Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 46 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Ezechiël 46

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Ordinantiën van den godsdienst van den vorst in het bijzonder, en van het volk des lands en den vorst tezamen, vss. 1, 2, enz. Insgelijks van het gedurig brandoffer, 13. En van de geschenken van den vorst aan zijn zonen en aan zijn knechten, 16. Beschrijving van de keukens voor de priesters en Levieten, 19.
 
1 ALZO zegt de Heere HEERE: De poort van het 1binnenste voorhof die naar het oosten ziet, zal de 2zes werkdagen gesloten zijn, maar op den 3sabbatdag zal ze geopend worden; ook zal ze geopend worden op den dag van de 4nieuwe maand.
1 Waar het brandofferaltaar was.
2 Vgl. Ex. 20:9. Sommigen menen dat hierdoor afgebeeld is, dat wij in dit leven maar van verre en als door een spiegel in een duistere rede zien, maar aangezicht aan aangezicht zullen zien in het andere leven, op den eeuwigen rust- of sabbatdag, 1 Kor. 13:12. Hebr. 4:9, 10, 11. verwijsteksten
3 Vgl. Ex. 20:10, 11. Voorts Kol. 2:16, 17. verwijsteksten
4 Vgl. Jes. 66:23. verwijsteksten
 
2 En de vorst zal ingaan door den weg van het voorhuis derzelver poort van buiten, en zal staan aan den post van de poort; en de priesters zullen zijn brandoffer en zijn dankoffers bereiden, en hij zal 5aanbidden aan den dorpel der poort en daarna uitgaan; doch de poort zal niet 6gesloten worden tot op den avond.
5 Hebr. zich nederbuigen. Zie Gen. 24 op vers 26. Alzo in het volgende vers. verwijsteksten
6 Vgl. Matth. 25:10, 11, 12. verwijsteksten
 
3 7Ook zal het volk des lands aanbidden voor de deur derzelver poort, op de sabbatten en op de nieuwe maanden, voor het aangezicht des HEEREN.
7 Of: Want het volk, enz. Of: Opdat het volk des lands aanbidde, enz.
 
4 8Het brandoffer nu dat de vorst den HEERE zal offeren, zal op den sabbatdag zijn zes volkomen lammeren en een volkomen ram;
8 Vergelijk deze nieuwe ordinantie met de oude, Num. 28:9, 10. De oude was veel minder, omdat de genade des Nieuwen Testaments (als sommigen aanmerken) veel heerlijker is dan de voorgaande en zich veel wijder uitstrekt. verwijsteksten
 
5 En het spijsoffer een efa tot den ram, maar tot de lammeren zal het spijsoffer een gave 9zijner hand zijn; en olie, een hin tot een efa.
9 Dat is, naar zijn vermogen, naar dat de Heere hem gezegend zal hebben, of hij van den Heere ontvangen zal hebben. Vgl. vss. 7, 11. Deut. 16:17. verwijsteksten
 
6 Maar op den dag van de 10nieuwe maand, een var, een 11jong rund, van de volkomene, en zes lammeren en een ram; volkomen zullen zij zijn.
10 Vergelijk deze nieuwe ordinantie met Num. 28:11, enz. De oude was meerder, omdat het licht (als sommigen dit duiden) toen veel minder was. verwijsteksten
11 Hebr. een zoon eens runds.
 
7 En ten spijsoffer zal hij bereiden een efa tot den var en een efa tot den ram, maar tot de lammeren zoals zijn hand 12bekomen zal; en een hin olie tot een efa.
12 Of: verkregen hebben. Vgl. vers 5, en de manier van spreken met Num. 6:21. Insgelijks Lev. 5:11; 12:8; 14:21; 25:28, enz. verwijsteksten
 
8 En als de vorst ingaat, zal hij door den weg van het voorhuis der poort ingaan en 13door deszelfs weg weder 14uitgaan.
13 Of: zijns weegs.
14 Of: voortgaan.
 
9 Maar als het volk des lands voor het aangezicht des HEEREN komt op de gezette hoogtijden: die door den weg van de noorderpoort ingaat om te aanbidden, zal door den weg van de zuiderpoort weder uitgaan; en die door den weg van de zuiderpoort ingaat, zal door den weg van de noorderpoort weder uitgaan; hij zal niet 15wederkeren door den weg der poort door dewelke hij is ingegaan, maar 16recht voor zich heen uitgaan.
15 Dit vergelijken sommigen met Luk. 17:32. 1 Kor. 9:24. Filipp. 3:13, 14. Insgelijks Gal. 4:9; 5:7. 2 Petr. 2:20, 21, 22. verwijsteksten
16 Anders: zij zullen recht tegenover hem uitgaan.
 
10 De vorst nu zal in het 17midden van hen ingaan, als zij ingaan; en als zij 18uitgaan, zullen zij tezamen uitgaan.
17 Te weten onder het volk des lands.
18 Anders: voortgaan, en zo terstond wederom.
 
11 Voorts op de feesten en op de gezette hoogtijden zal het spijsoffer zijn een efa tot een var en een efa tot een ram, maar tot de lammeren een 19gave zijner hand; en olie, een hin tot een efa.
19 Als vss. 5, 7. verwijsteksten
 
12 En als de vorst een vrijwillig offer zal doen, een brandoffer of dankoffers tot een vrijwillig offer den HEERE, zo zal men hem de poort openen die naar het oosten ziet; en hij zal zijn brandoffer en zijn dankoffers doen, gelijk als hij zal gedaan hebben op den sabbatdag; en als hij weder uitgaat, zal men de poort sluiten, nadat hij uitgegaan zal zijn.
13 Wijders zult gij een volkomen 20eenjarig lam dagelijks bereiden ten brandoffer den HEERE; 21alle morgens zult gij dat bereiden.
20 Hebr. een zoon zijns jaars.
21 Hebr. in den morgen, in den morgen; dat is, alle morgens. Alzo in het volgende. Vergelijk deze ordinantie met Num. 28:3, 4. Hier wordt aan het avondoffer niet gedacht. Vgl. Hebr. 9:26. verwijsteksten
 
14 En gij zult ten spijsoffer daarop doen, alle morgens een zesde deel van een efa, en olie een derde deel van een hin, om de meelbloem te bedruppen; tot een spijsoffer den HEERE, tot 22eeuwige inzettingen, geduriglijk.
22 Hebr. inzettingen der eeuwigheid.
 
15 Zij zullen dan het lam en het spijsoffer en de olie alle morgens bereiden, tot een 23gedurig brandoffer.
23 Hebr. brandoffer (eigenlijk opklimming) der gedurigheid.
 
16 Alzo zegt de Heere HEERE: Wanneer de vorst aan iemand van zijn 24zonen een geschenk zal geven van zijn erfenis, dat zullen zijn zonen 25hebben; het zal hun bezitting zijn in erfenis.
24 Of: kinderen. Aangaande den Heere Christus, Die geeft Zijn uitverkorenen en waren kinderen bestendige en eeuwige gaven, een eeuwigdurend erfdeel, en dat van Zijn eigen, want al wat de Vader heeft, is Zijne, Joh. 16:15, en Hij is Erfgenaam van alles, Hebr. 1:2, doende met het Zijne zoals Hij wil, Matth. 20:15. Maar den anderen, die ook wel mede in Zijn huis dienen als knechten, geeft Hij tijdelijke gaven. Vgl. Matth. 7:22, 23; 13:21, 23; 25:14, enz. Luk. 19:13, enz., en zie Joh. 8:35, enz. Voor christelijke regenten kan het ook een leer wezen, van milddadigheid en beloning van goede diensten, insgelijks van gerechtigheid jegens hun onderdanen. En voorts in het gemeen de leer van rechtvaardige eigen bezittingen, enz. verwijsteksten
25 Dat is, het zal aan zijn zonen blijven, zij zullen het houden; alzo in het volgende.
 
17 Maar wanneer hij van zijn erfenis een geschenk zal geven aan een van zijn knechten, die zal dat hebben tot het 26vrijjaar toe; dan zal het tot den vorst wederkeren: het is immers zijn erfenis, zijn zonen, die zullen het hebben.
26 Anders genoemd het jubeljaar. Zie Lev. 25:10, enz. verwijsteksten
 
18 En de vorst zal niets nemen van de erfenis des volks, om hen van hun bezitting te 27beroven; van zijn bezitting zal hij zijn zonen erf nalaten; opdat niet Mijn volk, een iegelijk uit zijn erfenis, verstrooid worde.
27 Of: verstoten.
 
De keukens van den tempel
19 Daarna bracht Hij mij door den ingang die aan de zijde der poort was, tot de 28heilige kamers, 29den priesters toebehorende, die naar het noorden zagen; en zie, aldaar was een plaats aan beide zijden, 30naar het westen.
28 Hebr. kamers der heiligheid.
29 Of: tot de priesters.
30 Hebr. naar de zee.
 
20 En Hij zeide tot mij: Dit is de plaats alwaar de priesters het 31schuldoffer en het zondoffer zullen koken, en waar zij het spijsoffer zullen bakken, opdat zij het niet uitbrengen in het buitenste voorhof, 32om het volk te heiligen.
31 Dat is, het vlees derzelver offeranden, alzo vers 24. Hebr. schuld en zonde. Zie Lev. 4 op vers 3. Hierdoor werd afgebeeld het werk van den dienst in alle particuliere kerken en kudden van Christus, waar de getrouwe leraars en herders zichzelven en Christus’ schapen weiden met de gezonde en zaligmakende leer des Evangelies, en die den volke bereiden, opdragen en toepassen, tot spijze der zielen, nevens de bediening der heilige sacramenten en christelijke kerkregering, volgens de vermaningen Hand. 20:28. 1 Petr. 5:2, enz. Zie ook Matth. 24:45. Joh. 21:15, 16, 17. 1 Tim. 3:13; 4:16. Openbaring 2; 3. verwijsteksten
32 Dat is, waardoor het volk zou geheiligd worden; hetwelk niet moest zijn, alzo God specialijk de priesters tot de zaken van Zijn heiligen dienst verkoren en geheiligd had. Vgl. Ez. 44 op vers 19. verwijsteksten
 
21 Toen bracht Hij mij uit in het buitenste voorhof, en voerde mij om in de vier hoeken van het voorhof; en zie, 33in elken hoek van het voorhof was een ander voorhofje.
33 Hebr. een voorhof in een hoek van het voorhof, een voorhof in een hoek van het voorhof, dat is, in elken hoek van het grote voorhof was een klein voorhof.
 
22 In de vier hoeken van het voorhof waren voorhofjes 34met schoorstenen, van veertig ellen de lengte en dertig de breedte; dezelve vier 35hoekhofjes hadden enerlei maat.
34 Of: rookplaatsen. Hebr. alsof men zeide: geschoorsteend, of gerookt, dat is, met schoorstenen of rookgaten gemaakt. Anders: aangehecht, gelijk de keukens veel aan het gebouw worden aangehecht; doch dit kan geen plaats hebben zonder verwisseling van een letter in het Hebreeuwse woord.
35 Versta de voorgemelde vier keukens, die in de hoeken van het voorhof waren. Hebr. hoekige of gehoekte.
 
23 En er was rondom in 36dezelve een 37ringmuur, rondom deze vier; en er 38waren 39keukens gemaakt beneden aan de 40ringmuren rondom.
36 Keukens, hoekhofjes.
37 Het Hebreeuwse woord betekent elders een rij, of een verheven gebouw, dat langsheen omgaat als in een rij. Sommigen verstaan het niet van een muur, maar van een verheven afdak, tot beschutting van het koken.
38 Of: het was gemaakt met, enz.
39 Of: kookplaatsen.
40 Anders: onder de portalen of voorhofjes, verstaande dat men onder, als in kelders, kookte en boven at.
 
24 En Hij zeide tot mij: Dit zijn de 41keukens, alwaar de dienaars des huizes het 42slachtoffer des volks zullen koken.
41 Hebr. het huis of de plaats der kokenden, dergenen die koken.
42 Dat is, het vlees der slachtoffers, als vers 20. verwijsteksten

Einde Ezechiël 46