Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Belsazar in zijn goddelozen maaltijd den God Israëls bespottende, en misbruikende de vaten Zijns tempels, vs. 1, enz. Wordt wel dapper verward door een geschrift aan den wand, hetwelk zijn wijzen noch lezen noch verstaan konden, 5, enz. Daniël wordt, door raad der oude koningin, geroepen, 10, enz. Hij veracht des konings geschenken, en geeft hem een goede les, 17, 18, enz. Daarna leest Daniël het geschrift en wijst aan, dat het des konings ondergang beduidde, 24, enz. Die ook denzelfden nacht daarop gevolgd is, 30. |
Het oordeel Gods over Bélsazar |
1 DE koning 1Bélsazar 2maakte 3een groten maaltijd voor zijn 4duizend geweldigen, en hij dronk wijn 5voor die duizend. |
| 1 Te weten de kleinzoon van Nebukadnezar den Grote, de zoon van Evil-Merodach. Van dien tijd af te rekenen, dat de Joden in de Babylonische gevangenis gebracht zijn, tot het einde van de Babylonische monarchie, hebben deze drie koningen te Babel geregeerd: Nebukadnezar de Grote, Evil-Merodach zijn zoon, en Belsazar, de zoon van Evil-Merodach. Zie en vergelijk hiermede 2 Kon. 25:27. Jer. 27:5, 6, 7. Doch anderen stellen na dezen Belsazar een Nabonidus, die van Daniël zou genoemd zijn Darius de Meder, Dan. 6:1, en het koninkrijk zou ontvangen hebben door die vrijwillige verkiezing der Babyloniërs, enz., waarvan de verstandige lezer kan oordelen en letten op Jer. 27:7, enz. Insgelijks onder, vers 28. Dan. 6:1, 29; 8:3, 20; 9:1; 10:1; 11:1, 2. |
| 2 Kon. 25:27 Het geschiedde daarna in het zeven en dertigste jaar der wegvoering van Jójachin, den koning van Juda, in de twaalfde maand, op den zeven en twintigste der maand, dat Evil-Meródach, de koning van Babel, in het jaar als hij koning werd, het hoofd van Jójachin, den koning van Juda, uit het gevangenhuis verhief. Jer. 27:5 Ik heb gemaakt de aarde, den mens en het vee, die op den aardbodem zijn, door Mijn grote kracht en door Mijn uitgestrekten arm, en Ik geef haar aan welken het recht is in Mijn ogen. Jer. 27:6 En nu, Ik heb al deze landen gegeven in de hand van Nebukadnézar, den koning van Babel, Mijn knecht; zelfs ook het gedierte des velds heb Ik hem gegeven om hem te dienen. Jer. 27:7 En alle volken zullen hem en zijn zoon en zijns zoons zoon dienen, totdat ook de tijd van zijn eigen land komt; dan zullen zich machtige volken en grote koningen van hem doen dienen. Dan. 6:1 DARÍUS
de Meder nu ontving het koninkrijk, omtrent twee en zestig jaren oud zijnde. Jer. 27:7 (kt.) En alle volken zullen hem en zijn zoon en zijns zoons zoon dienen, totdat ook de tijd van zijn eigen land komt; dan zullen zich machtige volken en grote koningen van hem doen dienen. vers 28 PERES, uw koninkrijk is verdeeld, en het is den Meden en den Perzen gegeven. Dan. 6:1 DARÍUS
de Meder nu ontving het koninkrijk, omtrent twee en zestig jaren oud zijnde. Dan. 6:29 Deze Daniël nu had voorspoed in het koninkrijk van Daríus, en in het koninkrijk van Kores, den Perziaan. Dan. 8:3 En ik hief mijn ogen op en ik zag, en zie, een ram stond voor dien vloed, die had twee hoornen; en die twee hoornen waren hoog, en de ene was hoger dan de andere, en de hoogste kwam in het laatst op. Dan. 8:20 De ram met de twee hoornen, dien gij gezien hebt, zijn de koningen der Meden en der Perzen. Dan. 9:1 IN het eerste jaar van Daríus, den zoon van Ahasvéros, uit het zaad der Meden, die koning gemaakt was over het koninkrijk der Chaldeeën; Dan. 10:1 IN het derde jaar van Kores, den koning van Perzië, werd aan Daniël, wiens naam genoemd werd Béltsazar, een zaak geopenbaard; en die zaak is de waarheid, doch in een gezetten groten tijd; en hij verstond die zaak en hij had verstand van het gezicht. Dan. 11:1 IK nu, ik stond in het eerste jaar van Daríus, den Meder, om hem te versterken en te stijven. Dan. 11:2 En nu, ik zal u de waarheid te kennen geven: Zie, er zullen nog drie koningen in Perzië staan, en de vierde zal verrijkt worden met groten rijkdom, meer dan al de anderen; en nadat hij zich in zijn rijkdom zal versterkt hebben, zal hij hen allen verwekken tegen het koninkrijk van Griekenland. |
| 2 Sommigen houden het daarvoor, dat deze maaltijd gehouden is gedurende de belegering der stad Babel door de Perzen, om te betonen dat hij den vijand, die toen voor Babel lag, weinig of niet achtte. |
| 3 Chald. maakte veel of grote spijze of brood, als Pred. 10:19. |
| Pred. 10:19 Men maakt maaltijden om te lachen, en de wijn verheugt de levenden, en het geld verantwoordt alles. |
| 4 Dat is, al de vorsten, prinsen, groten, treffelijken en voornaamste heren en officieren van zijn rijk, die velen in getal waren. |
| 5 Dat is, in derzelver tegenwoordigheid. Vgl. Esth. 1:3. |
| Esth. 1:3 In het derde jaar zijner regering, maakte hij een maaltijd al zijn vorsten en zijn knechten; de macht van Perzië en Medië, de grootste heren en de oversten der landschappen waren voor zijn aangezicht; |
|
2 Als Bélsazar 6den wijn geproefd had, zeide hij 7dat men de gouden en zilveren vaten voorbrengen zou, die 8zijn vader Nebukadnézar uit den tempel die te Jeruzalem geweest was, weggevoerd had; opdat de koning en zijn geweldigen, zijn 9vrouwen en zijn bijwijven 10uit dezelve dronken. |
| 6 Dat is, toen hij vrolijk geworden was van den wijn. Chald. in de proeve of smaak van den wijn. |
| 7 Dit bestraft Daniël vers 23. Het schijnt wel, dat Nebukadnezar die geroofde vaten had doen opsluiten in zijn schatkamers, zonder dezelve te bezigen. Men leest ook nergens, dat Evil-Merodach dezelve gebruikt heeft; maar Belsazar doet dit, als God braverende. |
| vers 23 Maar gij hebt u verheven tegen den Heere des hemels, en men heeft de vaten van Zijn huis voor u gebracht, en gij en uw geweldigen, uw vrouwen en uw bijwijven hebben wijn uit dezelve gedronken, en de goden van zilver en goud, koper, ijzer, hout en steen, die niet zien noch horen noch weten, hebt gij geprezen; maar dien God, in Wiens hand uw adem is, en bij Wien al uw paden zijn, hebt gij niet verheerlijkt. |
| 8 Dat is, zijn grootvader, en zo in het volgende. De oosterse volken noemen al de voorouders vaders; gelijk zij ook zonen noemen de kleinzonen of nakomelingen. |
| 9 Of: bedgenoten. Enigen menen dat het Chaldeeuwse woord betekent koninklijke of vorstelijke vrouwen. |
| 10 Chald. in dezelve dronken, te weten den wijn die in dezelve geschonken was. Alzo vers 3. |
| vers 3 Toen bracht men voor de gouden vaten die men uit den tempel van het huis Gods, die te Jeruzalem geweest was, weggevoerd had; en de koning en zijn geweldigen, zijn vrouwen en zijn bijwijven dronken daaruit. |
|
3 Toen bracht men voor 11de gouden vaten 12die men uit den tempel van het huis Gods, die te Jeruzalem geweest was, 13weggevoerd had; en de koning en zijn geweldigen, zijn vrouwen en zijn bijwijven dronken daaruit. |
| 11 Het kan wel zijn, dat er ook zilveren vaten gebracht zijn, maar dat de profeet hier alleen de schoonste en kostelijkste noemt. |
| 12 Aldus snoeft deze koning, en is hoogmoedig op den kerkroof zijns vaders. |
| 13 Zie de historie 2 Koningen 24; 25. |
| 2 Koningen 24 IN zijn dagen toog Nebukadnézar, de koning van Babel, op, en Jójakim werd zijn knecht drie jaren; daarna keerde hij zich om en rebelleerde tegen hem. 2 Koningen 25 EN het geschiedde in het negende jaar zijner regering, in de tiende maand, op den tiende der maand, dat Nebukadnézar, de koning van Babel, kwam tegen Jeruzalem, hij en zijn ganse heir, en legerde zich tegen haar; en zij bouwden tegen haar sterkten rondom. |
|
4 14Zij dronken den wijn, en prezen 15de gouden en de zilveren, de koperen, de ijzeren, de houten en de stenen goden. |
| 14 Hier wordt aangewezen, dat de overdaad in wijn deze afgodendienaars heeft verwekt den waren God te vergeten, ja, te lasteren, en hun valse goden te loven en te prijzen voor den roof uit het huis Gods, dien zij misbruikten. |
| 15 Nooit zijn enige afgodendienaars onder de heidenen zo verblind geweest dat zij gemeend hebben, dat het wezen Gods uit goud, zilver, enz., was bestaande, maar zij hebben in de gedaante der beelden hun goden geëerd en aangebeden. |
|
5 Te zelver ure kwamen er 16vingers van eens mensen hand 17voort, die schreven tegenover 18den kandelaar, 19op den kalk van den wand van het koninklijk paleis; en 20de koning zag het deel der hand die daar schreef. |
| 16 Niet een gehele hand, maar vingers, of wat meer van de hand, vers 24. Het waren de vingeren Gods, die genoemd worden vingers van eens mensen hand, omdat zij in de ogen des konings waren als vingers van een mens, die genoegzaam waren om den koning en allen die dezelve zagen, verschrikt en verbaasd te maken. |
| vers 24 Toen is dat deel der hand van Hem gezonden, en dit schrift getekend geworden. |
| 17 Te weten uit den muur, of uit den hemel wonderbaarlijk. |
| 18 Die vermoedelijk gehangen heeft in het midden van de zaal of eetkamer waar deze grote maaltijd gehouden werd, welke te geloven is dat geduurd zou hebben tot diep in den nacht, had hem God niet verstoord. |
| 19 Dat is, op den gewitten, gekalkten of gepleisterden wand. |
| 20 Dit dient tot bevestiging van dit wonder. Had alleen iemand van de aanwezige personen dit gezien, die het den koning had te kennen gegeven, zo mocht hij aan de zekerheid van dit wonder getwijfeld hebben, denkende dat iemand heimelijk, of met kunst, dit aan den wand geschreven had; maar toen hij zelf de vingers zag gaan, zo had hij geen reden om te twijfelen; maar hij werd in zijn eigen consciëntie overtuigd, dat het een teken uit den hemel was, God hem verschrikkende, Dien hij tevoren gehoond had, vers 2. |
| vers 2 Als Bélsazar den wijn geproefd had, zeide hij dat men de gouden en zilveren vaten voorbrengen zou, die zijn vader Nebukadnézar uit den tempel die te Jeruzalem geweest was, weggevoerd had; opdat de koning en zijn geweldigen, zijn vrouwen en zijn bijwijven uit dezelve dronken. |
|
6 Toen veranderde zich 21de glans des konings, en zijn gedachten verschrikten hem, en de banden zijner lendenen 22werden los, en zijn knieën stieten 23tegen elkander aan; |
| 21 Chald. de glansen. Hetwelk men kan verstaan van zijn helen glans. Vgl. Dan. 4:36. Alzo ook vss. 9, 10. De zin is, dat al de vreugd subiet in droefenis veranderde. De koning wist nog niet wat dit schrift beduidde, goed of kwaad. Maar zijn eigen consciëntie heeft hem betuigd, dat het de dreigende hand des Heeren was, vanwege zijn goddeloze leven, handel en wandel. |
| Dan. 4:36 Terzelfder tijd kwam mijn verstand weder in mij; ook kwam de heerlijkheid mijns koninkrijks, mijn majesteit en mijn glans weder op mij; en mijn raadsheren en mijn geweldigen zochten mij, en ik werd in mijn koninkrijk bevestigd, en mij werd groter heerlijkheid toegevoegd. vers 9 Toen verschrikte de koning Bélsazar zeer, en zijn glans werd aan hem veranderd, en zijn geweldigen werden verbaasd. vers 10 Om deze woorden des konings en zijner geweldigen ging de koningin in het huis des maaltijds. De koningin sprak en zeide: O koning, leef in eeuwigheid; laat u uw gedachten niet verschrikken en uw glans niet veranderd worden. |
| 22 Dat is, zijn kracht bezweek, of: werden losgemaakt, of: werden gelost, dat is, als anderen, men moest hem ontgorden, gelijk men die doet die bezwijmen of in flauwte en onmacht vallen. |
| 23 Chald. deze aan dien, dat is, de een aan den ander, te weten uit schrik en vrees. |
|
7 Zodat de koning 24met kracht riep dat men 25de sterrenkijkers, de Chaldeeën en de waarzeggers inbrengen zou; en de koning 26antwoordde en zeide tot de wijzen van Babel: Alle man die dit schrift lezen en deszelfs uitlegging mij te kennen zal geven, die zal 27met purper gekleed worden, met een gouden 28keten om zijn hals, en 29hij zal de derde heerser 30in dit koninkrijk zijn. |
| 24 Of: met macht, dat is, overluid, dat het alle man bescheidenlijk hoorde. Het betaamde wel de waardigheid van den koninklijken persoon niet, aan de tafel luide te roepen; maar hiermede wordt aangewezen de bangheid en schrik die den koning omvangen had. |
| 25 Versta onder deze drie soorten ook die allen die genoemd staan Dan. 1:20; 2:2, 27. Zie aldaar. Daniël was in vergetelheid gesteld, onaangezien hij enige jaren hiertevoren den grootvader van dezen koning zijn droom had uitgelegd, Daniël 2. |
| Dan. 1:20 En in alle zaken van verstandige wijsheid, die de koning hun afvroeg, zo vond hij hen tienmaal boven al de tovenaars en sterrenkijkers die in zijn ganse koninkrijk waren. Dan. 2:2 Toen zeide de koning dat men roepen zou de tovenaars en de sterrenkijkers en de guichelaars en de Chaldeeën, om den koning zijn dromen te kennen te geven; zij nu kwamen en stonden voor het aangezicht des konings. Dan. 2:27 Daniël antwoordde voor den koning en zeide: De verborgenheid die de koning eist, kunnen de wijzen, de sterrenkijkers, de tovenaars en
de waarzeggers den koning niet te kennen geven; Daniël 2 IN het tweede jaar nu des koninkrijks van Nebukadnézar droomde Nebukadnézar dromen; daarvan werd zijn geest verslagen en zijn slaap werd in hem gebroken. |
| 26 Dat is, ving aan te spreken, als elders meer. |
| 27 Dit is zoveel te zeggen, als dat de koning dien die dit schrift kon lezen en uitleggen, zou rekenen of stellen onder het getal zijner vorsten en der groten van zijn rijk; want eertijds droegen de vorsten en de statelijksten aan de hoven der koningen zodanige klederen, zij en geen andere personen. |
| 28 Anders: gouden halsbanden, of gouden ketens, want de Chaldeeuwse tekst wordt verscheidenlijk gelezen. |
| 29 Anders: hij zal over het derde deel van het koninkrijk heersen. Alzo vss. 16, 29. Dan. 6:2. |
| vers 16 Doch van u heb ik gehoord dat gij uitleggingen kunt geven en knopen ontbinden; nu, indien gij dit schrift zult kunnen lezen en zijn uitlegging mij bekendmaken, gij zult met purper bekleed worden, met een gouden keten om uw hals, en gij zult de derde heerser in dit koninkrijk zijn. vers 29 Toen beval Bélsazar, en zij bekleedden Daniël met purper, met een gouden keten om zijn hals, en zij riepen overluid van hem dat hij de derde heerser in dat koninkrijk was. Dan. 6:2 En
het dacht Daríus goed dat hij over het koninkrijk stelde honderd en twintig stadhouders, die over het ganse koninkrijk zijn zouden; |
| 30 Te weten in het koninkrijk van Babel. |
|
8 Toen kwamen al de wijzen des konings in, maar 31zij konden dit schrift niet lezen, noch den koning deszelfs uitlegging bekendmaken. |
| 31 God heeft hun ogen en verstand verblind, want het was in het Chaldeeuws, dat is, in hun moedertaal geschreven, als blijkt vers 25, enz. Vgl. hiermede Jes. 29:10. 2 Kor. 3:14. Al hadden zij dit schrift kunnen lezen, ja, al hadden zij het duizendmaal gelezen en herlezen, zo zouden zij den zin daarvan niet verstaan hebben. |
| vers 25 Dit nu is het schrift dat daar getekend is: MENÉ, MENÉ, TEKEL, UPHARSIN. Jes. 29:10 Want de HEERE heeft over ulieden uitgegoten een geest des diepen slaaps, en Hij heeft uw ogen toegesloten; de profeten en uw hoofden en
de zieners heeft Hij verblind. 2 Kor. 3:14 Maar hun zinnen zijn verhard geworden. Want tot op den dag van heden blijft hetzelfde deksel in het lezen des Ouden Testaments, zonder ontdekt te worden, hetwelk door Christus tenietgedaan wordt. |
|
9 Toen verschrikte de koning Bélsazar zeer, en 32zijn glans werd aan hem veranderd, en 33zijn geweldigen werden verbaasd. |
| 32 Zie vers 6. |
| vers 6 Toen veranderde zich de glans des konings, en zijn gedachten verschrikten hem, en de banden zijner lendenen werden los, en zijn knieën stieten tegen elkander aan; |
| 33 Omdat dezen mede schuld hadden aan verscheidene zonden van den koning, daarom moesten zij ook de straf mede dragen. Ook heeft God de Heere gewild, dat hun dit mede aan het hart zou treffen, opdat door dezelve dit wonder in alle koninkrijken en landen zou verkondigd worden. |
|
10 34Om deze woorden des konings en zijner geweldigen ging 35de koningin in het huis des maaltijds. De koningin sprak en zeide: 36O koning, leef in eeuwigheid; laat u uw gedachten niet verschrikken en uw glans niet veranderd worden. |
| 34 Dat is, toen zij gehoord had de woorden des konings en der vorsten, en hetgeen dat daar geschied was. |
| 35 Niet de huisvrouw van den koning Belsazar (want vss. 2, 3 staat, dat zijn vrouwen mede op den maaltijd gekomen waren), daarom moet men dit verstaan van de nagelaten weduwe van den koning Nebukadnezar, de grootmoeder van Belsazar, of zijn moeder. |
| vers 2 Als Bélsazar den wijn geproefd had, zeide hij dat men de gouden en zilveren vaten voorbrengen zou, die zijn vader Nebukadnézar uit den tempel die te Jeruzalem geweest was, weggevoerd had; opdat de koning en zijn geweldigen, zijn vrouwen en zijn bijwijven uit dezelve dronken. vers 3 Toen bracht men voor de gouden vaten die men uit den tempel van het huis Gods, die te Jeruzalem geweest was, weggevoerd had; en de koning en zijn geweldigen, zijn vrouwen en zijn bijwijven dronken daaruit. |
| 36 Anders: De koning leve in eeuwigheid. Chald. in eeuwigheden. Van deze manier van groeten zie Dan. 2:4; 3:9. |
| Dan. 2:4 Toen spraken de Chaldeeën tot den koning in het Syrisch: O koning, leef in eeuwigheid; zeg uw knechten den droom, zo zullen wij de uitlegging te kennen geven. Dan. 3:9 Zij antwoordden en zeiden tot den koning Nebukadnézar: O koning, leef in der eeuwigheid. |
|
11 Er is een man in uw koninkrijk, in wien de geest der heilige goden is; want ain de dagen 37uws vaders is bij hem gevonden 38licht en verstand en wijsheid, 39gelijk de wijsheid der goden is; daarom 40stelde hem de koning Nebukadnézar, uw vader, tot 41een overste der tovenaars, der sterrenkijkers, der Chaldeeën en der waarzeggers; 42uw vader, o koning; |
| a Dan. 2:47, 48. |
| Dan. 2:47 De koning antwoordde Daniël en zeide: Het is de waarheid, dat ulieder God een God der goden is, en een Heere der koningen, en Die de verborgenheden openbaart, dewijl gij deze verborgenheid hebt kunnen openbaren. Dan. 2:48 Toen maakte de koning Daniël groot, en hij gaf hem vele grote geschenken, en hij stelde hem tot een heerser over het ganse landschap van Babel, en een overste der overheden over al de wijzen van Babel. |
| 37 Dat is, uws grootvaders. Zie vers 2. |
| vers 2 Als Bélsazar den wijn geproefd had, zeide hij dat men de gouden en zilveren vaten voorbrengen zou, die zijn vader Nebukadnézar uit den tempel die te Jeruzalem geweest was, weggevoerd had; opdat de koning en zijn geweldigen, zijn vrouwen en zijn bijwijven uit dezelve dronken. |
| 38 Of: verlichting, dat is, wijsheid, kennis, wetenschap om verborgen dingen te openbaren. |
| 39 Dat is, meer dan menselijke wijsheid, zodanige namelijk, die met der goden wijsheid te vergelijken is. |
| 40 Zie Dan. 2:48. |
| Dan. 2:48 Toen maakte de koning Daniël groot, en hij gaf hem vele grote geschenken, en hij stelde hem tot een heerser over het ganse landschap van Babel, en een overste der overheden over al de wijzen van Babel. |
| 41 Zie Dan. 4:9. |
| Dan. 4:9 Béltsazar, gij overste der tovenaars, dewijl ik weet dat de geest der heilige goden in u is en geen verborgenheid u zwaar is, zo zeg de gezichten mijns drooms, dien ik gezien heb, te weten zijn uitlegging. |
| 42 Dit diende tot vermeerdering van Daniëls autoriteit, want Nebukadnezar is geacht geweest te zijn een wijs en zeer verstandig man. |
|
12 Omdat een voortreffelijke geest en wetenschap en verstand van een die dromen uitlegt, en der aanwijzing van raadselen, en van een 43die knopen ontbindt, gevonden werd in hem, in Daniël, dien de koning den naam Béltsazar 44gaf. Laat nu Daniël geroepen worden; die zal de uitlegging te kennen geven. |
| 43 Dat is, die ingewikkelde en verwarde dingen ontknoopt, of die zware en moeilijke kwesties, die met banden der donkerheid als vast toegeknoopt zijn, kan beantwoorden en uitleggen. Zie Dan. 4:9. Sommigen zetten het begin van dit vers aldus over: Omdat een voortreffelijke geest, met wetenschap en verstand, die (te weten geest) dromen en aanwijzing (of voorstelling) van raadselen uitlegt, en die knopen ontbindt, enz., of: dromen uitleggende, en raadselen aanwijzende, enz. |
| Dan. 4:9 Béltsazar, gij overste der tovenaars, dewijl ik weet dat de geest der heilige goden in u is en geen verborgenheid u zwaar is, zo zeg de gezichten mijns drooms, dien ik gezien heb, te weten zijn uitlegging. |
| 44 Chald. stelde. |
|
13 Toen werd Daniël voor den koning ingebracht. De koning 45antwoordde en zeide tot Daniël: 46Zijt gij die Daniël, een uit de gevankelijk weggevoerden van Juda, die de koning, 47mijn vader, uit Juda gebracht heeft? |
| 45 Dat is, hief aan te spreken, en alzo elders meer. |
| 46 Dit vraagt de koning met verwondering. Hij kent Daniël niet, die nochtans van zijn grootvader gesteld was tot een heerser over de ganse provincie van Babel, Dan. 2:48, maar daarna schijnt van Belsazar teruggesteld en vergeten te zijn, zodat deze koning hem niet kent. Het kan wel wezen, dat enige staatzuchtigen hem uit alle bedieningen te stoten gearbeid hebben, en dat hij niet veel tegenweer gedaan heeft om daarin te blijven, wetende hoe besmettelijk der koningen hoven zijn. |
| Dan. 2:48 Toen maakte de koning Daniël groot, en hij gaf hem vele grote geschenken, en hij stelde hem tot een heerser over het ganse landschap van Babel, en een overste der overheden over al de wijzen van Babel. |
| 47 Dat is, mijn grootvader Nebukadnezar. |
|
14 48Ik heb toch van u gehoord dat de geest der goden in u is, en dat er licht en verstand en voortreffelijke wijsheid in u gevonden wordt. |
| 48 Hij had wel wat van Daniël horen spreken, maar tot nog toe had hij het niet geacht, maar nu in den nood wordt Daniël gezocht, om raad en troost te geven. |
|
15 Nu, zo zijn voor mij ingebracht de wijzen en de sterrenkijkers, om dit schrift te lezen en deszelfs uitlegging mij bekend te maken; maar 49zij kunnen de uitlegging 50dezer woorden niet te kennen geven. |
| 49 Te weten de wijzen en sterrenkijkers. Ook kon de koning noch zijn vorsten het lezen. Zie wijders op vers 8. Maar Daniël heeft het gelezen door het ingeven van God, Die gewild heeft dat Daniël, dien men als vergeten had, nu hierdoor wederom in kennis zou komen. |
| vers 8 (kt.) Toen kwamen al de wijzen des konings in, maar zij konden dit schrift niet lezen, noch den koning deszelfs uitlegging bekendmaken. |
| 50 Chald. van dat woord. Alzo vers 26. |
| vers 26 Dit is de uitlegging dezer woorden: MENÉ, God heeft uw koninkrijk geteld, en Hij heeft het voleind. |
|
16 Doch van u heb ik gehoord dat gij uitleggingen kunt 51geven en knopen ontbinden; nu, indien gij dit schrift zult kunnen lezen en zijn uitlegging mij bekendmaken, 52gij zult met purper bekleed worden, met een gouden keten om uw hals, en gij zult de derde heerser in dit koninkrijk zijn. |
| 51 Chald. uitleggen. |
| 52 De koning belooft grote dingen, weinig wetende hoe nabij zijn ondergang was, en tot hem mocht gesproken worden, als tot dien dwaas: Dezen nacht zal uw ziel van u genomen worden, Luk. 12:20. |
| Luk. 12:20 Maar God zeide tot hem: Gij dwaas, in dezen nacht zal men uw ziel van u afeisen; en hetgeen gij bereid hebt, wiens zal het zijn? |
|
17 Toen antwoordde Daniël en zeide voor den koning: 53Heb uw gaven voor uzelven, en geef uw vereringen aan een ander; ik zal nochtans het schrift voor den koning lezen en de uitlegging zal ik hem bekendmaken. |
| 53 Aldus spreekt Daniël, opdat hij niet schijne uit eer- of geldgierigheid te profeteren; hoogheden, rijkdommen en andere vergankelijke dingen, waarnaar de wereldse mensen gemeenlijk zozeer dorsten, konden dezen heiligen man niet zeer vermaken. Zie een gelijk voorbeeld in Elisa, 2 Kon. 5:16. |
| 2 Kon. 5:16 Maar hij zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, indien ik het neme! En hij hield bij hem aan, opdat hij het nam, doch hij weigerde het. |
|
18 54Wat u aangaat, o koning, de allerhoogste God heeft 55uw vader Nebukadnézar het koninkrijk en 56grootheid en 57eer en heerlijkheid gegeven; |
| 54 Eer Daniël het schrift leest en uitlegt, zo geeft hij den koning te kennen, waarom God hem dit teken van de schrijvende vingers vertoond had, namelijk om hem zijn ondankbaarheid en zijn godslasterlijke kerkroverij indachtig te maken. |
| 55 Dat is, grootvader, want Evil-Merodach was Belsazars vader. |
| 56 Of, zo men nu spreekt: magnificentie. |
| 57 Of: heerlijkheid en sierlijkheid. |
|
19 En vanwege de grootheid die Hij hem gegeven had, beefden en sidderden alle volken, natiën en tongen 58voor hem; dien hij wilde doodde hij, en dien hij wilde behield hij in het leven, en dien hij wilde verhoogde hij, en dien hij wilde vernederde hij. |
| 58 Chald. van voor hem. |
|
20 Maar 59toen zich zijn hart verhief en zijn geest verstijfd werd ter hovaardij, 60werd hij van den troon zijns koninkrijks afgestoten en men nam de eer van hem weg. |
| 59 Of: toen zijn hart verheven werd. |
| 60 Zie Job 12 op vers 18. Daniël repeteert hier die gedenkwaardige historie, om den koning indachtig te maken zijn traagheid en vergeetachtigheid in het gedenken van dat grote wonderwerk hetwelk de Heere aan Nebukadnezar, zijn grootvader, bewezen had. |
| Job 12:18 (kt.) Den band der koningen maakt Hij los, en Hij bindt den gordel aan hun lendenen. |
|
21 bEn 61hij werd van de kinderen der mensen verstoten, en 62zijn hart werd den beesten gelijkgemaakt, en 63zijn woning was bij de woudezels; 64men gaf hem gras te smaken gelijk den ossen, en zijn lichaam werd van den dauw des hemels natgemaakt, totdat hij bekende dat God, de Allerhoogste, Heerser is over de koninkrijken der mensen en over dezelve stelt wien Hij wil. |
| b Dan. 4:25. |
| Dan. 4:25 Te weten, men zal u van de mensen verstoten, en met het gedierte des velds zal uw woning zijn, en men zal u kruid als den ossen te smaken geven, en gij zult van den dauw des hemels natgemaakt worden, en er zullen zeven tijden over u voorbijgaan, totdat gij bekent dat de Allerhoogste heerschappij heeft over de koninkrijken der mensen, en geeft ze wien Hij wil. |
| 61 Zie Dan. 4:25. |
| Dan. 4:25 Te weten, men zal u van de mensen verstoten, en met het gedierte des velds zal uw woning zijn, en men zal u kruid als den ossen te smaken geven, en gij zult van den dauw des hemels natgemaakt worden, en er zullen zeven tijden over u voorbijgaan, totdat gij bekent dat de Allerhoogste heerschappij heeft over de koninkrijken der mensen, en geeft ze wien Hij wil. |
| 62 Anders: hij stelde zijn hart met de beesten, dat is, hij is een tijdlang zonder kennis en zonder verstand geweest; verstaande dat Hij, te weten de Heere, des konings hart den beesten heeft gelijkmatig gemaakt. |
| 63 Hij die tevoren zijn hof gehouden had in de beroemdste stad en in het schoonste paleis der wereld, moet nu met de beesten verkeren. |
| 64 De zin is, dat hij gras at. |
|
22 En gij, Bélsazar, zijn 65zoon, hebt uw hart niet vernederd, 66alhoewel gij dit alles wel geweten hebt. |
| 65 Dat is, kleinzoon. Het schijnt dat Evil-Merodach, Belsazars vader, een vromer heer geweest is, en dat hij het wonderwerk, aan Nebukadnezar geschied, wel ter harte heeft genomen. Vgl. 2 Kon. 25:27, 28. |
| 2 Kon. 25:27 Het geschiedde daarna in het zeven en dertigste jaar der wegvoering van Jójachin, den koning van Juda, in de twaalfde maand, op den zeven en twintigste der maand, dat Evil-Meródach, de koning van Babel, in het jaar als hij koning werd, het hoofd van Jójachin, den koning van Juda, uit het gevangenhuis verhief. 2 Kon. 25:28 En hij sprak vriendelijk met hem, en stelde zijn stoel boven den stoel der koningen die bij hem te Babel waren. |
| 66 En derhalve hetgeen hem wedervaren is, wel had behoren ter harte te nemen. |
|
23 Maar gij hebt u verheven tegen den Heere des hemels, en men heeft de vaten 67van Zijn huis voor u gebracht, en gij en uw geweldigen, uw vrouwen en uw bijwijven hebben wijn uit dezelve gedronken, en de goden van zilver en goud, koper, ijzer, hout en steen, 68die niet zien noch horen 69noch weten, hebt gij geprezen; maar dien God, 70in Wiens hand 71uw adem is, en bij Wien 72al uw paden zijn, hebt gij niet verheerlijkt. |
| 67 Dat is, van Zijn tempel. |
| 68 Vgl. Ps. 115:5, enz.; 135:15, enz. |
| Ps. 115:5 Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet; Ps. 135:15 De afgoden der heidenen zijn zilver en goud, een werk van mensenhanden. |
| 69 Of: noch verstaan. |
| 70 Dat is, Die u het leven heeft gegeven, en zo lang laat behouden als het Hem belieft. |
| 71 Of: uw ziel, dat is, uw leven. |
| 72 Dat is, al uw voornemen, al uw werken en daden, zonder Wien gij niets kunt uitrichten. |
|
24 73Toen is dat deel der hand 74van Hem gezonden, en dit schrift getekend geworden. |
| 73 Te weten, toen nu uw hovaardij tegen God op het hoogste gekomen was, en uw trotsheid tegen de mensen onverdraaglijk geworden was, en gij nu de maat uwer zonden tot boven toe hadt vervuld. |
| 74 Chald. van voor Hem, te weten van God, het is geen gespook, noch hersenschim, maar de hand Gods. |
|
25 Dit nu is het schrift dat daar getekend is: 75MENÉ, MENÉ, TEKEL, UPHARSIN. |
| 75 Dat is, Hij heeft geteld, Hij heeft geteld; Hij heeft opgewogen, en zij verdelen het. Anders: hij is geteld, hij is geteld; hij is opgewogen, en zij verdelen, te weten hem, dat is, hij wordt verdeeld, of hij is verdeeld. Anders: telt, telt, weegt op, en zij verdelen. Het woord mene staat er tweemaal, tot meerdere vastigheid en verzekering van de dreigementen Gods. |
|
26 Dit is de uitlegging dezer woorden: MENÉ, God heeft uw koninkrijk geteld, en 76Hij heeft het voleind. |
| 76 Te weten alzo, dat nu de dagen van uw koninkrijk voorzeker een einde nemen. En nu is de dag verschenen in welken gij rekenschap van uw doen en laten zult moeten geven. Anders: en Hij heeft het overgegeven, te weten uw koninkrijk, aan de Perzen en Meden. |
|
27 77TEKEL, gij zijt in weegschalen gewogen, en 78gij zijt te licht gevonden. |
| 77 Tekel is maar te zeggen: Hij heeft opgewogen, de andere woorden voegt er de profeet bij, tot bredere verklaring van het woord tekel. De zin is: Gelijk de geldhandelaars hun schalen en gewichten hebben, om te proeven of het geld zijn behoorlijke gewicht heeft, alzo heeft ook God u gewogen in Zijn Goddelijke weegschaal, en gij zijt te licht bevonden. Aangaande deze gelijkenis zie Ps. 62:10. |
| Ps. 62:10 Immers zijn de gemene lieden ijdelheid, de grote lieden zijn leugen; in de weegschaal opgewogen, zouden zij tezamen lichter zijn dan de ijdelheid. |
| 78 Dat is, gij zijt bevonden te zijn als een penning die te licht is en derhalve niet ontvangbaar. Anders: gij zijt gebrekkelijk bevonden, te weten in uw volle gewicht, dat is, gij hebt u niet gedragen naar vereis van uw koninklijke ambt en waardigheid. |
|
28 79PERES, uw koninkrijk is verdeeld, en het is den Meden en den Perzen gegeven. |
| 79 Aan den wand stond upharsin, dat is, en zij verdelen het. Zij, te weten de Meden en Perzen, als dienaren Gods in deze verdeling. Maar hier stelt de profeet peres, dat is, Hij verdeelt. Hij, te weten God. En de zin is: Het koninkrijk is van u genomen en aan anderen gegeven, te weten den Meden en den Perzen. |
|
29 Toen beval Bélsazar, 80en zij bekleedden Daniël met purper, met een gouden keten om zijn hals, en zij riepen overluid 81van hem 82dat hij de derde heerser in dat koninkrijk was. |
| 80 De koning heeft aldus willen betonen en doen blijken, niet alleen dat hij zijn belofte wilde houden, vers 16, maar ook betonen dat hij onverschrokken was. |
| vers 16 Doch van u heb ik gehoord dat gij uitleggingen kunt geven en knopen ontbinden; nu, indien gij dit schrift zult kunnen lezen en zijn uitlegging mij bekendmaken, gij zult met purper bekleed worden, met een gouden keten om uw hals, en gij zult de derde heerser in dit koninkrijk zijn. |
| 81 Of: over, voor hem. |
| 82 Het is vermoedelijk, dat wel Daniël ongaarne dezen zwaren last op zich genomen heeft, nochtans heeft hij het gedaan, om door dat middel zijn ellendigen landslieden te mogen behulpzaam zijn, in de aanstaande verandering der monarchie. |
|
30 83In dienzelven nacht werd Bélsazar, der Chaldeeën koning, 84gedood. |
| 83 Vgl. Ps. 37:9, 10, 35, enz. Jes. 21:9; 47:11. Jer. 25:12, enz.; 51:39. |
| Ps. 37:9 Want de boosdoeners zullen uitgeroeid worden; maar die den HEERE verwachten, die zullen de aarde erfelijk bezitten. Ps. 37:10 Vau. En nog een weinig, en de goddeloze zal er niet zijn; en gij zult acht nemen op zijn plaats, maar hij zal er niet wezen. Ps. 37:35 Resch. Ik heb gezien een gewelddrijvenden goddeloze, die zich uitbreidde als een groene inlandse boom. Jes. 21:9 En zie nu, daar komt een wagen mannen en
een paar ruiters. Toen antwoordde hij en zeide: Babel is gevallen, zij is gevallen, en al de gesneden beelden harer goden heeft Hij verbroken tegen de aarde. Jes. 47:11 Daarom zal er over u een kwaad komen, gij zult den dageraad daarvan niet weten; en een verderf zal er op u vallen, hetwelk gij niet zult kunnen verzoenen; want er zal snellijk een onstuimige verwoesting over u komen, dat gij het niet weten zult. Jer. 25:12 Maar het zal geschieden als de zeventig jaren vervuld zijn, dan zal Ik over den koning van Babel en over dat volk, spreekt de HEERE, hun ongerechtigheid bezoeken, mitsgaders over het land der Chaldeeën, en zal dat stellen tot eeuwige verwoestingen. Jer. 51:39 Als zij verhit zijn, zal Ik hun drank opzetten en zal hen dronken maken, opdat zij opspringen; maar zij zullen een eeuwigen slaap slapen en niet opwaken, spreekt de HEERE. |
| 84 Te weten van Gobrya en Gadata, of van de soldaten van Cyrus, van deze twee heren daartoe aangevoerd zijnde, toen Babel werd ingenomen. Vgl. Jes. 21:5. Jer. 51:39. Doch anderen menen dat hij gedood is door een heimelijke verbintenis van zijn groten, van welke een, alhier Darius genaamd, koning gemaakt is, en dat bij diens tijd Babylon van Cyrus is ingenomen geweest. Zie op vers 1. |
| Jes. 21:5 Bereid de tafel, zie toe, gij wachter, eet, drink; maakt u op, gij vorsten, bestrijkt het schild. Jer. 51:39 Als zij verhit zijn, zal Ik hun drank opzetten en zal hen dronken maken, opdat zij opspringen; maar zij zullen een eeuwigen slaap slapen en niet opwaken, spreekt de HEERE. vers 1 (kt.) DE koning Bélsazar maakte een groten maaltijd voor zijn duizend geweldigen, en hij dronk wijn voor die duizend. |