Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Profetie van Juda’s ondergang |
1 DAARNA geschiedde het woord des HEEREN tot mij, zeggende: |
2 Verder, gij mensenkind, zo zegt de Heere HEERE, van het land Israëls: Het einde is er; het einde is gekomen over de vier hoeken des lands. |
3 Nu is het einde over u; want Ik zal Mijn toorn tegen u zenden, en Ik zal u richten naar uw wegen, en Ik zal op u brengen al uw gruwelen. |
4 aEn Mijn oog zal u niet verschonen en Ik zal niet sparen; maar Ik zal uw wegen op u brengen, en uw gruwelen zullen in het midden van u zijn, en gijlieden zult weten dat Ik de HEERE ben. a Ez. 5:11; 8:18. |
a Ez. 5:11 Daarom, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE (omdat gij Mijn heiligdom verontreinigd hebt met al uw verfoeiselen en met al uw gruwelen), zo Ik ook niet daarom u verminderen en Mijn oog u niet verschonen zal en Ik ook niet zal sparen! Ez. 8:18 Daarom zal Ik ook handelen in grimmigheid; Mijn oog zal niet verschonen en Ik zal niet sparen; hoewel zij voor Mijn oren met luider stem roepen, nochtans zal Ik hen niet horen. |
5 Zo zegt de Heere HEERE: Een kwaad, een enig kwaad, zie, is gekomen. |
6 Een einde is er gekomen, dat einde is gekomen, het is opgewaakt tegen u; zie, het kwaad is gekomen. |
7 De morgenstond is tot u gekomen, o inwoner des lands; de tijd is gekomen, de dag der beroerte is nabij, en er is geen wederklank der bergen. |
8 Nu zal Ik in kort Mijn grimmigheid over u uitgieten en Mijn toorn tegen u volbrengen en u richten naar uw wegen, en zal op u brengen al uw gruwelen. |
9 En Mijn oog zal niet verschonen en Ik zal niet sparen; Ik zal u geven naar uw wegen, en uw gruwelen zullen in het midden van u zijn; en gijlieden zult weten dat Ik de HEERE ben, Die slaat. |
10 Zie, de dag, zie, de morgenstond is gekomen, de morgenstond is voortgekomen, de roede heeft gebloeid, de hovaardij heeft gegroend. |
11 Het geweld is opgerezen tot een roede der goddeloosheid; niets van hen zal overblijven, noch van hun menigte, noch van hun gedruis, en geen klage zal over hen zijn. |
12 De tijd is gekomen, de dag is genaakt; de koper zij niet blijde en de verkoper bedrijve geen rouw; want een brandende toorn is over de gehele menigte van het land. |
13 Want de verkoper zal tot het verkochte niet wederkeren, ofschoon hun leven nog onder de levenden ware; overmits het gezicht aangaande de gehele menigte van het land niet zal terugkeren; en niemand zal door zijn ongerechtigheid zijn leven sterken. |
14 Zij hebben met de trompet getrompet en hebben alles bereid, maar niemand trekt ten strijde; want Mijn brandende toorn is over de gehele menigte van het land. |
15 Het zwaard is buiten, en de pest en de honger vanbinnen; die op het veld is, zal door het zwaard sterven, en die in de stad is, dien zal de honger en de pest verteren. |
16 En hun ontkomenden zullen wel ontkomen, maar zij zullen op de bergen zijn, zij allen zullen zijn gelijk duiven der dalen, kermende, eenieder om zijn ongerechtigheid. |
17 Alle handen zullen bslap worden, en alle knieën zullen heenvlieten als water. b Jes. 13:7. Jer. 6:24. |
b Jes. 13:7 Daarom zullen alle handen slap worden, en aller mensen hart zal versmelten; Jer. 6:24 Wij hebben zijn gerucht gehoord, onze handen zijn slap geworden; benauwdheid heeft ons aangegrepen, weedom als van een barende vrouw. |
18 Ook zullen zij zakken caangorden, gruwen zal hen bedekken, en over alle aangezichten zal schaamte wezen, en op al hun hoofden kaalheid. c Jes. 15:2, 3. Jer. 48:37. |
c Jes. 15:2 Hij gaat op naar Baïth en Dibon en naar
Bamoth om te wenen; over Nebo en over Médeba zal Moab huilen; op al haar hoofden is kaalheid, aller baard is afgesneden. Jes. 15:3 Op haar wijken hebben zij zakken aangegord; op haar daken en op haar straten huilen zij altemaal, afgaande met geween. Jer. 48:37 Want alle hoofden zijn kaal en alle baarden afgekort; op alle handen zijn insnijdingen, en op de lendenen is een zak. |
19 Zij zullen hun zilver op de straten werpen, en hun goud zal tot onreinheid zijn; dhun zilver en hun goud zal hen niet kunnen uithelpen ten dage der verbolgenheid des HEEREN; hun ziel zullen zij niet verzadigen en hun ingewanden zullen zij niet vullen; want het zal de aanstoot hunner ongerechtigheid zijn. d Spr. 11:4. Zef. 1:18. |
d Spr. 11:4 Goed doet geen nut ten dage der verbolgenheid, maar de gerechtigheid redt van den dood. Zef. 1:18 Noch hun zilver, noch hun goud zal hen kunnen redden ten dage der verbolgenheid des HEEREN, maar door het vuur Zijns ijvers zal dit ganse land verteerd worden; want Hij zal een voleinding maken, gewisselijk een haastige, met al de inwoners dezes lands. |
20 En Hij heeft de schoonheid Zijns sieraads ter voortreffelijkheid gezet; maar zij hebben daarin beelden hunner gruwelen en hunner verfoeiselen gemaakt; daarom heb Ik dat hun tot onreinheid gesteld. |
21 En Ik zal het in de hand der vreemden overgeven ten roof, en den goddelozen der aarde ten buit, en zij zullen het ontheiligen. |
22 Ook zal Ik Mijn aangezicht van hen omwenden, en zij zullen Mijn verborgen plaats ontheiligen; want inbrekers zullen daar inkomen en die ontheiligen. |
23 Maak een keten, want het land is vol van bloedgerichten, en de stad is vol van geweld. |
24 Daarom zal Ik de kwaadste der heidenen doen komen, die hun huizen erfelijk bezitten zullen, en zal den hoogmoed der sterken doen ophouden, en die hen heiligen, zullen ontheiligd worden. |
25 De ondergang komt; en zij zullen den vrede zoeken, maar hij zal er niet zijn. |
26 Ellende zal op ellende komen, en er zal gerucht op gerucht wezen; dan zullen zij het gezicht van een profeet zoeken, maar de wet zal vergaan van den priester, en de raad van de oudsten. |
27 De koning zal rouw bedrijven en de vorsten zullen met verwoesting bekleed zijn, en de handen van het volk des lands zullen beroerd zijn; Ik zal hun doen naar hun weg, en met hun rechten zal Ik hen richten; en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben. |