Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Daniël zichzelven met vasten en bidden voor God vernederende, ziet een gezicht, vs. 1, enz. Hierdoor zeer verschrikt zijnde, wordt van den engel gesterkt en getroost, 10. En hem wordt te kennen gegeven wat het Joodse volk bejegenen zou in toekomende tijden, 14. Hierover wordt hij wederom zeer verschrikt en ontsteld, 15. Doch van den engel weder versterkt, 19. Die hem te kennen geeft hoe de vorst van Griekenland, Alexander de Grote, komen zou, 20. |
Profetie betreffende Daniëls volk en de volken |
1 IN1 het derde jaar van 2Kores, den koning van Perzië, werd aan Daniël, wiens naam genoemd werd 3Béltsazar, 4een zaak geopenbaard; en die zaak is de waarheid, 5doch in een gezetten groten tijd; en hij verstond die zaak en hij had verstand 6van het gezicht. | | 1 Te weten in het derde jaar nadat hij het rijk van Babylonië had ingenomen, gelijk Jesaja voorzegd had, Jes. 45:1. Jes. 45:1 ALZO zegt de HEERE tot Zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik vat om de volken voor zijn aangezicht neder te werpen, en Ik zal de lendenen der koningen ontbinden; om voor zijn aangezicht de deuren te openen, en de poorten zullen niet gesloten worden: |
2 Hebr. Coresch. |
3 Zie Dan. 1:7, in de aant. Dan. 1:7 En de overste der kamerlingen gaf hun andere namen, en Daniël noemde hij Béltsazar, en Hanánja Sadrach, en Mísaël Mesach, en Azárja Abed-nego. |
4 Of: een woord. |
5 Of: doch de bestemde tijd was lang. De zin is: Het zal nog lang aanlopen eer het zal vervuld worden, zie vers 14, namelijk van het derde jaar van Cyrus af tot aan den jongsten dag, als af te leiden is uit Dan. 12:2. Alhoewel sommigen, dit duidende op de Joodse natie alleen, dezen langen gezetten tijd duiden op het einde van de vervolgingen van Antiochus. Anders: en daar was een groot heirleger. Dan zou de zin wezen: en Daniël zag in dit gezicht een groot heirleger der engelen. Anders: daar zal een grote strijd zijn. Zie de aantt. Job 7:1; 14:14. Jes. 40:2. vers 14 Nu ben ik gekomen om u te doen verstaan hetgeen dat uw volk bejegenen zal in het vervolg der dagen, want het gezicht is nog voor vele dagen. Dan. 12:2 En velen van hen die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden en tot eeuwige afgrijzing. Job 7:1 (kt.) HEEFT niet de mens een strijd op de aarde? En zijn zijn dagen niet als de dagen des dagloners? Job 14:14 (kt.) Als een man gestorven is, zal hij weder leven? Ik zou al de dagen mijns strijds hopen, totdat mijn verandering komen zou, Jes. 40:2 (kt.) Spreekt naar het hart van Jeruzalem, en roept haar toe dat haar strijd vervuld is, dat haar ongerechtigheid verzoend is, dat zij van de hand des HEEREN dubbel ontvangen heeft voor al haar zonden. |
6 In hetwelk hem deze zaak geopenbaard werd. De zin is: Hij verstond zeer wel hetgeen hem in dit gezicht geopenbaard werd. |
2 In die dagen 7was ik, Daniël, treurende 8drie weken der dagen. | | 7 Anders: was ik, Daniël, treurende geweest, te weten omdat het aangevangen werk van het gebouw des tempels door de vijanden der Joden verhinderd was. Zie Ezra 4:4. Ezra 4:4 Evenwel maakte het volk des lands de handen des volks van Juda slap, en verstoorde hen in het bouwen; |
8 Dat is, drie volle weken. Zie Gen. 29, de aant. op vers 14. Deze weken worden hier genoemd weken der dagen, om die te onderscheiden van de jaarweken, waarvan te zien Dan. 9:24. Gen. 29:14 (kt.) Toen zeide hem Laban: Voorwaar, gij zijt mijn gebeente en mijn vlees. En hij bleef bij hem een volle maand. Dan. 9:24 Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en den profeet te verzegelen, en om de Heiligheid der heiligheden te zalven. |
3 9Begeerlijke spijze at ik niet, en vlees noch wijn kwam in mijn mond; ook 10zalfde ik mij gans niet, totdat die drie weken der dagen vervuld waren. | | 9 Dat is, ik at geen lekkere spijze, of: ik had geen lekkere spijze gegeten. Hebr. Spijze of brood der begeerten. |
10 Hebr. zalvende zalfde ik mij niet, gelijk dit bij de oosterse volken zeer gebruikelijk was, voornamelijk als zij vrolijk waren. Zie Ruth 3 op vers 3. Ps. 23 op vers 5; 104 op vers 15. Ruth 3:3 (kt.) Zo baad u en zalf u en doe uw klederen aan en ga af naar den dorsvloer; maar maak u den man niet bekend, totdat hij geëindigd zal hebben te eten en te drinken. Ps. 23:5 (kt.) Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, tegenover mijn tegenpartijders; Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende. Ps. 104:15 (kt.) En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt. |
4 En 11op den vier en twintigsten dag 12der eerste maand, zo was ik 13aan den oever der grote rivier, welke is a14Hiddékel. | | 11 Namelijk van hetzelve derde jaar, vers 1. vers 1 IN het derde jaar van Kores, den koning van Perzië, werd aan Daniël, wiens naam genoemd werd Béltsazar, een zaak geopenbaard; en die zaak is de waarheid, doch in een gezetten groten tijd; en hij verstond die zaak en hij had verstand van het gezicht. |
12 Genaamd Abib of Nisan, overeenkomende ten dele met onzen maart, ten dele met onzen april, zijnde bij de Hebreeën de eerste maand der lente, ter welker tijd in het Joodse land, alsook in Egypte, de gerst aren pleegt te hebben, waarom zij ook genoemd werd de maand der eerste vruchten. |
13 Hebr. aan de hand, of: aan de zijde. |
a Gen. 2:14. Gen. 2:14 En de naam der derde rivier is Hiddékel; deze is gaande naar het oosten van Assur. En de vierde rivier is Frath. |
14 Een rivier in Assyrië, anders Tigris genoemd. Zie Gen. 2:14. Gen. 2:14 En de naam der derde rivier is Hiddékel; deze is gaande naar het oosten van Assur. En de vierde rivier is Frath. |
5 En ik hief mijn ogen op en zag, en zie, er was 15een Man 16met linnen bekleed, en Zijn lendenen waren bomgord met fijn goud van 17Ufaz. | | 15 Te weten Christus, als enigen afleiden uit Dan. 12:6, 7. Openb. 1:13, 14, 15; 10:5, Die te dien tijde in de gedaante van een man verschenen is. Dan. 12:6 En hij zeide tot den Man, bekleed met linnen, Die boven op het water der rivier was: Tot hoelang zal het zijn, dat er een einde van deze wonderen zal wezen? Dan. 12:7 En ik hoorde dien Man, bekleed met linnen, Die boven op het water van de rivier was, en Hij hief Zijn rechter- en Zijn linkerhand op naar den hemel, en zwoer bij Dien Die eeuwiglijk leeft, dat na een bestemden tijd, bestemde tijden, en een helft, en als Hij zal voleind hebben te verstrooien de hand des heiligen volks, al deze dingen voleind zullen worden. Openb. 1:13 En in het midden van de zeven kandelaren Een, den Zoon des mensen gelijk zijnde, bekleed met een lang kleed tot de voeten, en omgord aan de borsten met een gouden gordel; Openb. 1:14 En Zijn hoofd en haar was wit gelijk als witte wol, gelijk sneeuw; en Zijn ogen gelijk een vlam vuurs; Openb. 1:15 En Zijn voeten waren blinkend koper gelijk, en gloeiden als in een oven; en Zijn stem als een stem van vele wateren. Openb. 10:5 En de Engel Dien ik zag staan op de zee en op de aarde, hief Zijn hand op naar den hemel; |
16 Te weten met kostelijk lijnwaad, gelijk de koningen en priesters plachten te dragen. Zie Lev. 6:10; 16:4. Lev. 6:10 En de priester zal zijn linnen kleed aantrekken en de linnen onderbroek over zijn vlees aantrekken, en zal de as opnemen, als het vuur het brandoffer op het altaar zal verteerd hebben, en zal die bij het altaar leggen. Lev. 16:4 Hij zal den heiligen linnen rok aandoen en een linnen onderbroek zal aan zijn vlees zijn en met een linnen gordel zal hij zich gorden en met den linnen hoed bedekken; dit zijn heilige klederen; daarom zal hij zijn vlees met water baden, als hij ze zal aandoen. |
b Openb. 1:13, 14, 15. Openb. 1:13 En in het midden van de zeven kandelaren Een, den Zoon des mensen gelijk zijnde, bekleed met een lang kleed tot de voeten, en omgord aan de borsten met een gouden gordel; Openb. 1:14 En Zijn hoofd en haar was wit gelijk als witte wol, gelijk sneeuw; en Zijn ogen gelijk een vlam vuurs; Openb. 1:15 En Zijn voeten waren blinkend koper gelijk, en gloeiden als in een oven; en Zijn stem als een stem van vele wateren. |
17 Zie van Ufaz Jer. 10 op vers 9. Sommigen verstaan door dit goud de heiligheid, reinheid en heerlijkheid van Christus, waarmede Hij versierd en als omgord is. Jer. 10:9 (kt.) Uitgerekt zilver wordt van Tarsis gebracht, en goud van Ufaz, tot een werk van den werkmeester en van de handen van den goudsmid; hemelsblauw en purper is hun kleding, een werk der wijzen zijn zij altezamen. |
6 En Zijn lichaam was gelijk 18een turkoois, en Zijn aangezicht 19gelijk de gedaante des bliksems, en Zijn ogen 20gelijk vurige fakkels, en Zijn 21armen en Zijn 21voeten 22gelijk de verve van gepolijst koper; en de stem Zijner woorden was gelijk 23de stem ener menigte. | | 18 Hebr. tarsis. Anders: beryllus thalassius, die (als enigen menen) hemelsblauw is, naar sommiger gevoelen betekenende, dat Christus de Heere van den hemel is, 1 Kor. 15:47. 1 Kor. 15:47 De eerste mens is uit de aarde, aards; de tweede Mens is de Heere uit den hemel. |
19 Gelijk de bliksem schijnt van het ene einde der wereld tot het andere, alzo ook Christus de Heere, Die overal tegenwoordig is. Vgl. Matth. 24:27. Matth. 24:27 Want gelijk de bliksem uitgaat van het oosten en schijnt tot het westen, alzo zal ook de toekomst van den Zoon des mensen wezen. |
20 Daar is niets zo verborgen of de scherpziende en vurige ogen van Christus dringen erdoor. Vgl. Openb. 1:14; 19:12. Openb. 1:14 En Zijn hoofd en haar was wit gelijk als witte wol, gelijk sneeuw; en Zijn ogen gelijk een vlam vuurs; Openb. 19:12 En Zijn ogen waren als een vlam vuurs en op Zijn hoofd waren vele koninklijke hoeden; en Hij had een Naam geschreven, dien niemand wist dan Hij Zelf. |
21 . 21 Met Zijn armen en handen Zijn vijanden verbrekende, en met Zijn voeten dezelve vertredende, als Openb. 1:15. Openb. 1:15 En Zijn voeten waren blinkend koper gelijk, en gloeiden als in een oven; en Zijn stem als een stem van vele wateren. |
22 Hebr. gelijk het oog van het gepolijste of gegladde koper. Oog voor verve is ook Lev. 13:55. Num. 11:7. Zie ook Ez. 1 op vers 4. Door het gepolijste of blinkende koper wordt Christus’ macht betekend, Zijn vijanden verslaande en verpletterende als aarden potten. Vgl. Ps. 2:9. Openb. 1:15. Lev. 13:55 Als de priester, nadat het gewassen is, de plaag zal bezien hebben, dat, zie, de plaag haar gedaante niet veranderd heeft en de plaag niet uitgespreid is, het is onrein; gij zult het met het vuur verbranden; het is een ingraving aan zijn achterste of aan zijn voorste zijde. Num. 11:7 Het Man nu was als korianderzaad, en zijn verve was als de verve van den bedólah. Ez. 1:4 (kt.) Toen zag ik, en zie, een stormwind kwam van het noorden af, een grote wolk en een vuur daarin
vervangen, en een glans was rondom die wolk; en uit het midden daarvan was als de verve van hasmal, uit het midden des vuurs. Ps. 2:9 Gij zult hen verpletteren met een ijzeren scepter, Gij zult hen in stukken slaan als een pottenbakkersvat. Openb. 1:15 En Zijn voeten waren blinkend koper gelijk, en gloeiden als in een oven; en Zijn stem als een stem van vele wateren. |
23 Of: de stem van een gedruis of bruisen (van de zee of een groot water). Want het Hebreeuwse woord betekent zowel een gedruis als een menigte. Openb. 1:15 wordt van Christus gezegd, dat Zijn stem was als het geruis van vele wateren; zij wordt wijd en breed gehoord en zij bekeert vele mensen. Vgl. Ez. 1:24. Openb. 1:15 En Zijn voeten waren blinkend koper gelijk, en gloeiden als in een oven; en Zijn stem als een stem van vele wateren. Ez. 1:24 En als zij gingen, hoorde ik een geruis hunner vleugelen als het geruis van vele wateren, als de stem des Almachtigen, als de stem eens geroeps, als het gedeun eens heirlegers; als zij stonden, zo lieten zij hun vleugelen neder. |
7 En ik, Daniël, 24alleen zag dat gezicht, maar de mannen die bij mij waren, zagen dat gezicht niet; doch 25een grote verschrikking viel op hen en zij vloden om zich te versteken. | | 24 God heeft Daniël alleen de ogen geopend. Zulks is ook geschied met Paulus, Hand. 9:7. Hand. 9:7 En de mannen die met hem over weg reisden, stonden verbaasd, horende wel de stem, maar niemand ziende. |
25 Zonder twijfel toen zij die grote stem hoorden. |
8 Ik dan werd alleen overgelaten en zag dit grote gezicht, en er bleef in mij geen kracht over; en c26mijn sierlijkheid werd aan mij veranderd in een verderving, zodat ik geen kracht behield. | | c Dan. 7:28. Dan. 7:28 Tot hiertoe is het einde dezer rede. Wat mij, Daniël, aangaat, mijn gedachten verschrikten mij zeer, en mijn glans veranderde aan mij; doch ik bewaarde dat woord in mijn hart. |
26 Dat is, de schoonheid mijns aangezichts. De zin is, dat hij door schrik en vrees werd als een dode man, die geen schoonheid heeft, zijnde zijn gedaante geheel veranderd en verdorven. |
9 En ik hoorde de stem Zijner woorden; en toen ik de stem Zijner woorden hoorde, 27zo viel ik in een diepen slaap op mijn aangezicht, met mijn aangezicht ter aarde. | | 27 Als Dan. 8:18. Dan. 8:18 Als hij nu met mij sprak, viel ik in een diepen slaap op mijn aangezicht ter aarde. Toen roerde hij mij aan, en hij stelde mij op mijn standplaats. |
10 En zie, 28een hand roerde mij aan, en maakte dat ik mij bewoog 29op mijn knieën en de palmen mijner handen. | | 28 Te weten de hand van den engel Gabriël. Zie Dan. 8:18; 9:21. Dan. 8:18 Als hij nu met mij sprak, viel ik in een diepen slaap op mijn aangezicht ter aarde. Toen roerde hij mij aan, en hij stelde mij op mijn standplaats. Dan. 9:21 Als ik nog sprak in het gebed, zo kwam de man Gabriël, dien ik in het begin in een gezicht gezien had, snellijk gevlogen, mij aanrakende omtrent den tijd van het avondoffer. |
29 Hij wil zeggen, dat hij zo zwak was, dat hij op zijn voeten niet staan kon, maar dat hij als op handen en voeten kroop of steunde. |
11 En hij zeide tot mij: Daniël, 30gij zeer gewenste man, merk op de woorden die ik tot u spreken zal, en 31sta op uw standplaats, want ik ben alsnu tot u gezonden. En toen hij dat woord tot mij 32sprak, stond ik bevende. | | 30 Of: gij allergewenste man. Zie Dan. 9 op vers 23. Dan. 9:23 (kt.) In het begin uwer smekingen is het woord uitgegaan, en ik ben gekomen om u dat te kennen te geven, want gij zijt een zeer gewenst man; versta dan dit woord en merk op dit gezicht. |
31 Dat is, sta aan of op uw plaats waar gij daarstraks gestaan hebt. Zie Neh. 8 op vers 8. Neh. 8:8 (kt.) Jésua nu en Bani en Serébja, Jamin, Akkub, Sábbethai, Hodía, Maäséja, Kelíta, Azária, Józabad, Hanan, Pelája en de Levieten onderwezen het volk in de wet. En het volk stond op zijn standplaats. |
32 Of: gesproken had. |
12 Toen zeide hij tot mij: Vrees niet, Daniël, want van den eersten dag aan dat gij uw hart begaaft 33om te verstaan en om uzelven 34te verootmoedigen voor het aangezicht uws Gods, 35zijn uw woorden gehoord, en 36om uwer woorden wil ben ik gekomen. | | 33 Of: om aan te merken, als vers 11, namelijk om te verstaan wat gelegenheid het in toekomende tijden met de kerke Gods hebben zou, alzo de zeventig weken voleind, en de tempel, mitsgaders de stad van Jeruzalem, nog niet opgebouwd werden. vers 11 En hij zeide tot mij: Daniël, gij zeer gewenste man, merk op de woorden die ik tot u spreken zal, en sta op uw standplaats, want ik ben alsnu tot u gezonden. En toen hij dat woord tot mij sprak, stond ik bevende. |
34 Of: te kwellen, namelijk met vasten en treuren. Zie Lev. 16 op vers 29. Lev. 16:29 (kt.) En dit zal voor u tot een eeuwige inzetting zijn: gij zult in de zevende maand, op den tiende der maand, uw zielen verootmoedigen en geen werk doen, inboorling noch vreemdeling die in het midden van u als vreemdeling verkeert. |
35 Dat is, is uw gebed verhoord; te weten met hetwelk gij begeerd hebt te verstaan den staat uws volks. Vergeleken met vers 14. vers 14 Nu ben ik gekomen om u te doen verstaan hetgeen dat uw volk bejegenen zal in het vervolg der dagen, want het gezicht is nog voor vele dagen. |
36 Te weten, om u te onderrichten van den toekomenden staat uws volks, gelijk gij begeerd hebt. |
13 Doch 37de vorst des koninkrijks van Perzië 38stond tegenover mij 39een en twintig dagen; en zie, 40Michaël, een van de eerste vorsten, kwam om mij te helpen, en ik werd aldaar gelaten, bij de koningen van Perzië. | | 37 Dat is, naar sommiger gevoelen, een kwade engel. Vgl. Ef. 6:12. Doch anderen verstaan door dezen vorst Cambyses, die in het afwezen van zijn vader het rijk regeerde, terwijl zijn vader Cyrus in andere landen krijg voerde. Ef. 6:12 Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. |
38 Dat is, hij stond tegen mij, en ik heb hem tegenstand gedaan, dewijl hij kwade aanslagen tegen uw volk voorhad, namelijk tot verhindering van den bouw van de stad en den tempel, hetwelk God voor een korten tijd heeft toegelaten, om Zijn volk des te meer tot ijver in het gebed op te scherpen en tot rechte boetvaardigheid. |
39 Dat is, drie weken lang. Zie vss. 2, 3. De zin is: Dat is de oorzaak waarom ik niet eer tot u gekomen ben, gelijk ik gedaan zou hebben, indien ik hierdoor niet ware verhinderd geweest. vers 2 In die dagen was ik, Daniël, treurende drie weken der dagen. vers 3 Begeerlijke spijze at ik niet, en vlees noch wijn kwam in mijn mond; ook zalfde ik mij gans niet, totdat die drie weken der dagen vervuld waren. |
40 Enigen verstaan door Michaël den Heere Christus Zelven, Die Zijn dienaren bijstaat en denzelven kracht en sterkte geeft. Anderen menen dat Michaël de naam is van een archangel, betekenende wie is gelijk God? Daarom nemen verscheidenen Michaël voor een geschapen engel, omdat hier staat: een van de eerste vorsten, en verklaren dat aldus: een van de engelen, die tot vorsten gesteld zijn over de volken, hetwelk op Christus niet past, Die het Hoofd aller engelen is. |
14 Nu ben ik gekomen om u te doen verstaan hetgeen dat 41uw volk bejegenen zal 42in het vervolg der dagen, 43want het gezicht is nog voor vele dagen. | | 41 Dat is, uw landslieden, den Joden. |
42 Of: in het laatste der dagen, in toekomende tijden. Zie Dan. 2 op vers 28. Dan. 2:28 (kt.) Maar er is een God in den hemel, Die verborgenheden openbaart; Die heeft den koning Nebukadnézar bekendgemaakt wat er geschieden zal in het laatste der dagen. Uw droom en de gezichten uws hoofds op uw leger zijn deze: |
43 Anders: want daar is nog een gezicht voorhanden van dezelve dagen. Nog een, te weten behalve die gezichten die gij tevoren gezien hebt, Daniël 7; 8. Daniël 7 IN het eerste jaar van Bélsazar, den koning van Babel, zag Daniël een droom en gezichten zijns hoofds op zijn leger; toen schreef hij dien droom en
hij zeide de hoofdsom der zaken. Daniël 8 IN het derde jaar des koninkrijks van den koning Bélsazar verscheen mij een gezicht, mij, Daniël, na hetgeen dat mij in het eerst verschenen was. |
15 En toen hij 44deze woorden met mij sprak, 45sloeg ik mijn aangezicht ter aarde en 46ik werd stom. | | 44 Hebr. naar deze woorden, dat is, zo en zo. |
45 Hebr. gaf ik. |
46 Of: ik was stom. |
16 En zie, Een, 47den mensenkinderen gelijk, raakte mijn lippen aan; toen deed ik mijn mond open en ik sprak en zeide tot Dien 48Die tegenover mij stond: Mijn Heere, om des gezichts wil 49keren zich mijn weeën over mij, zodat ik geen kracht behoud. | | 47 Hebr. naar de gelijkenis der mensenkinderen. Zie van dezen Persoon breder vss. 5, 6. vers 5 En ik hief mijn ogen op en zag, en zie, er was een Man met linnen bekleed, en Zijn lendenen waren omgord met fijn goud van Ufaz. vers 6 En Zijn lichaam was gelijk een turkoois, en Zijn aangezicht gelijk de gedaante des bliksems, en Zijn ogen gelijk vurige fakkels, en Zijn armen en Zijn voeten gelijk de verve van gepolijst koper; en de stem Zijner woorden was gelijk de stem ener menigte. |
48 Versta hierbij: en met mij sprak. |
49 Of: mijn weeën overvallen mij. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk die weeën, bange smarten en pijnen der barende vrouwen. Zie 1 Sam. 4, de aant. op vers 19. Anders: mijn ingewanden keerden zich in mij om. 1 Sam. 4:19 (kt.) En zijn schoondochter, Pínehas’ huisvrouw, was bevrucht, zij zou baren; als deze de tijding hoorde, dat de ark Gods genomen was en haar schoonvader gestorven was en haar man, zo kromde zij zich en baarde, want haar weeën overvielen haar. |
17 En hoe kan de knecht van 50dezen mijn Heere spreken met dien mijn Heere? Want 51wat mij aangaat, van nu af bestaat geen kracht in mij, en geen 52adem is in mij overgebleven. | | 50 Te weten die zo treffelijk, heerlijk en aanzienlijk is. |
51 Hebr. aldus: En ik, van nu staat geen kracht in mij. |
52 Vgl. Gen. 7:22. Jes. 2:22 belangende het woord adem. Gen. 7:22 Al wat een adem des geestes des levens in zijn neusgaten had, van alles wat op het droge was, is gestorven. Jes. 2:22 Laat gijlieden dan af van den mens, wiens adem in zijn neus is, want waarin is hij te achten? |
18 Toen raakte 53mij wederom aan 54Een, als in de gedaante van een mens, en Hij versterkte mij. | | 53 Of: nog meer aan. Hebr. En Hij voegde erbij, en raakte aan mij. |
54 Dat is, dezelfde Engel Die eens mensen gedaante had aangenomen, vers 16. vers 16 En zie, Een, den mensenkinderen gelijk, raakte mijn lippen aan; toen deed ik mijn mond open en ik sprak en zeide tot Dien Die tegenover mij stond: Mijn Heere, om des gezichts wil keren zich mijn weeën over mij, zodat ik geen kracht behoud. |
19 En Hij zeide: Vrees niet, 55gij zeer gewenste man, vrede zij u, 56wees sterk, ja, wees sterk. En terwijl Hij met mij sprak, 57werd ik versterkt, en zeide: Mijn Heere spreke, want Gij hebt mij versterkt. | | 55 Zie Dan. 9 op vers 23. Dan. 9:23 (kt.) In het begin uwer smekingen is het woord uitgegaan, en ik ben gekomen om u dat te kennen te geven, want gij zijt een zeer gewenst man; versta dan dit woord en merk op dit gezicht. |
56 Of: verman u, ja, verman u. |
57 Dat is, ik greep moed, ik vermande mij. |
De toekomst voor Daniël ontsloten |
20 Toen zeide hij: 58Weet gij waarom dat ik tot u gekomen ben? Doch nu zal ik wederkeren 59om te strijden tegen 60den vorst der Perzen; en als ik zal 61uitgegaan zijn, zie, zo zal 62de vorst van Griekenland komen. | | 58 Te weten om aan te wijzen wat uw volk zal overkomen, gelijk voorzegd is vers 14. vers 14 Nu ben ik gekomen om u te doen verstaan hetgeen dat uw volk bejegenen zal in het vervolg der dagen, want het gezicht is nog voor vele dagen. |
59 Dat is, om het kwade voornemen tegen de kerke Gods tegen te staan. |
60 Zie vers 13. vers 13 Doch de vorst des koninkrijks van Perzië stond tegenover mij een en twintig dagen; en zie, Michaël, een van de eerste vorsten, kwam om mij te helpen, en ik werd aldaar gelaten, bij de koningen van Perzië. |
61 Te weten uit Perzenland. |
62 Dat is, naar sommiger gevoelen, een kwade engel. Doch anderen verstaan door dezen vorst Alexander den Grote. |
21 Doch ik zal u te kennen geven 63hetgeen dat getekend is in het geschrift der waarheid; en er is 64niet één 65die zich met mij versterkt 66tegen dezen, dan uw vorst 67Michaël. | | 63 Dat is, hetgeen dat in den onveranderlijken raad Gods besloten is. |
64 Geen mens. |
65 Dat is, die mij helpt. |
66 Te weten gouverneurs van Perzië, of: in deze zaak. |
67 Zie op vers 13. vers 13 (kt.) Doch de vorst des koninkrijks van Perzië stond tegenover mij een en twintig dagen; en zie, Michaël, een van de eerste vorsten, kwam om mij te helpen, en ik werd aldaar gelaten, bij de koningen van Perzië. |