Statenvertaling.nl

sample header image

Daniël 6 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Daniël 6

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 DARÍUS de Meder nu ontving het koninkrijk, omtrent twee en zestig jaren oud zijnde.
2 En het dacht Daríus goed dat hij over het koninkrijk stelde honderd en twintig stadhouders, die over het ganse koninkrijk zijn zouden;
3 En over dezelve drie vorsten, van dewelke Daniël de eerste zijn zou, denwelken die stadhouders zelven zouden rekenschap geven, opdat de koning geen schade leed.
4 Toen overtrof deze Daniël die vorsten en die stadhouders, daarom dat een voortreffelijker geest in hem was; en de koning dacht hem te stellen over het gehele koninkrijk.
5 Toen zochten de vorsten en de stadhouders gelegenheid te vinden tegen Daniël vanwege het koninkrijk; maar zij konden geen gelegenheid noch misdaad vinden, dewijl hij getrouw was en geen vergrijping noch misdaad in hem gevonden werd.
6 Toen zeiden die mannen: Wij zullen tegen dezen Daniël geen gelegenheid vinden, tenzij dat wij tegen hem iets vinden in de wet zijns Gods.
7 Zo kwamen deze vorsten en de stadhouders met hopen tot den koning, en zeiden aldus tot hem: O koning Daríus, leef in eeuwigheid.
8 Al de vorsten des rijks, de overheden en stadhouders, de raadsheren en landvoogden hebben zich beraadslaagd een koninklijke ordinantie te stellen, en een sterk gebod te maken, dat al wie in dertig dagen een verzoek doen zal van enigen god of mens, behalve van u, o koning, die zal in den kuil der leeuwen geworpen worden.
9 Nu, o koning, gij zult een gebod bevestigen en een schrift tekenen, dat niet veranderd worde, naar de wet der Meden en der Perzen, die niet mag wederroepen worden.
10 Daarom tekende de koning Daríus dat schrift en gebod.
11 Toen nu Daniël verstond dat dit schrift getekend was, ging hij in zijn huis (hij nu had in zijn opperzaal open vensters tegen Jeruzalem aan), en hij knielde drie tijden des daags op zijn knieën, en hij bad en deed belijdenis voor zijn God, ganselijk gelijk hij voordezen gedaan had.
12 Toen kwamen die mannen met hopen, en zij vonden Daniël biddende en smekende voor zijn God.
13 Toen kwamen zij nader en spraken voor den koning van het gebod des konings: Hebt gij niet een gebod getekend, dat alle man die in dertig dagen van enigen god of mens iets verzoeken zou, behalve van u, o koning, in den kuil der leeuwen zou geworpen worden? De koning antwoordde en zeide: Het is een vaste rede, naar de wet der Meden en Perzen, die niet mag wederroepen worden.
14 Toen antwoordden zij en zeiden voor den koning: Daniël, een van de gevankelijk weggevoerden uit Juda, heeft, o koning, op u geen achting gesteld, noch op het gebod dat gij getekend hebt; maar hij bidt op drie tijden des daags zijn gebed.
15 Toen de koning deze rede hoorde, was hij zeer bedroefd bij zichzelven en hij stelde het hart op Daniël om hem te verlossen, ja, tot den ondergang der zon toe bemoeide hij zich om hem te redden.
16 Toen kwamen die mannen met hopen tot den koning, en zij zeiden tot den koning: Weet, o koning, dat der Meden en der Perzen wet is, dat geen gebod noch ordinantie die de koning verordend heeft, mag veranderd worden.
17 Toen beval de koning, en zij brachten Daniël voor, en wierpen hem in den kuil der leeuwen; en de koning antwoordde en zeide tot Daniël: Uw God, Dien gij geduriglijk eert, Die verlosse u.
18 En er werd één steen gebracht en op den mond des kuils gelegd; en de koning verzegelde denzelven met zijn ring en met den ring zijner geweldigen, opdat de wil aangaande Daniël niet zou veranderd worden.
19 Toen ging de koning naar zijn paleis, en overnachtte nuchter en liet geen vreugdespel voor zich brengen; en zijn slaap week verre van hem.
20 Toen stond de koning in den vroegen morgenstond met het licht op, en hij ging met haast heen tot den kuil der leeuwen.
21 Als hij nu tot den kuil genaderd was, riep hij tot Daniël met een droeve stem; de koning antwoordde en zeide tot Daniël: O Daniël, gij knecht des levenden Gods, heeft ook uw God, Dien gij geduriglijk eert, u van de leeuwen kunnen verlossen?
22 Toen sprak Daniël tot den koning: O koning, leef in eeuwigheid.
23 Mijn God heeft Zijn engel gezonden, en Hij heeft den muil der leeuwen toegesloten, dat zij mij niet beschadigd hebben, omdat voor Hem onschuld in mij gevonden is; ook heb ik, o koning, tegen u geen misdaad gedaan.
24 Toen werd de koning bij zichzelven zeer vrolijk en zeide dat men Daniël uit den kuil trekken zou. Toen Daniël uit den kuil opgetrokken was, zo werd er geen schade aan hem gevonden, dewijl hij in zijn God geloofd had.
25 Toen beval de koning, en zij brachten die mannen voor, die Daniël overluid beschuldigd hadden, en zij wierpen in den kuil der leeuwen hen, hun kinderen en hun vrouwen; en zij kwamen niet op den grond des kuils, of de leeuwen heersten over hen, zij vermorzelden ook al hun beenderen.
26 Toen schreef de koning Daríus aan alle volken, natiën en tongen, die op de ganse aarde woonden: Uw vrede worde vermenigvuldigd.
27 Van mij is een bevel gegeven, dat men in de ganse heerschappij mijns koninkrijks beve en siddere voor het aangezicht van den God van Daniël; want Hij is de levende God en bestendig in eeuwigheden, en Zijn Koninkrijk is niet verderfelijk, en Zijn heerschappij is tot het einde toe.
28 Hij verlost en redt, en Hij doet tekenen en wonderen in den hemel en op de aarde; Die heeft Daniël uit het geweld der leeuwen verlost.
29 Deze Daniël nu had voorspoed in het koninkrijk van Daríus, en in het koninkrijk van Kores, den Perziaan.

Einde Daniël 6