Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 48 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Ezechiël 48

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

1 DIT nu zijn de namen der stammen. Van het einde noordwaarts, aan de zijde des wegs van Hethlon, waar men komt te Hamath, Hazar-Enan, de landpale van Damascus, noordwaarts aan de zijde van Hamath (ook zal hij den ooster- en westerhoek hebben), zal Dan één snoer hebben.
2 En aan de landpale van Dan, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Aser één.
3 En aan de landpale van Aser, van den oosterhoek af tot den westerhoek toe, Naftali één.
4 En aan de landpale van Naftali, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Manasse één.
5 En aan de landpale van Manasse, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Efraïm één.
6 En aan de landpale van Efraïm, van den oosterhoek af tot den westerhoek toe, Ruben één.
7 En aan de landpale van Ruben, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Juda één.
8 Aan de landpale nu van Juda, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, zal het hefoffer zijn dat gijlieden zult offeren, vijf en twintig duizend meetrieten in breedte, en de lengte als van een der andere delen, van den oosterhoek tot den westerhoek toe; en het heiligdom zal in het midden van hetzelve zijn.
9 Het hefoffer dat gijlieden den HEERE zult offeren, zal wezen de lengte van vijf en twintig duizend, en de breedte van tienduizend.
10 En daarin zal het heilig hefoffer zijn voor de priesters, noordwaarts de lengte van vijf en twintig duizend, en westwaarts de breedte van tienduizend, en oostwaarts de breedte van tienduizend, en zuidwaarts de lengte van vijf en twintig duizend; en het heiligdom des HEEREN zal in het midden van hetzelve zijn.
11 Het zal zijn voor de priesters die geheiligd zijn uit de kinderen Zadoks, die Mijn wacht hebben waargenomen, die niet gedwaald hebben als de kinderen Israëls dwaalden; gelijk als de andere Levieten gedwaald hebben.
12 En het geofferde van het hefoffer des lands zal hunlieden een heiligheid der heiligheden zijn, aan de landpale der Levieten.
13 Voorts zullen de Levieten tegenover de landpale der priesters hebben de lengte van vijf en twintig duizend, en de breedte van tienduizend; de ganse lengte zal zijn vijf en twintig duizend, en de breedte tienduizend.
14 En zij zullen daarvan niet verkopen, noch de eerstelingen des lands verwisselen noch overdragen, want het is een heiligheid den HEERE.
15 Maar de vijfduizend, dat is hetgeen overgelaten is in de breedte, vóór aan de vijf en twintig duizend, dat zal onheilig zijn, voor de stad, tot bewoning en tot voorsteden; en de stad zal in het midden van hetzelve zijn.
16 En dit zullen haar maten zijn: de noorderhoek vierduizend en vijfhonderd meetrieten, en de zuiderhoek vierduizend en vijfhonderd, en van den oosterhoek vierduizend en vijfhonderd, en de westerhoek vierduizend en vijfhonderd.
17 De voorsteden nu der stad zullen zijn, noordwaarts tweehonderd en vijftig, en zuidwaarts tweehonderd en vijftig, en oostwaarts tweehonderd en vijftig, en westwaarts tweehonderd en vijftig.
18 En het overgelatene in de lengte tegenover het heilig hefoffer, zal zijn tienduizend oostwaarts en tienduizend westwaarts, en het zal tegenover het heilig hefoffer zijn; en de inkomst daarvan zal wezen tot onderhoud voor degenen die de stad dienen.
19 En die de stad dienen, zullen haar dienen uit alle stammen Israëls.
20 Het ganse hefoffer zal zijn van vijf en twintig duizend meetrieten met vijf en twintig duizend; vierkant zult gijlieden het heilig hefoffer offeren, met de bezitting der stad.
21 En het overgelatene zal voor den vorst zijn, van deze en van gene zijde des heiligen hefoffers, en van de bezitting der stad, vóór aan de vijf en twintig duizend meetrieten des hefoffers, tot aan de ooster- en westerlandpale, vóór aan de vijf en twintig duizend aan de westerlandpale, tegenover de andere delen, dat zal voor den vorst zijn; en het heilig hefoffer en het heiligdom des huizes zal in het midden van hetzelve zijn.
22 Van de bezitting nu der Levieten en van de bezitting der stad af, zijnde in het midden van hetgeen dat des vorsten zal zijn; wat tussen de landpale van Juda en tussen de landpale van Benjamin is, zal des vorsten zijn.
23 Aangaande voorts het overige der stammen: van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Benjamin één snoer.
24 En aan de landpale van Benjamin, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Simeon één.
25 En aan de landpale van Simeon, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Issaschar één.
26 En aan de landpale van Issaschar, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Zebulon één.
27 En aan de landpale van Zebulon, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Gad één.
28 Aan de landpale nu van Gad, aan den zuiderhoek zuidwaarts, daar zal de landpale zijn van Thamar af, naar het twistwater van Kades, voorts naar de beek heen, tot aan de Grote Zee.
29 Dit is het land dat gijlieden zult doen vallen in erfenis voor de stammen Israëls, en dit zullen hun delen zijn, spreekt de Heere HEERE.
30 Voorts zullen dit de uitgangen der stad zijn: van den noorderhoek vierduizend en vijfhonderd maten.
31 En de poorten der stad zullen zijn naar de namen der stammen Israëls, drie poorten noordwaarts: een poort van Ruben, een poort van Juda, een poort van Levi.
32 En aan den oosterhoek, vierduizend en vijfhonderd maten, en drie poorten: namelijk een poort van Jozef, een poort van Benjamin, een poort van Dan.
33 De zuiderhoek ook vierduizend en vijfhonderd maten, en drie poorten: een poort van Simeon, een poort van Issaschar, een poort van Zebulon.
34 De westerhoek, vierduizend en vijfhonderd; derzelver poorten drie: een poort van Gad, een poort van Aser, een poort van Naftali.
35 Rondom achttienduizend; en de naam der stad zal van dien dag af zijn: De HEERE is ALDAAR.

Einde Ezechiël 48