Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Ordinantiën van den godsdienst van den vorst in het bijzonder, en van het volk des lands en den vorst tezamen, vss. 1, 2, enz. Insgelijks van het gedurig brandoffer, 13. En van de geschenken van den vorst aan zijn zonen en aan zijn knechten, 16. Beschrijving van de keukens voor de priesters en Levieten, 19. |
|
1 ALZO zegt de Heere HEERE: De poort van het 1binnenste voorhof die naar het oosten ziet, zal de 2zes werkdagen gesloten zijn, maar op den 3sabbatdag zal ze geopend worden; ook zal ze geopend worden op den dag van de 4nieuwe maand. |
| 1 Waar het brandofferaltaar was. |
| 2 Vgl. Ex. 20:9. Sommigen menen dat hierdoor afgebeeld is, dat wij in dit leven maar van verre en als door een spiegel in een duistere rede zien, maar aangezicht aan aangezicht zullen zien in het andere leven, op den eeuwigen rust- of sabbatdag, 1 Kor. 13:12. Hebr. 4:9, 10, 11. |
| Ex. 20:9 Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; 1 Kor. 13:12 Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij
zien
aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen gelijk ook ik gekend ben. Hebr. 4:9 Er blijft dan een rust over voor het volk Gods. Hebr. 4:10 Want die ingegaan is in Zijn rust, die heeft zelf ook van zijn werken gerust, gelijk God van de Zijne. Hebr. 4:11 Laat ons dan ons benaarstigen om in die rust in te gaan, opdat niet iemand in datzelve voorbeeld der ongelovigheid valle. |
| 3 Vgl. Ex. 20:10, 11. Voorts Kol. 2:16, 17. |
| Ex. 20:10 Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is; Ex. 20:11 Want in zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee, en alles wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HEERE den sabbatdag, en heiligde denzelven. Kol. 2:16 Dat u dan niemand oordele in spijze of in drank, of in het stuk des feestdags of der nieuwe maan of der sabbatten, Kol. 2:17 Welke zijn een schaduw der toekomende dingen, maar het lichaam is van Christus. |
| 4 Vgl. Jes. 66:23. |
| Jes. 66:23 En het zal geschieden dat van de ene nieuwe maan tot de andere en van den enen sabbat tot den anderen, alle vlees komen zal om aan te bidden voor Mijn aangezicht, zegt de HEERE. |
|
2 En de vorst zal ingaan door den weg van het voorhuis derzelver poort van buiten, en zal staan aan den post van de poort; en de priesters zullen zijn brandoffer en zijn dankoffers bereiden, en hij zal 5aanbidden aan den dorpel der poort en daarna uitgaan; doch de poort zal niet 6gesloten worden tot op den avond. |
| 5 Hebr. zich nederbuigen. Zie Gen. 24 op vers 26. Alzo in het volgende vers. |
| Gen. 24:26 (kt.) Toen neigde die man zijn hoofd en aanbad den HEERE; |
| 6 Vgl. Matth. 25:10, 11, 12. |
| Matth. 25:10 Als zij nu heengingen om te kopen, kwam de bruidegom; en die gereed waren, gingen met hem in tot de bruiloft, en de deur werd gesloten. Matth. 25:11 Daarna kwamen ook de andere maagden, zeggende: Heere, Heere, doe ons open. Matth. 25:12 En hij antwoordende zeide: Voorwaar zeg ik u, ik ken u niet. |
|
3 7Ook zal het volk des lands aanbidden voor de deur derzelver poort, op de sabbatten en op de nieuwe maanden, voor het aangezicht des HEEREN. |
| 7 Of: Want het volk, enz. Of: Opdat het volk des lands aanbidde, enz. |
|
4 8Het brandoffer nu dat de vorst den HEERE zal offeren, zal op den sabbatdag zijn zes volkomen lammeren en een volkomen ram; |
| 8 Vergelijk deze nieuwe ordinantie met de oude, Num. 28:9, 10. De oude was veel minder, omdat de genade des Nieuwen Testaments (als sommigen aanmerken) veel heerlijker is dan de voorgaande en zich veel wijder uitstrekt. |
| Num. 28:9 Maar op den sabbatdag twee volkomen eenjarige lammeren, en twee tienden meelbloem ten spijsoffer, met olie gemengd, mitsgaders zijn drankoffer. Num. 28:10 Het is het brandoffer des sabbats op elken sabbat, boven het gedurig brandoffer en zijn drankoffer. |
|
5 En het spijsoffer een efa tot den ram, maar tot de lammeren zal het spijsoffer een gave 9zijner hand zijn; en olie, een hin tot een efa. |
| 9 Dat is, naar zijn vermogen, naar dat de Heere hem gezegend zal hebben, of hij van den Heere ontvangen zal hebben. Vgl. vss. 7, 11. Deut. 16:17. |
| vers 7 En ten spijsoffer zal hij bereiden een efa tot den var en een efa tot den ram, maar tot de lammeren zoals zijn hand bekomen zal; en een hin olie tot een efa. vers 11 Voorts op de feesten en op de gezette hoogtijden zal het spijsoffer zijn een efa tot een var en een efa tot een ram, maar tot de lammeren een gave zijner hand; en olie, een hin tot een efa. Deut. 16:17 Eenieder naar de gave zijner hand, naar den zegen des HEEREN uws Gods, dien Hij u gegeven heeft. |
|
6 Maar op den dag van de 10nieuwe maand, een var, een 11jong rund, van de volkomene, en zes lammeren en een ram; volkomen zullen zij zijn. |
| 10 Vergelijk deze nieuwe ordinantie met Num. 28:11, enz. De oude was meerder, omdat het licht (als sommigen dit duiden) toen veel minder was. |
| Num. 28:11 En in de beginselen uwer maanden zult gij een brandoffer den HEERE offeren: twee jonge varren en één ram, zeven volkomen eenjarige lammeren; |
| 11 Hebr. een zoon eens runds. |
|
7 En ten spijsoffer zal hij bereiden een efa tot den var en een efa tot den ram, maar tot de lammeren zoals zijn hand 12bekomen zal; en een hin olie tot een efa. |
| 12 Of: verkregen hebben. Vgl. vers 5, en de manier van spreken met Num. 6:21. Insgelijks Lev. 5:11; 12:8; 14:21; 25:28, enz. |
| vers 5 En het spijsoffer een efa tot den ram, maar tot de lammeren zal het spijsoffer een gave zijner hand zijn; en olie, een hin tot een efa. Num. 6:21 Dat is de wet des nazireeërs, die zijn offerande den HEERE voor zijn nazireeërschap zal beloofd hebben, behalve wat zijn hand bekomen zal; naar zijn gelofte dewelke hij beloofd zal hebben, alzo zal hij doen naar de wet van zijn nazireeërschap. Lev. 5:11 Maar indien zijn hand niet reiken kan aan twee tortelduiven of twee jonge duiven, zo zal hij die gezondigd heeft, tot zijn offerande brengen het tiende deel van een efa meelbloem ten zondoffer; hij zal geen olie daarover doen, noch wierook daarop leggen, want het is een zondoffer. Lev. 12:8 Maar indien haar hand niet genoeg voor een lam vindt, zo zal zij twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen, een ten brandoffer en een ten zondoffer; en de priester zal voor haar verzoening doen; zo zal zij rein zijn. Lev. 14:21 Maar indien hij arm is en zijn hand dat niet bereikt, zo zal hij één lam ten schuldoffer, ter beweging nemen, om voor hem verzoening te doen; daartoe één tiende meelbloem, met olie gemengd, ten spijsoffer, en een log olie; Lev. 25:28 Maar indien zijn hand niet gevonden heeft wat genoeg is om aan hem wederuit te keren, zo zal zijn verkochte goed zijn in de hand van deszelfs koper tot het jubeljaar toe; maar in het jubeljaar zal het uitgaan en hij zal tot zijn bezitting wederkeren. |
|
8 En als de vorst ingaat, zal hij door den weg van het voorhuis der poort ingaan en 13door deszelfs weg weder
14uitgaan. |
| 13 Of: zijns weegs. |
| 14 Of: voortgaan. |
|
9 Maar als het volk des lands voor het aangezicht des HEEREN komt op de gezette hoogtijden: die door den weg van de noorderpoort ingaat om te aanbidden, zal door den weg van de zuiderpoort weder uitgaan; en die door den weg van de zuiderpoort ingaat, zal door den weg van de noorderpoort weder uitgaan; hij zal niet 15wederkeren door den weg der poort door dewelke hij is ingegaan, maar 16recht voor zich heen uitgaan. |
| 15 Dit vergelijken sommigen met Luk. 17:32. 1 Kor. 9:24. Filipp. 3:13, 14. Insgelijks Gal. 4:9; 5:7. 2 Petr. 2:20, 21, 22. |
| Luk. 17:32 Gedenkt aan de vrouw van Lot. 1 Kor. 9:24 Weet gijlieden niet dat die in de loopbaan lopen, allen wel lopen, maar dat
één den prijs ontvangt? Loopt alzo, dat gij dien moogt verkrijgen. Filipp. 3:13 Broeders, ik acht niet dat ik zelf het gegrepen heb. Filipp. 3:14 Maar één ding doe ik, vergetende hetgeen dat achter is, en strekkende mij tot hetgeen dat voor is, jaag ik naar het wit tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus. Gal. 4:9 En nu, als gij God kent, ja, veelmeer van God gekend zijt, hoe keert gij u wederom tot de zwakke en arme eerste beginselen, welke gij wederom van voren aan wilt dienen? Gal. 5:7 Gij liept wél; wie heeft u verhinderd der waarheid gehoorzaam te zijn? 2 Petr. 2:20 Want indien zij, nadat zij door de kennis van den Heere en Zaligmaker Jezus Christus de besmettingen der wereld ontvloden zijn, en in dezelve wederom ingewikkeld zijnde, van dezelve
overwonnen worden, zo is hun het laatste erger geworden dan het eerste. 2 Petr. 2:21 Want het ware hun beter, dat zij den weg der gerechtigheid niet gekend hadden, dan dat zij dien gekend hebbende, weder afkeren van het heilige gebod dat hun overgegeven was. 2 Petr. 2:22 Maar hun is overkomen hetgeen met een waar spreekwoord gezegd wordt: De hond is wedergekeerd tot zijn eigen uitbraaksel, en de gewassen zeug tot de wenteling in het slijk. |
| 16 Anders: zij zullen recht tegenover hem uitgaan. |
|
10 De vorst nu zal in het 17midden van hen ingaan, als zij ingaan; en als zij 18uitgaan, zullen zij tezamen uitgaan. |
| 17 Te weten onder het volk des lands. |
| 18 Anders: voortgaan, en zo terstond wederom. |
|
11 Voorts op de feesten en op de gezette hoogtijden zal het spijsoffer zijn een efa tot een var en een efa tot een ram, maar tot de lammeren een 19gave zijner hand; en olie, een hin tot een efa. |
| 19 Als vss. 5, 7. |
| vers 5 En het spijsoffer een efa tot den ram, maar tot de lammeren zal het spijsoffer een gave zijner hand zijn; en olie, een hin tot een efa. vers 7 En ten spijsoffer zal hij bereiden een efa tot den var en een efa tot den ram, maar tot de lammeren zoals zijn hand bekomen zal; en een hin olie tot een efa. |
|
12 En als de vorst een vrijwillig offer zal doen, een brandoffer of dankoffers tot een vrijwillig offer den HEERE, zo zal men hem de poort openen die naar het oosten ziet; en hij zal zijn brandoffer en zijn dankoffers doen, gelijk als hij zal gedaan hebben op den sabbatdag; en als hij weder uitgaat, zal men de poort sluiten, nadat hij uitgegaan zal zijn. |
13 Wijders zult gij een volkomen 20eenjarig lam dagelijks bereiden ten brandoffer den HEERE; 21alle morgens zult gij dat bereiden. |
| 20 Hebr. een zoon zijns jaars. |
| 21 Hebr. in den morgen, in den morgen; dat is, alle morgens. Alzo in het volgende. Vergelijk deze ordinantie met Num. 28:3, 4. Hier wordt aan het avondoffer niet gedacht. Vgl. Hebr. 9:26. |
| Num. 28:3 En gij zult tot hen zeggen: Dit is het vuuroffer hetwelk gij den HEERE offeren zult: twee volkomen eenjarige lammeren des daags, tot een gedurig brandoffer. Num. 28:4 Het ene lam zult gij bereiden des morgens, en het andere lam zult gij bereiden tussen de twee avonden; Hebr. 9:26 (Anders had Hij dikmaals moeten lijden van de grondlegging der wereld af); maar nu is Hij eenmaal in de voleinding der eeuwen geopenbaard, om de zonde teniet te doen door Zijns Zelfs offerande. |
|
14 En gij zult ten spijsoffer daarop doen, alle morgens een zesde deel van een efa, en olie een derde deel van een hin, om de meelbloem te bedruppen; tot een spijsoffer den HEERE, tot
22eeuwige inzettingen, geduriglijk. |
| 22 Hebr. inzettingen der eeuwigheid. |
|
15 Zij zullen dan het lam en het spijsoffer en de olie alle morgens bereiden, tot een 23gedurig brandoffer. |
| 23 Hebr. brandoffer (eigenlijk opklimming) der gedurigheid. |
|
16 Alzo zegt de Heere HEERE: Wanneer de vorst aan iemand van zijn 24zonen een geschenk zal geven van zijn erfenis, dat zullen zijn zonen 25hebben; het zal hun bezitting zijn in erfenis. |
| 24 Of: kinderen. Aangaande den Heere Christus, Die geeft Zijn uitverkorenen en waren kinderen bestendige en eeuwige gaven, een eeuwigdurend erfdeel, en dat van Zijn eigen, want al wat de Vader heeft, is Zijne, Joh. 16:15, en Hij is Erfgenaam van alles, Hebr. 1:2, doende met het Zijne zoals Hij wil, Matth. 20:15. Maar den anderen, die ook wel mede in Zijn huis dienen als knechten, geeft Hij tijdelijke gaven. Vgl. Matth. 7:22, 23; 13:21, 23; 25:14, enz. Luk. 19:13, enz., en zie Joh. 8:35, enz. Voor christelijke regenten kan het ook een leer wezen, van milddadigheid en beloning van goede diensten, insgelijks van gerechtigheid jegens hun onderdanen. En voorts in het gemeen de leer van rechtvaardige eigen bezittingen, enz. |
| Joh. 16:15 Al wat de Vader heeft, is Mijne; daarom heb Ik gezegd dat Hij het uit het Mijne zal nemen en u verkondigen. Hebr. 1:2 Welken Hij gesteld heeft tot een Erfgenaam van alles, door Welken Hij ook de wereld gemaakt heeft; Matth. 20:15 Of is het mij niet geoorloofd te doen met het mijne, wat ik wil? Of is uw oog boos omdat ik goed ben? Matth. 7:22 Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam duivelen uitgeworpen, en in Uw Naam vele krachten gedaan? Matth. 7:23 En dan zal Ik hun openlijk aanzeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij die de ongerechtigheid werkt. Matth. 13:21 Doch hij heeft geen wortel in zichzelven, maar is voor een tijd; en als verdrukking of vervolging komt om des Woords wil, zo wordt hij terstond geërgerd. Matth. 13:23 Die nu in de goede aarde bezaaid is, deze is degene die het Woord hoort en verstaat, die ook vrucht draagt en voortbrengt, de een honderd-, de ander zestig-, en de ander dertigvoud. Matth. 25:14 Want het is gelijk een mens die buitenslands reizende, zijn dienstknechten riep en gaf hun zijn goederen over. Luk. 19:13 En geroepen hebbende zijn tien dienstknechten, gaf hij hun tien ponden en zeide tot hen: Doet handeling totdat ik kom. Joh. 8:35 En de dienstknecht blijft niet eeuwiglijk in het huis, de zoon blijft er eeuwiglijk. |
| 25 Dat is, het zal aan zijn zonen blijven, zij zullen het houden; alzo in het volgende. |
|
17 Maar wanneer hij van zijn erfenis een geschenk zal geven aan een van zijn knechten, die zal dat hebben tot het 26vrijjaar toe; dan zal het tot den vorst wederkeren: het is immers zijn erfenis, zijn zonen, die zullen het hebben. |
| 26 Anders genoemd het jubeljaar. Zie Lev. 25:10, enz. |
| Lev. 25:10 En gij zult dat vijftigste jaar heiligen en vrijheid uitroepen in het land voor al zijn inwoners; het zal u een jubeljaar zijn, en gij zult wederkeren eenieder tot zijn bezitting en zult wederkeren eenieder tot zijn geslacht. |
|
18 En de vorst zal niets nemen van de erfenis des volks, om hen van hun bezitting te 27beroven; van zijn bezitting zal hij zijn zonen erf nalaten; opdat niet Mijn volk, een iegelijk uit zijn erfenis, verstrooid worde. |
| 27 Of: verstoten. |
De keukens van den tempel |
19 Daarna bracht Hij mij door den ingang die aan de zijde der poort was, tot de 28heilige kamers, 29den priesters toebehorende, die naar het noorden zagen; en zie, aldaar was een plaats aan beide zijden, 30naar het westen. |
| 28 Hebr. kamers der heiligheid. |
| 29 Of: tot de priesters. |
| 30 Hebr. naar de zee. |
|
20 En Hij zeide tot mij: Dit is de plaats alwaar de priesters het 31schuldoffer en het zondoffer zullen koken, en waar zij het spijsoffer zullen bakken, opdat zij het niet uitbrengen in het buitenste voorhof, 32om het volk te heiligen. |
| 31 Dat is, het vlees derzelver offeranden, alzo vers 24. Hebr. schuld en zonde. Zie Lev. 4 op vers 3. Hierdoor werd afgebeeld het werk van den dienst in alle particuliere kerken en kudden van Christus, waar de getrouwe leraars en herders zichzelven en Christus’ schapen weiden met de gezonde en zaligmakende leer des Evangelies, en die den volke bereiden, opdragen en toepassen, tot spijze der zielen, nevens de bediening der heilige sacramenten en christelijke kerkregering, volgens de vermaningen Hand. 20:28. 1 Petr. 5:2, enz. Zie ook Matth. 24:45. Joh. 21:15, 16, 17. 1 Tim. 3:13; 4:16. Openbaring 2; 3. |
| vers 24 En Hij zeide tot mij: Dit zijn de keukens, alwaar de dienaars des huizes het slachtoffer des volks zullen koken. Lev. 4:3 (kt.) Indien de priester die gezalfd is, zal gezondigd hebben tot schuld des volks, zo zal hij voor zijn zonde die hij gezondigd heeft, offeren een var, een volkomen jong rund, den HEERE ten zondoffer. Hand. 20:28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. 1 Petr. 5:2 Weidt de kudde Gods die onder u is, hebbende opzicht daarover, niet uit bedwang, maar gewilliglijk, noch om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed; Matth. 24:45 Wie is dan de getrouwe en voorzichtige dienstknecht, denwelken zijn heer over zijn dienstboden gesteld heeft om hunlieden hun voedsel te geven te rechter tijd? Joh. 21:15 Toen zij dan het middagmaal gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, Jona’s zoon, hebt gij Mij liever dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, Gij weet dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Weid Mijn lammeren. Joh. 21:16 Hij zeide wederom tot hem ten tweeden male: Simon, Jona’s zoon, hebt gij Mij lief? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, Gij weet dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Hoed Mijn schapen. Joh. 21:17 Hij zeide tot hem ten derden male: Simon, Jona’s zoon, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derden male tot hem zeide: Hebt gij Mij lief? en zeide tot Hem: Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefheb. Jezus zeide tot hem: Weid Mijn schapen. 1 Tim. 3:13 Want die wel gediend hebben, verkrijgen zichzelven een goeden opgang en veel vrijmoedigheid in het geloof, hetwelk is in Christus Jezus. 1 Tim. 4:16 Heb acht op uzelven en op de leer, volhard in deze; want dat doende zult gij én uzelven behouden én die u horen. Openbaring 2 SCHRIJF aan den engel der gemeente van Éfeze: Dit zegt Hij Die de zeven sterren in Zijn rechterhand houdt, Die in het midden der zeven gouden kandelaren wandelt: Openbaring 3 EN schrijf aan den engel der gemeente die te Sardis is: Dit zegt Die de zeven Geesten Gods heeft, en de zeven sterren: Ik weet uw werken, dat gij den naam hebt dat gij leeft, en gij zijt dood. |
| 32 Dat is, waardoor het volk zou geheiligd worden; hetwelk niet moest zijn, alzo God specialijk de priesters tot de zaken van Zijn heiligen dienst verkoren en geheiligd had. Vgl. Ez. 44 op vers 19. |
| Ez. 44:19 (kt.) En als zij uitgaan tot het buitenste voorhof, namelijk tot het buitenste voorhof tot het volk, zullen zij hun klederen in dewelke zij gediend hebben, uittrekken en dezelve heenleggen in de heilige kamers, en zullen andere klederen aantrekken, opdat zij het volk niet heiligen met hun klederen. |
|
21 Toen bracht Hij mij uit in het buitenste voorhof, en voerde mij om in de vier hoeken van het voorhof; en zie, 33in elken hoek van het voorhof was een ander voorhofje. |
| 33 Hebr. een voorhof in een hoek van het voorhof, een voorhof in een hoek van het voorhof, dat is, in elken hoek van het grote voorhof was een klein voorhof. |
|
22 In de vier hoeken van het voorhof waren voorhofjes 34met schoorstenen, van veertig ellen de lengte en dertig de breedte; dezelve vier 35hoekhofjes hadden enerlei maat. |
| 34 Of: rookplaatsen. Hebr. alsof men zeide: geschoorsteend, of gerookt, dat is, met schoorstenen of rookgaten gemaakt. Anders: aangehecht, gelijk de keukens veel aan het gebouw worden aangehecht; doch dit kan geen plaats hebben zonder verwisseling van een letter in het Hebreeuwse woord. |
| 35 Versta de voorgemelde vier keukens, die in de hoeken van het voorhof waren. Hebr. hoekige of gehoekte. |
|
23 En er was rondom in 36dezelve een 37ringmuur, rondom deze vier; en er 38waren 39keukens gemaakt beneden aan de 40ringmuren rondom. |
| 36 Keukens, hoekhofjes. |
| 37 Het Hebreeuwse woord betekent elders een rij, of een verheven gebouw, dat langsheen omgaat als in een rij. Sommigen verstaan het niet van een muur, maar van een verheven afdak, tot beschutting van het koken. |
| 38 Of: het was gemaakt met, enz. |
| 39 Of: kookplaatsen. |
| 40 Anders: onder de portalen of voorhofjes, verstaande dat men onder, als in kelders, kookte en boven at. |
|
24 En Hij zeide tot mij: Dit zijn de 41keukens, alwaar de dienaars des huizes het 42slachtoffer des volks zullen koken. |
| 41 Hebr. het huis of de plaats der kokenden, dergenen die koken. |
| 42 Dat is, het vlees der slachtoffers, als vers 20. |
| vers 20 En Hij zeide tot mij: Dit is de plaats alwaar de priesters het schuldoffer en het zondoffer zullen koken, en waar zij het spijsoffer zullen bakken, opdat zij het niet uitbrengen in het buitenste voorhof, om het volk te heiligen. |