeft Zijn woorden 31bevestigd, die Hij gesproken heeft tegen ons en tegen onze rechters 32die ons richtten, brengende over ons 33een groot kwaad, hetwelk niet geschied is onder den gansen hemel, gelijk aan Jeruzalem geschied is. | | 31 Hebr. verwekt, of: doen opstaan. |
32 Dat is, die ons regeerden. |
33 Te weten het kwaad der straf, dat is, een groot ongeluk, hetwelk in de Klaagliederen van Jeremia in den brede verhaald wordt. Zie aldaar 1:12; 2:13, enz. Jer. 2:13 Want Mijn volk heeft twee boosheden gedaan: Mij, de Springader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zichzelven bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden. |
13 Gelijk als 34in de wet van Mozes geschreven is, alzo is al dat kwaad over ons gekomen; en wij smeekten het aangezicht des HEEREN onzes Gods niet, afkerende van onze ongerechtigheden en verstandiglijk acht gevende 35op Uw waarheid. | | 34 Zie vers 11. vers 11 Maar geheel Israël heeft Uw wet overtreden, met af te wijken, dat zij Uw stem niet gehoorzaamden; daarom is over ons uitgestort die vloek en die eed, die geschreven is in de wet van Mozes, den knecht Gods, dewijl wij tegen Hem gezondigd hebben. |
35 Dat is, op de zekerheid Uwer dreigementen. |
14 36Daarom heeft de HEERE over 37het kwade gewaakt en Hij heeft het over ons gebracht; want de HEERE onze God is rechtvaardig in al Zijn werken die Hij gedaan heeft, dewijl wij Zijn stem niet gehoorzaamden. | | 36 Of: Daarom is de HEERE wakker geweest met dit kwaad. De zin is: Hij heeft doen blijken, dat Hij niet sliep en Zijn dreigementen niet vergeten had. Terwijl de zondaren in hun zonden gerustelijk slapen, zo waakt de Heere al vast over hun straf. Het Hebreeuwse woord betekent niet alleen waken, maar ook vervroegen, verwakkeren, verhaasten, als Jer. 1:12. Zie de aant. aldaar. Jer. 1:12 En de HEERE zeide tot mij: Gij hebt wel gezien; want Ik zal wakker zijn over Mijn woord, om dat te doen. |
37 Zie vers 13. vers 13 Gelijk als in de wet van Mozes geschreven is, alzo is al dat kwaad over ons gekomen; en wij smeekten het aangezicht des HEEREN onzes Gods niet, afkerende van onze ongerechtigheden en verstandiglijk acht gevende op Uw waarheid. |
15 eEn nu, o Heere onze God, Gij f38Die Uw volk uit Egypteland uitgevoerd hebt met een sterke hand, en 39hebt U een Naam gemaakt, gelijk hij is te dezen dage; 40wij hebben gezondigd, wij zijn goddeloos geweest. | | e Ps. 105:7; 106:47. Ps. 105:7 Hij is de HEERE onze God; Zijn oordelen zijn over de gehele aarde. Ps. 106:47 Verlos ons, HEERE onze God, en verzamel ons uit de heidenen, opdat wij den Naam Uwer heiligheid loven, ons beroemende in Uw lof. |
f Ex. 32:11. Ex. 32:11 Doch Mozes aanbad het aangezicht des HEEREN zijns Gods, en hij zeide: O HEERE, waarom zou Uw toorn ontsteken tegen Uw volk, hetwelk Gij met grote kracht en met een sterke hand uit Egypteland uitgevoerd hebt? |
38 Te dien einde heeft God de kinderen Israëls verlost uit Egypteland, om hun daardoor van Zijnentwege te verzekeren, dat Hij hun God wilde zijn en blijven. Zie Lev. 22:33. Ps. 81:11. Jes. 63:16. Daarom is het geen wonder, dat de gelovigen zo menigmaal Gode deze Zijn weldaad voorhouden, zo om hun geloof te sterken, als om den Heere te bewegen aan Zijn oude barmhartigheid te gedenken. Zie Ex. 32:11. Neh. 1:10; 9:10. Ps. 77:8. Lev. 22:33 Die u uit Egypteland uitgevoerd heb, opdat Ik u tot een God zij; Ik ben de HEERE. Ps. 81:11 Ik ben de HEERE uw God, Die u heb opgevoerd uit het land van Egypte; doe uw mond wijd open, en Ik zal hem vervullen. Jes. 63:16 Gij zijt toch onze Vader, want Abraham weet van ons niet en Israël kent ons niet; Gij, o HEERE, zijt onze Vader, onze Verlosser vanouds af is Uw Naam. Ex. 32:11 Doch Mozes aanbad het aangezicht des HEEREN zijns Gods, en hij zeide: O HEERE, waarom zou Uw toorn ontsteken tegen Uw volk, hetwelk Gij met grote kracht en met een sterke hand uit Egypteland uitgevoerd hebt? Neh. 1:10 Zij zijn toch Uw knechten en Uw volk, dat Gij verlost hebt door Uw grote kracht en door Uw sterke hand. Neh. 9:10 En Gij hebt tekenen en wonderen gedaan aan Farao en aan al zijn knechten en aan al het volk zijns lands, want Gij wist dat zij trotselijk tegen hen handelden; en Gij hebt U een Naam gemaakt, als het is te dezen dage. Ps. 77:8 Zal dan de Heere in eeuwigheden verstoten, en voortaan niet meer goedgunstig zijn? |
39 De zin is: Gij hebt ons verlost en beschermd om Uws Naams wil, om Uw macht bekend te maken, Ps. 106:8. Wend derhalve Uw toornig gemoed van ons, opdat Uw eer niet gekwetst worde. Zie Ex. 32:12. Ps. 115:1. Ps. 106:8 Doch Hij verloste hen om Zijns Naams wil, opdat Hij Zijn mogendheid bekendmaakte. Ex. 32:12 Waarom zouden de Egyptenaars spreken, zeggende: In kwaadheid heeft Hij hen uitgevoerd, opdat Hij hen doodde op de bergen en opdat Hij hen vernielde van den aardbodem? Keer af van de hittigheid Uws toorns en laat het U over het kwaad Uws volks berouwen. Ps. 115:1 NIET ons, o HEERE, niet ons, maar Uw Naam geef ere, om Uwer goedertierenheid, om Uwer waarheid wil. |
40 Dit moet men zo niet verstaan alsof God onze gebeden verhoorde en ons weldeed omdat wij gezondigd hebben en goddeloos geweest zijn, want daarom is God op ons vertoornd en daarom straft Hij ons. Maar alsdan verhoort Hij onze gebeden, als wij onze zonden belijden en onze onwaardigheid bekennen. Vgl. Ps. 25:11; 106:4, 5, 6. Ps. 25:11 Lamed. Om Uws Naams wil, HEERE, zo vergeef mijn ongerechtigheid, want die is groot. Ps. 106:4 Gedenk mijner, o HEERE, naar het welbehagen tot Uw volk, bezoek mij met Uw heil, Ps. 106:5 Opdat ik aanschouwe het goede Uwer uitverkorenen; opdat ik mij verblijde met de blijdschap Uws volks; opdat ik mij roeme met Uw erfdeel. Ps. 106:6 Wij hebben gezondigd, mitsgaders onze vaderen, wij hebben verkeerdelijk gedaan, wij hebben goddelooslijk gehandeld. |
16 O Heere, 41naar al Uw gerechtigheden, 42laat toch Uw toorn en Uw grimmigheid afgekeerd worden van 43Uw stad Jeruzalem, 44Uw heiligen berg; want om onzer zonden wil en om onzer vaderen ongerechtigheden, zijn Jeruzalem en Uw volk tot versmaadheid 45bij allen die rondom ons zijn. | | 41 De zin is: Heere, dat Gij Uw dreigementen hebt waargemaakt, ons verlatende en onzen vijanden sterkte tegen ons gevende, enz., dat is alles geschied naar Uw gerechtigheid, want wij hebben het met onze zonden duizendmaal over verdiend; maar, Heere, vergeet ook dat deel Uwer gerechtigheden niet, waardoor Gij allen boetvaardigen houdt hetgeen Gij hun uit genade beloofd hebt. Gelijk God maar één is, alzo is er ook maar één gerechtigheid of rechtvaardigheid in God, maar er zijn velerlei betoningen derzelve; en onder andere betoont Hij dezelve, wanneer Hij den boetvaardigen houdt hetgeen Hij hun uit genade beloofd heeft. Vgl. Neh. 1:8, 9; 9:8. Ps. 51:16. Neh. 1:8 Gedenk toch des woords dat Gij Uw knecht Mozes geboden hebt, zeggende: Gijlieden zult overtreden, Ik zal u onder de volken verstrooien. Neh. 1:9 En gij zult u tot Mij bekeren, en Mijn geboden houden en die doen; al waren uw verdrevenen aan het einde des hemels, Ik zal hen vandaar verzamelen en zal hen brengen tot de plaats die Ik verkoren heb, om Mijn Naam aldaar te doen wonen. Neh. 9:8 En Gij hebt zijn hart getrouw gevonden voor Uw aangezicht en hebt een verbond met hem gemaakt, dat Gij zoudt geven het land der Kanaänieten, der Hethieten, der Amorieten en der Ferezieten en der Jebusieten en der Girgasieten, dat Gij het zijn zaad zoudt geven; en Gij hebt Uw woorden bevestigd, omdat Gij rechtvaardig zijt. Ps. 51:16 Verlos mij van bloedschulden, o God, Gij God mijns heils, zo zal mijn tong Uw gerechtigheid vrolijk roemen. |
42 Dat is, laat toch ophouden die zware straffen, die Gij rechtvaardiglijk over Jeruzalem en het ganse Joodse volk hebt uitgestort om hun zonden te straffen. Zie Micha 7:9. Openb. 15:7. Anders: Uw toorn en Uw grimmigheid wende zich af van, enz. Micha 7:9 Ik zal des HEEREN gramschap dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd; totdat Hij mijn twist twiste en mijn recht uitvoere; Hij zal mij uitbrengen aan het licht; ik zal mijn lust zien aan Zijn gerechtigheid. Openb. 15:7 En een van de vier dieren gaf den zeven engelen zeven gouden fiolen, vol van den toorn Gods, Die in alle eeuwigheid leeft. |
43 Alsof hij zeide: Dit is Uw stad, die Gij U verkoren hebt uit al de steden des gansen aardbodems, wend derhalve Uw toorn van dezelve af. |
44 Hebr. den berg Uwer heiligheid. Zie Ps. 2 op vers 6. Ps. 2:6 (kt.) Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid. |
45 Hebr. bij al onze rondommigheden, dat is, bij allen die rondom ons gelegen zijn. Vgl. Ps. 44:14, 15, 16, 17; 79:4; 89:42, 51. Klgld. 1:8, enz.; 2:15, 16; 3:14. Ps. 44:14 Gij stelt ons onzen naburen tot smaad, tot spot en schimp dengenen die rondom ons zijn. Ps. 44:15 Gij stelt ons tot een spreekwoord onder de heidenen, tot een hoofdschudding onder de volken. Ps. 44:16 Mijn schande is den gansen dag voor mij; en de schaamte mijns aangezichts bedekt mij, Ps. 44:17 Om de stem des honers en des lasteraars, vanwege den vijand en den wraakgierige. Ps. 79:4 Wij zijn onzen naburen een smaadheid geworden; een spot en schimp dien die rondom ons zijn. Ps. 89:42 Allen die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest. Ps. 89:51 Gedenk, Heere, aan den smaad Uwer knechten, die ik in mijn boezem draag van alle grote volken; Klgld. 1:8 Cheth. Jeruzalem heeft zwaarlijk gezondigd, daarom is zij als een afgezonderde vrouw geworden; allen die haar eerden, achten haar onwaard, dewijl zij haar naaktheid gezien hebben; zij zucht ook, en zij is achterwaarts gekeerd. Klgld. 2:15 Samech. Allen die over weg gaan, klappen met de handen over u, zij fluiten en schudden hun hoofd over de dochter Jeruzalems, zeggende: Is dit die stad waar men van zeide dat zij volkomen van schoonheid was, een vreugde der ganse aarde? Klgld. 2:16 Pe. Al uw vijanden sperren hun mond op over u, zij fluiten en knersen met de tanden, zij zeggen: Wij hebben haar verslonden; dit is immers de dag dien wij verwacht hebben, wij hebben hem gevonden, wij hebben hem gezien. Klgld. 3:14 He. Ik ben al mijn volk tot belaching geworden, hun snarenspel den gansen dag. |
17 En nu, o onze God, hoor naar 46het gebed Uws knechts en naar zijn smekingen, en doe Uw aangezicht 47lichten 48over Uw heiligdom, dat verwoest is; 49om des Heeren wil. | | 46 Dat is, naar mijn gebed, die Uw knecht ben. |
47 Dat is, aanschouw Uw heiligdom met een vriendelijk en gunstig gelaat. Van deze manier van spreken zie Num. 6 op vers 25. Num. 6:25 (kt.) De HEERE doe Zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig; |
48 Dat is, over Uw tempel, of veelmeer, over de binnenste plaats des tempels, waar God op de ark of cherubs zat. |
49 Dat is, doe het niet om onze waardigheid, maar om des Heeren Christus’ wil. Alzo staat er Jes. 10:27: Het juk zal afgescheurd worden om des Gezalfden, of om des Messias’ wil. En Ps. 80:16: om des Zoons wil, en ook Ps. 84:10. Jes. 10:27 En het zal geschieden ten zelven dage, dat zijn last zal afwijken van uw schouder en zijn juk van uw hals; en het juk zal verdorven worden om des Gezalfden wil. Ps. 80:16 En den stam dien Uw rechterhand geplant heeft, en dat om den Zoon, Dien Gij U gesterkt hebt. Ps. 84:10 O God, ons Schild, zie; en aanschouw het aangezicht Uws gezalfden. |
18 50Neig Uw oor, mijn God, en hoor, doe Uw ogen open, en zie 51onze verwoestingen, en de stad 52die naar Uw Naam genoemd is; want 53wij werpen onze smekingen voor Uw aangezicht niet neder 54op onze gerechtigheden, maar op Uw barmhartigheden, die groot zijn. | | 50 Vergelijk de woorden die de koning Hizkia gebruikt Jes. 37:17. Jes. 37:17 O HEERE, neig Uw oor en hoor; HEERE, doe Uw ogen open en zie; en hoor al de woorden van Sanherib, die gezonden heeft om den levenden God te honen. |
51 Dat is, hoe jammerlijk wij verwoest zijn. |
52 Dat is, die de stad des Heeren genoemd wordt. Zie Deut. 28 op vers 10. 1 Kon. 14:21. Amos 9:12. Hebr. over welke Uw Naam is (of wordt) aangeroepen of uitgeroepen. Deut. 28:10 (kt.) En alle volken der aarde zullen zien, dat de Naam des HEEREN over u genoemd is, en zij zullen voor u vrezen. 1 Kon. 14:21 Rehábeam nu, de zoon van Sálomo, regeerde in Juda; een en veertig jaar was Rehábeam oud, als hij koning werd, en regeerde zeventien jaar te Jeruzalem, in de stad die de HEERE verkoren had uit al de stammen Israëls om Zijn Naam daar te zetten; en de naam zijner moeder was Náäma, de Ammonitische. Amos 9:12 Opdat zij erfelijk bezitten het overblijfsel van Edom en al de heidenen die naar Mijn Naam genoemd worden, spreekt de HEERE, Die dit doet. |
53 Zie van deze manier van spreken Ps. 141:2. Jer. 36 op vers 7. Ps. 141:2 Mijn gebed worde gesteld als reukwerk voor Uw aangezicht, de opheffing mijner handen als het avondoffer. Jer. 36:7 (kt.) Misschien zal hunlieder smeking voor des HEEREN aangezicht nedervallen, en zij zullen zich bekeren een iegelijk van zijn bozen weg; want groot is de toorn en de grimmigheid, die de HEERE tegen dit volk heeft uitgesproken. |
54 Dat is, steunende op onze rechtvaardige daden of werken; of: vanwege. |
19 O Heere, hoor, o Heere, vergeef, o Heere, merk op en doe het, vertrek het niet; om Uws Zelfs wil, o mijn God; want 55Uw stad en Uw volk is naar Uw Naam genoemd. | | 55 Zie vers 18. vers 18 Neig Uw oor, mijn God, en hoor, doe Uw ogen open, en zie onze verwoestingen, en de stad die naar Uw Naam genoemd is; want wij werpen onze smekingen voor Uw aangezicht niet neder op onze gerechtigheden, maar op Uw barmhartigheden, die groot zijn. |
De zeventig weken |
20 Als ik nog sprak en bad, en beleed mijn zonde, en de zonde mijns volks van Israël, en mijn smeking 56nederwierp voor het aangezicht des HEEREN mijns Gods, 57om des heiligen bergs wil mijns Gods, | | 56 Als vers 18. vers 18 Neig Uw oor, mijn God, en hoor, doe Uw ogen open, en zie onze verwoestingen, en de stad die naar Uw Naam genoemd is; want wij werpen onze smekingen voor Uw aangezicht niet neder op onze gerechtigheden, maar op Uw barmhartigheden, die groot zijn. |
57 Hebr. over of voor den berg der heiligheid mijns Gods, dat is, opdat Gods kerk in haar vorigen stand mocht hersteld worden. |
21 Als ik nog sprak in het gebed, zo kwam 58de man 59Gabriël, dien ik 60in het begin in een gezicht gezien had, 61snellijk gevlogen, 62mij aanrakende omtrent den tijd van 63het avondoffer. | | 58 Zie Dan. 8 op vers 15. Dan. 8:15 (kt.) En het geschiedde toen ik dat gezicht zag, ik, Daniël, zo zocht ik het verstand deszelven; en zie, er stond voor mij als de gedaante eens mans. |
59 Zie van den naam en persoon van dezen engel Dan. 8 op vers 16. Dan. 8:16 (kt.) En ik hoorde tussen Ulai eens Mensen stem; die riep en zeide: Gabriël, geef dezen het gezicht te verstaan. |
60 Of: tevoren, of: in het eerst, te weten in het gezicht van den ram met twee hoornen en van den bok, Daniël 8. Daniël 8 IN het derde jaar des koninkrijks van den koning Bélsazar verscheen mij een gezicht, mij, Daniël, na hetgeen dat mij in het eerst verschenen was. |
61 Hebr. met vermoeidheid; niet dat de engelen kunnen vermoeid of moede worden, maar het wordt zo gezegd om uit te drukken zulk een snelheid als, naar ons begrip, vermoeidheid moet veroorzaken. Anders: in de vlucht. |
62 Bij dit aanraken of aanroeren des engels heeft God den profeet gesterkt. Zie Dan. 10:19. Dan. 10:19 En Hij zeide: Vrees niet, gij zeer gewenste man, vrede zij u, wees sterk, ja, wees sterk. En terwijl Hij met mij sprak, werd ik versterkt, en zeide: Mijn Heere spreke, want Gij hebt mij versterkt. |
63 Dat is, in het laatste vierendeel van den dag, ter welker ure het avondoffer placht geofferd te worden, toen de tempel en Joodse godsdienst nog in wezen waren. Zie Ex. 29:39, 41. Num. 28:4. Te dezen tijde bad ook Elia, 1 Kon. 18:36, enz. Zie ook Hand. 3:1. Hieruit leiden sommigen af dat Daniël hier geopenbaard is, in wat tijd van den dag Christus Zichzelven voor onze zonden zou opofferen. Ex. 29:39 Het ene lam zult gij des morgens bereiden; maar het andere lam zult gij bereiden tussen de twee avonden. Ex. 29:41 Het andere lam nu zult gij bereiden tussen de twee avonden; gij zult daarmede doen gelijk met het morgenspijsoffer en gelijk met deszelfs drankoffer, tot een lieflijken reuk; het is een vuuroffer den HEERE. Num. 28:4 Het ene lam zult gij bereiden des morgens, en het andere lam zult gij bereiden tussen de twee avonden; 1 Kon. 18:36 Het geschiedde nu als men het spijsoffer offerde, dat de profeet Elía naderde en zeide: HEERE, God Abrahams, Izaks en Israëls, dat het heden bekend worde dat Gij God in Israël zijt en ik Uw knecht; en dat ik al deze dingen naar Uw woord gedaan heb. Hand. 3:1 PETRUS nu en Johannes gingen tezamen op naar den tempel, omtrent de ure des gebeds, zijnde de negende ure. |
22 En hij onderrichtte mij en sprak met mij, en zeide: Daniël, nu ben ik 64uitgegaan om u 65den zin te doen verstaan. | | 64 Te weten uit den hemel, van God gezonden zijnde. |
65 Hebr. het verstand; namelijk om u te onderrichten van de wederopbouwing der stad van Jeruzalem en de herstelling van den staat van het Joodse volk. |
23 66In het begin uwer smekingen is 67het woord uitgegaan, en ik ben gekomen om u dat te kennen te geven, want gij zijt 68een zeer gewenst man; versta dan 69dit woord en 70merk op dit gezicht. | | 66 Dat is, van dien tijd af dat gij hebt begonnen te bidden voor de verlossing van Israël, heb ik bevel ontvangen van u te antwoorden. |
67 Dat is, het bevel. |
68 Hebr. begeerten, dat is, een man der begeerten. Zie Dan. 10:11. Dat is, een man dien men zeer begeert, een man Gode en den mensen aangenaam; alzo staat er Dan. 10:3 brood der begeerten, en vaten der begeerten, 2 Kron. 20:25, en klederen der begeerten, Gen. 27 op vers 15. Sommigen menen dat Daniël genoemd wordt een man der begeerten, omdat hij meer dan ooit enig man begeerd en gewenst heeft de verlossing van zijn volk, wederopbouwing van den tempel en den godsdienst, gelijk zulks af te leiden is uit zijn gebed en zijn vasten, Daniël 10. Dan. 10:11 En hij zeide tot mij: Daniël, gij zeer gewenste man, merk op de woorden die ik tot u spreken zal, en sta op uw standplaats, want ik ben alsnu tot u gezonden. En toen hij dat woord tot mij sprak, stond ik bevende. Dan. 10:3 Begeerlijke spijze at ik niet, en vlees noch wijn kwam in mijn mond; ook zalfde ik mij gans niet, totdat die drie weken der dagen vervuld waren. 2 Kron. 20:25 Jósafat nu en zijn volk kwamen om hun buit te roven, en zij vonden bij hen in menigte zowel have en dode lichamen als kostelijk gereedschap, en namen voor zich weg, totdat zij niet meer dragen konden; en zij roofden den buit drie dagen, want dies was veel. Gen. 27:15 (kt.) Daarna nam Rebekka de kostelijke klederen van Ezau, haar grootsten zoon, die zij bij zich in huis had; en zij trok ze Jakob, haar kleinsten zoon, aan. Daniël 10 IN het derde jaar van Kores, den koning van Perzië, werd aan Daniël, wiens naam genoemd werd Béltsazar, een zaak geopenbaard; en die zaak is de waarheid, doch in een gezetten groten tijd; en hij verstond die zaak en hij had verstand van het gezicht. |
69 Of: deze zaak. |
70 Of: leer dit gezicht, dat is, deze profetie, die ik u zal te kennen geven, wel terdege verstaan. |
24 71Zeventig 72weken 73zijn bestemd 74over uw volk en over uw heilige stad, 75om de overtreding te sluiten, en 76om de zonden te verzegelen, en 77om de ongerechtigheid te verzoenen, en 78om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en 79den profeet te verzegelen, en om 80de Heiligheid der heiligheden 81te zalven. | | 71 Daniël had maar gebeden om de verlossing van zijn volk uit Babel, de Heere geeft hem dat niet alleen, maar oneindig meer, want Hij openbaart hem daarenboven den tijd, wanneer niet alleen de Joden, maar ook Zijn ganse volk uit de macht des duivels en der eeuwige verdoemenis door den Messias zou verlost worden. |
72 Versta hier jaarweken, gelijk Lev. 25:8. Elke week van zeven jaren, tezamen makende vierhonderd en negentig jaren. Waar nu deze vierhonderd en negentig jaren beginnen en waar zij eindigen, daarvan is verscheiden gevoelen. Sommigen beginnen ze van het eerste jaar der monarchie van Cyrus, en eindigen ze in den dood van Christus; hetwelk wel de eenvoudigste mening schijnt te zijn, uit 2 Kron. 36:22, 23. Ezra 1:1. Jes. 44:28; 45:13, enz. Doch anderen beginnen ze van het zevende jaar van Artaxerxes Longimanus, en eindigen ze ook in den dood van Christus. Anderen beginnen ze van het tweede jaar van Darius Nothus, en eindigen ze in de verstoring van Jeruzalem door Titus. Van welk alles de verstandige lezer zal mogen oordelen. Lev. 25:8 Gij zult u ook tellen zeven jaarweken, zevenmaal zeven jaren; zodat de dagen der zeven jaarweken u negen en veertig jaar zullen zijn. 2 Kron. 36:22 Maar in het eerste jaar van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht werd het woord des HEEREN, door den mond van Jeremía, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrifte, zeggende: 2 Kron. 36:23 Zo zegt Kores, koning van Perzië: De HEERE, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, hetwelk in Juda is. Wie is onder ulieden van al Zijn volk? De HEERE zijn God zij met hem, en hij trekke op. Ezra 1:1 IN het eerste jaar nu van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht werd het woord des HEEREN, uit den mond van Jeremía, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrifte, zeggende: Jes. 44:28 Die van Kores zegt: Hij is Mijn herder, en hij zal al Mijn welgevallen volbrengen; zeggende ook tot Jeruzalem: Word gebouwd; en tot den tempel: Word gegrond. Jes. 45:13 Ik heb hem verwekt in gerechtigheid en al zijn wegen zal Ik recht maken; hij zal Mijn stad bouwen en hij zal Mijn gevangenen loslaten, niet voor prijs, noch voor geschenk, zegt de HEERE der heirscharen. |
73 Te weten van God. Hebr. zijn afgehouwen of afgesneden, dat is, bescheiden, besloten. |
74 Gedurende welke uw volk en uw heilige stad zal overkomen hetgeen dat ik u straks zal openbaren. |
75 Of: om op te sluiten, of: om te bedwingen de overtreding. Anders: dat Hij (te weten Christus) de overtreding besluit, dat is, dat Hij voor de zonden des volks genoegdoe, opdat dezelve als in een kerker besloten worden, dat zij niet meer voor Gods aangezicht komen. |
76 Dat is, om te bedekken de zonden der uitverkorenen, dat zij voor het aangezicht Gods niet komen. Dit heeft Christus door Zijn dood teweeggebracht. Anders: om de zonden te verdelgen. |
77 Te weten door de offerande van Christus aan het kruis. |
78 Hebr. een gerechtigheid der eeuwigheden, door dewelke alleen wie ooit gerechtvaardigd zijn en rechtvaardig zullen worden, moeten gerechtvaardigd worden voor God, Hebr. 9:12. Deze gerechtigheid is gelegen in de vergeving der zonden en toerekening der gerechtigheid van Jezus Christus. Hebr. 9:12 Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. |
79 Dat is, de profetie; te weten de profetieën der profeten van Christus’ lijden en de heerlijkheid daarop volgende, 1 Petr. 1:11, welke God den profeten door gezichten heeft geopenbaard. 1 Petr. 1:11 Onderzoekende op welken of hoedanigen tijd de Geest van Christus, Die in hen was, beduidde en tevoren getuigde het lijden dat op Christus komen zou, en de heerlijkheid daarna volgende; |
80 Dat is, den Heere Christus, Die daar is het waarachtige Heilige der heiligen, omdat in Hem al de schatten van heiligheid, rechtvaardigheid en ook van wijsheid en kennis Gods verborgen zijn, ons ten goede; en dat Hij is de ware Ark des verbonds, door Denwelken God de woorden des levens tot de wereld spreekt; de rechte Genadestoel, door Welken wij de verzoening hebben, enz. |
81 Te weten met den Heiligen Geest, dat is, als in te wijden en te bereiden tot Zijn zaligmakend ambt. |
25 82Weet dan en versta: 83van den uitgang des woords, om te doen wederkeren en om Jeruzalem te bouwen, tot op 84Messías, 85den Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken; 86de straten en de grachten zullen wederom gebouwd worden, doch 87in benauwdheid der tijden. | | 82 Onze Heere Jezus Christus doet even deze zelfde vermaning aangaande deze profetie, Matth. 24:15. Matth. 24:15 Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniël, den profeet, staande in de heilige plaats (die het leest, die merke daarop), |
83 Dat is, van dien tijd af dat er een bevel zal uitgaan dat men het volk (te weten het Joodse volk) wederbrengen, dat is, loslaten zal uit de Babylonische gevangenis, en hetzelve Jeruzalem herbouwen zal. Versta hier door het woord het bevel, als vers 23, te weten het bevel van Cyrus, naar sommiger gevoelen. Zie 2 Kron. 36:22, 23. Ezra 1:1, en boven, de aant. vers 24 van het begin der zeventig weken. Anders: om weder te brengen, dat is, om weder ter hand te stellen, te weten de vaten des tempels, die uit den tempel naar Babel gevoerd waren. Anders: om te herstellen, namelijk den staat der kerk en der regering. vers 23 In het begin uwer smekingen is het woord uitgegaan, en ik ben gekomen om u dat te kennen te geven, want gij zijt een zeer gewenst man; versta dan dit woord en merk op dit gezicht. 2 Kron. 36:22 Maar in het eerste jaar van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht werd het woord des HEEREN, door den mond van Jeremía, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrifte, zeggende: 2 Kron. 36:23 Zo zegt Kores, koning van Perzië: De HEERE, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, hetwelk in Juda is. Wie is onder ulieden van al Zijn volk? De HEERE zijn God zij met hem, en hij trekke op. Ezra 1:1 IN het eerste jaar nu van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht werd het woord des HEEREN, uit den mond van Jeremía, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrifte, zeggende: vers 24 Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en den profeet te verzegelen, en om de Heiligheid der heiligheden te zalven. |
84 Dat is, tot op Christus; het Hebreeuwse woord Messias (hetwelk even hetzelve dat Christus betekent, namelijk een Gezalfde) staat ook Joh. 1:42; 4:25. Joh. 1:42 Deze vond eerst zijn broeder Simon, en zeide tot hem: Wij hebben gevonden den Messías, hetwelk is, overgezet zijnde, de Christus. Joh. 4:25 De vrouw zeide tot Hem: Ik weet dat de Messías komt (Die genaamd wordt Christus); wanneer Die zal gekomen zijn, zo zal Hij ons alle dingen verkondigen. |
85 Of: Leidsman, als Jes. 55:4, of: Hertog, als 2 Sam. 7:8. 2 Kon. 20:5. Jes. 55:4 Zie, Ik heb Hem tot een Getuige der volken gegeven, een Vorst en Gebieder der volken. 2 Sam. 7:8 Nu dan, alzo zult gij tot Mijn knecht, tot David, zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Ik heb u genomen van de schaapskooi, van achter de schapen, dat gij een voorganger zoudt zijn over Mijn volk, over Israël. 2 Kon. 20:5 Keer weder en zeg tot Hizkía, den voorganger Mijns volks: Zo zegt de HEERE, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord, Ik heb uw tranen gezien. Zie, Ik zal u gezond maken; aan den derden dag zult gij opgaan in het huis des HEEREN; |
86 Hebr. de straat en de gracht. Anders: uitgehouwen gracht. Versta dit van de stadsgrachten. |
87 Want al wat onder Ezra aan de muren gebouwd was, dat werd spoedig door de vijanden der Joden weder omvergeworpen, en de poorten met vuur verbrand. En onder Nehemia moesten zij bouwen met den troffel in de ene en het geweer in de andere hand, Neh. 4:17, waarom de Joden zich zozeer haastten, dat zij het gebouw van den muur voltooiden in twee en vijftig dagen. Neh. 4:17 Die aan den muur bouwden en die den last droegen en die oplaadden, waren eenieder met zijn ene hand doende aan het werk en de andere hield het geweer. |
26 En 88na die twee en zestig weken zal de Messías 89uitgeroeid worden, 90maar het zal niet voor Hemzelven zijn; en 91een volk des vorsten, hetwelk komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven, en 92zijn einde zal zijn met een overstromenden vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn en
93vastelijk besloten verwoestingen. | | 88 Namelijk na de negen en zestigste week, want de zeven voorgenoemde weken moeten bij deze twee en zestig weken bijgevoegd worden. |
89 Het Hebreeuwse woord betekent somtijds zoveel als een misdadiger om het leven brengen. Zie Lev. 17 op vers 4. Lev. 17:4 (kt.) En dezelve aan de deur van de tent der samenkomst niet brengen zal, om een offerande den HEERE voor den tabernakel des HEEREN te offeren: het bloed zal dienzelven man toegerekend worden, hij heeft bloed vergoten; daarom zal dezelve man uit het midden zijns volks uitgeroeid worden, |
90 Dat is, niet tot Zijn profijt, maar tot profijt van Zijn uitverkorenen, of: niet om Zijner zonden wil. Anders: doch Hij zal geen schuld hebben, of: maar zonder Zijn misdaad. Of: zonder enige schuld. Anders: en zal geen helper hebben. Zie Dan. 11:45. Anders: en niet meer zijn, te weten onder de mensen, opgenomen zijnde ter rechterhand des Vaders. Vgl. Gen. 5:24. Dan. 11:45 En hij zal de tenten van zijn paleis planten tussen de zeeën aan den berg des heiligen sieraads; en hij zal tot zijn einde komen en zal geen helper hebben. Gen. 5:24 Henoch dan wandelde met God; en hij was niet meer, want God nam hem weg. |
91 Dat is, het heirleger der Romeinen. |
92 Te weten het einde hetwelk de Romeinse vorst het Joodse volk zal aanbrengen. Of: het laatste dat hij het Joodse volk zal aandoen. |
93 De zin is: Zij zijn vastelijk besloten, en de tijd is precies bestemd, wanneer zij komen en wanneer zij ophouden zullen. Sommigen verstaan dit aldus: Totdat Gods oorlog tegen Zijn volk een einde hebbe, zijn de verwoestingen precies bestemd. |
27 En Hij zal 94velen het verbond versterken 95één week; en 96in de helft der week zal Hij het slachtoffer en het spijsoffer 97doen ophouden, en 98gover den gruwelijken 99vleugel zal een verwoester zijn, ook 100tot de voleinding toe, 1die vastelijk besloten zijnde, zal uitgestort worden over den verwoeste. | | 94 Of: voortreffelijken, te weten den uitverkorenen en gelovigen. |
95 Dat is, zeven jaren, in het midden van dewelke de Heere Christus is gedood, en in den overigen tijd hebben de apostelen de Joden met het Evangelie van Christus bediend. |
96 Te weten in het midden derzelver zeventigste week. |
97 Te weten door Zijn dood, die een offerande en slachtoffer is, waardoor alle heiligen in der eeuwigheid geheiligd worden, voor dewelke al de Levitische offeranden verdwenen zijn, gelijk de schaduw voor de zon. Want hoewel zij nog een weinig tijds na de hemelvaart van Christus geduurd hebben, zo heeft nochtans met den dood van Christus terstond al haar wettigheid en nuttigheid opgehouden. |
98 Hebr. over den vleugel der verfoeiselen of verfoeiingen. Versta het verfoeilijke heidense Romeinse krijgsvolk (Matth. 24:15), over hetwelk een krijgsoverste zal zijn, die deze verwoesting zal aanrichten naar Gods rechtvaardig oordeel. Matth. 24:15 Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniël, den profeet, staande in de heilige plaats (die het leest, die merke daarop), |
g Matth. 24:15. Mark. 13:14. Luk. 21:20. Matth. 24:15 Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniël, den profeet, staande in de heilige plaats (die het leest, die merke daarop), Mark. 13:14 Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan door den profeet Daniël gesproken is, staande waar het niet behoort (die het leest, die merke daarop), alsdan die in Judéa zijn, dat zij vlieden op de bergen. Luk. 21:20 Maar wanneer gij zien zult dat Jeruzalem van heirlegers omsingeld wordt, zo weet alsdan dat haar verwoesting nabijgekomen is. |
99 Of: benden. Zie Ez. 12 op vers 14. Ez. 12:14 (kt.) En allen die rondom hem zijn tot zijn hulp, en al zijn benden zal Ik in alle winden verstrooien; en Ik zal het zwaard achter hen uittrekken. |
100 Zie Jer. 4, de aant. op vers 27. Jer. 4:27 (kt.) Want zo zegt de HEERE: Dit ganse land zal een woestheid zijn (doch Ik zal geen voleinding maken); |
1 Zie Jes. 28 op vers 22. Jes. 28:22 (kt.) Nu dan, drijft den spot niet, opdat uw banden niet vaster gemaakt worden; want ik heb van den Heere HEERE der heirscharen gehoord een verdelging, ja, een die vast besloten is over het ganse land. |