Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Nebukadnézars tweede droom |
1 DE koning Nebukadnézar aan alle volken, natiën en tongen, die op den gansen aardbodem wonen: Uw vrede worde vermenigvuldigd. |
2 Het behaagt mij te verkondigen de tekenen en wonderen, die de allerhoogste God aan mij gedaan heeft. |
3 Hoe groot zijn Zijn tekenen, en hoe machtig Zijn wonderen! aZijn Rijk is een eeuwig Rijk en Zijn heerschappij is van geslacht tot geslacht. a Ps. 93:1, 2. Dan. 6:27. |
a Ps. 93:1 DE HEERE regeert, Hij is met hoogheid bekleed, de HEERE is bekleed met sterkte, Hij heeft Zich omgord. Ook is de wereld bevestigd, zij zal niet wankelen. Ps. 93:2 Van toen aan is Uw troon bevestigd; Gij zijt van eeuwigheid af. Dan. 6:27 Van mij is een bevel gegeven, dat men in de ganse heerschappij mijns koninkrijks beve en siddere voor het aangezicht van den God van Daniël; want Hij is de levende God en bestendig in eeuwigheden, en Zijn Koninkrijk is niet verderfelijk, en Zijn heerschappij is tot het einde toe. |
4 Ik, Nebukadnézar, gerust zijnde in mijn huis en in mijn paleis groenende, |
5 Zag een droom die mij vervaarde, en de gedachten die ik op mijn bed had, en de gezichten mijns hoofds beroerden mij. |
6 Daarom is er een bevel van mij gesteld, dat men voor mij zou inbrengen al de wijzen van Babel, opdat zij mij de uitlegging van dien droom zouden bekendmaken. |
7 Toen kwamen in de tovenaars, de sterrenkijkers, de Chaldeeën en de waarzeggers; en ik zeide den droom voor hen, maar zij maakten mij zijn uitlegging niet bekend; |
8 Totdat ten laatste Daniël voor mij inkwam, wiens naam Béltsazar is, naar den naam mijns gods; in wien ook de geest der heilige goden is; en ik vertelde den droom voor hem, zeggende: |
9 Béltsazar, gij overste der tovenaars, dewijl ik weet dat de geest der heilige goden in u is en geen verborgenheid u zwaar is, zo zeg de gezichten mijns drooms, dien ik gezien heb, te weten zijn uitlegging. |
10 De gezichten nu mijns hoofds op mijn leger waren deze: Ik zag, en zie, er was een boom in het midden der aarde, en zijn hoogte was groot. |
11 De boom werd groot en sterk, en zijn hoogte reikte aan den hemel, en hij werd gezien tot aan het einde der ganse aarde; |
12 Zijn loof was schoon en zijn vruchten vele, en er was spijze aan denzelven voor allen; onder hem vond het gedierte des velds schaduw, en de vogelen des hemels woonden in zijn takken, en alle vlees werd daarvan gevoed. |
13 Ik zag verder in de gezichten mijns hoofds op mijn leger; en zie, een wachter, namelijk een heilige, kwam af van den hemel, |
14 Roepende met kracht en aldus zeggende: Houwt dien boom af en kapt zijn takken af, stroopt zijn loof af en verstrooit zijn vruchten, dat de dieren van onder hem wegzwerven en de vogelen van zijn takken; |
15 Doch laat den stam met zijn wortels in de aarde, en met een ijzeren en koperen band in het tedere gras des velds; en laat hem in den dauw des hemels natgemaakt worden, en zijn deel zij met het gedierte in het kruid der aarde. |
16 Zijn hart worde veranderd, dat het geens mensen hart meer zij, en hem worde eens beesten hart gegeven, en laat zeven tijden over hem voorbijgaan. |
17 Deze zaak is in het besluit der wachters, en deze begeerte is in het woord der heiligen; opdat de levenden bekennen dat de Allerhoogste heerschappij heeft over de koninkrijken der mensen en geeft ze aan wien Hij wil, ja, zet daarover den laagste onder de mensen. |
18 Dezen droom heb ik, koning Nebukadnézar, gezien; gij nu, Béltsazar, zeg de uitlegging van dien, dewijl al de wijzen mijns koninkrijks mij de uitlegging niet hebben kunnen bekendmaken; maar gij kunt wel, dewijl de geest der heilige goden in u is. |
19 Toen ontzette zich Daniël, wiens naam Béltsazar is, bij een uur lang, en zijn gedachten beroerden hem. De koning antwoordde en zeide: Béltsazar, laat u den droom en zijn uitlegging niet beroeren. Béltsazar antwoordde en zeide: Mijn heer, de droom wedervare uw haters, en zijn uitlegging uw wederpartijders. |
20 De boom dien gij gezien hebt, die groot en sterk geworden was, en welks hoogte tot aan den hemel reikte, en die over het ganse aardrijk gezien werd, |
21 En welks loof schoon en welks vruchten vele waren, en waar spijze aan was voor allen, onder welken het gedierte des velds woonde, en in welks takken de vogelen des hemels nestelden, |
22 Dat zijt gij, o koning, die groot en sterk zijt geworden; want uw grootheid is zo gewassen, dat zij reikt aan den hemel, en uw heerschappij aan het einde des aardrijks. |
23 Dat nu de koning een wachter, namelijk een heilige, gezien heeft, van den hemel afkomende, die zeide: Houwt dezen boom af en verderft hem, doch laat den stam met zijn wortels in de aarde, en met een ijzeren en koperen band in het tedere gras des velds, en in den dauw des hemels natgemaakt worden, en dat zijn deel zij met het gedierte des velds, totdat er zeven tijden over hem voorbijgaan: |
24 Dit is de beduiding, o koning, en dit is een besluit des Allerhoogsten, hetwelk over mijn heer den koning komen zal: |
25 Te weten, bmen zal u van de mensen verstoten, en met het gedierte des velds zal uw woning zijn, en men zal u kruid als den ossen te smaken geven, en gij zult van den dauw des hemels natgemaakt worden, en er zullen zeven tijden over u voorbijgaan, totdat gij bekent dat de Allerhoogste heerschappij heeft over de koninkrijken der mensen, en geeft ze wien Hij wil. b Dan. 5:20, enz. |
b Dan. 5:20 Maar toen zich zijn hart verhief en zijn geest verstijfd werd ter hovaardij, werd hij van den troon zijns koninkrijks afgestoten en men nam de eer van hem weg. |
26 Dat er ook gezegd is dat men den stam met de wortels van dien boom laten zou: uw koninkrijk zal u bestendig zijn, nadat gij zult bekend hebben dat de Hemel heerst. |
27 Daarom, o koning, laat mijn raad u behagen, en breek uw zonden af door gerechtigheid en uw ongerechtigheden door genade te bewijzen aan de ellendigen, of er verlenging van uw vrede mocht wezen. |
28 Dit alles overkwam den koning Nebukadnézar; |
29 Want
op het einde van twaalf maanden, toen hij op het koninklijk paleis van Babel was wandelende, |
30 Sprak de koning en zeide: Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb tot een huis des koninkrijks, door de sterkte mijner macht en ter ere mijner heerlijkheid! |
31 Dit woord nog zijnde in des konings mond, viel er een stem uit den hemel: U, o koning Nebukadnézar, wordt gezegd: Het koninkrijk is van u gegaan; |
32 En men zal u van de mensen verstoten, en uw woning zal bij de beesten des velds zijn; men zal u gras te smaken geven als den ossen, en er zullen zeven tijden over u voorbijgaan, totdat gij bekent dat de Allerhoogste over de koninkrijken der mensen heerschappij heeft, en dat Hij ze geeft aan wien Hij wil. |
33 Te zelver ure werd dat woord volbracht over Nebukadnézar, want hij werd uit de mensen verstoten, en hij at gras als de ossen, en zijn lichaam werd van den dauw des hemels natgemaakt, totdat zijn haar wies als der arenden vederen, en zijn nagels als der vogelen. |
34 Ten einde dezer dagen nu hief ik, Nebukadnézar, mijn ogen op ten hemel, want mijn verstand kwam weder in mij; en ik loofde den Allerhoogste, en ik prees en verheerlijkte den Eeuwiglevende, omdat Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, en Zijn Koninkrijk is van geslacht tot geslacht; |
35 En al de inwoners der aarde zijn als niets geacht, en Hij doet naar Zijn wil met het heir des hemels en de inwoners der aarde, en er is niemand die Zijn hand afslaan of tot Hem zeggen kan: Wat doet Gij? |
36 Terzelfder tijd kwam mijn verstand weder in mij; ook kwam de heerlijkheid mijns koninkrijks, mijn majesteit en mijn glans weder op mij; en mijn raadsheren en mijn geweldigen zochten mij, en ik werd in mijn koninkrijk bevestigd, en mij werd groter heerlijkheid toegevoegd. |
37 Nu prijs ik, Nebukadnézar, en verhoog en verheerlijk den Koning des hemels, omdat al Zijn werken waarheid, en Zijn paden gerichten zijn; en Hij is machtig te vernederen degenen die in hoogmoed wandelen. |