Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Afzondering van een zeker gedeelte van het nieuwe erfland, voor het heiligdom, de priesters, Levieten, de stad en den vorst, vs. 1, enz. Belofte en vermaning voor de vorsten Israëls van recht en gerechtigheid, 8, 9, enz. Ordinantiën van menigerlei offeranden, voor het volk en den vorst, zo gewone als op feesten, 15. |
Afzondering van een deel des lands |
1 ALS1 gijlieden nu het land 2zult doen vallen in erfenis, zo zult gij een 3hefoffer den HEERE offeren, tot een 4heilige plaats, van het land; de lengte zal zijn de lengte van vijf en twintig duizend 5meetrieten en de breedte tienduizend; dat zal 6in zijn gehele grens rondom 7heilig zijn. | | 1 Dewijl niet alleen de vorige tempel verbrand, maar ook de stad en het ganse land verwoest, en het volk Gods weggevoerd was, en in het voorgaande van den nieuwen tempel gehandeld is, zo wordt nu in het volgende gesproken van het land en volk, met hun vorst; afbeeldende een gehele en volkomen herstelling van dit geestelijke gemenebest onder den Messias. |
2 Dat is, door het vallen of werpen van het lot zult delen onder u. Zie Ps. 16:5, 6 met de aant. Alzo Ez. 47:14, 22; 48:29. In allen gevalle ziet de manier van spreken op de loting, hoewel het lot noch hier noch in het volgende uitdrukkelijk vermeld wordt. En het is aanmerkelijk dat den stammen hun landpalen niet bij loting, als in het boek van Jozua, maar door Gods expresse ordinantie in het 48ste hoofdstuk worden toegewezen. Vgl. Matth. 25:34. Ps. 16:5 De HEERE is het Deel mijner erve en mijns bekers; Gij onderhoudt mijn lot. Ps. 16:6 De snoeren zijn mij in lieflijke plaatsen gevallen; ja, een schone erfenis is mij geworden. Ez. 47:14 En gij zult dat erven, de een zowel als de ander, over hetwelk Ik Mijn hand heb opgeheven, dat Ik het uw vaderen zou geven; en ditzelve land zal ulieden in erfenis vallen. Ez. 47:22 Maar het zal geschieden dat gij hetzelve zult doen vallen in erfenis voor ulieden en voor de vreemdelingen die in het midden van u verkeren, die kinderen in het midden van u zullen gewonnen hebben; en zij zullen ulieden zijn als een inboorling onder de kinderen Israëls; zij zullen met ulieden in erfenis vallen, in het midden der stammen Israëls. Ez. 48:29 Dit is het land dat gijlieden zult doen vallen in erfenis voor de stammen Israëls, en dit zullen hun delen zijn, spreekt de Heere HEERE. Matth. 25:34 Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen die tot Zijn rechter hand zijn: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld. |
3 Of: gave. Hebr. een heffing heffen, waarmede gezien wordt op de hefoffers der wet, die van de rest als opgeheven of opgenomen en den Heere opgedragen en geheiligd werden. |
4 Te weten afzonderende dezelve van de rest des lands tot een heilig gebruik; of men kan (met sommigen) deze woorden voegen bij het woord offeren aldus: Gij zult den Heere offeren van het land een heilig deel; alzo vers 4. Hebr. een heiligheid. vers 4 Dat zal een heilige plaats zijn van het land; zij zal zijn voor de priesters die het heiligdom bedienen, die naderen om den HEERE te dienen; en het zal hun een plaats zijn tot huizen, en een heilige plaats voor het heiligdom. |
5 Dit ingevoegde wordt genomen uit Ez. 42:15, 16, 17, 18, 19, 20, en hier het volgende vers, alwaar naar de eerste maat der rieten de ellen in het bijzonder gespecificeerd worden voor het ledig of buitenruim. Ez. 42:15 Als Hij nu de maten van het binnenste huis geëindigd had, zo bracht Hij mij uit, den weg naar de poort die den weg naar het oosten zag, en Hij mat ze rondom heen. Ez. 42:16 Hij mat de oostzijde met het meetriet: vijfhonderd rieten, met het meetriet, rondom. Ez. 42:17 Hij mat de noordzijde: vijfhonderd rieten, met het meetriet, rondom. Ez. 42:18 De zuidzijde mat Hij: vijfhonderd rieten, met het meetriet. Ez. 42:19 Hij ging om naar de westzijde, en Hij mat vijfhonderd rieten, met het meetriet. Ez. 42:20 Hij mat het aan de vier zijden; het had een muur rondom heen: de lengte was vijfhonderd rieten en de breedte vijfhonderd, om onderscheid te maken tussen het heilige en onheilige. |
6 Dat is, zo wijd en ver als het reikt. |
7 Hebr. een heiligheid. Zie Ez. 43:12. Ez. 43:12 Dit is de wet des huizes: op de hoogte des bergs zal zijn ganse grens, rondom heen, een heiligheid der heiligheden zijn; zie, dit is de wet des huizes. |
2 8Hiervan 9zullen tot het heiligdom zijn vijfhonderd 10met vijfhonderd, vierkant rondom; en het zal vijftig ellen hebben tot een 11buitenruim rondom. | | 8 Deze materie, die hier begonnen en vers 9 afgebroken is, wordt in Ez. 48:8, enz., vervolgd. Men kan het in het gros bekwamelijk aldus met sommigen verstaan, dat dit afgezonderd gedeelte des lands, van vijf en twintig duizend in lengte en breedte, enz., aan zijn vier hoeken, verder is afgedeeld in drie delen: de eerste tienduizend in breedte, voor het heiligdom met zijn buitenruim en de woningen der priesters; de tweede tienduizend voor de Levieten; de resterende vijfduizend voor de stad; en wat er voorts oostwaarts en westwaarts tussen de zuidergrenzen van Juda en de noordergrenzen van Benjamin overschoot, voor de officieren of dienaars der stad (Ez. 48:18, 19), en wijders voornamelijk voor den vorst; waarop in het volgende dient gelet. vers 9 Alzo zegt de Heere HEERE: Het is te veel voor u, gij vorsten Israëls; doet geweld en verstoring weg, en doet recht en gerechtigheid; neemt uw uitstotingen op van Mijn volk, spreekt de Heere HEERE. Ez. 48:8 Aan de landpale nu van Juda, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, zal het hefoffer zijn dat gijlieden zult offeren, vijf en twintig duizend meetrieten in breedte, en de lengte als van een der andere delen, van den oosterhoek tot den westerhoek toe; en het heiligdom zal in het midden van hetzelve zijn. Ez. 48:18 En het overgelatene in de lengte tegenover het heilig hefoffer, zal zijn tienduizend oostwaarts en tienduizend westwaarts, en het zal tegenover het heilig hefoffer zijn; en de inkomst daarvan zal wezen tot onderhoud voor degenen die de stad dienen. Ez. 48:19 En die de stad dienen, zullen haar dienen uit alle stammen Israëls. |
9 Hebr. zal. |
10 Of: door, bij, dat is (naar sommiger gevoelen), vijfhonderd rieten in lengte, met gelijke vijfhonderd in breedte; of vijfhonderd corresponderende met andere vijfhonderd in het vierkant rondom gemeten. Vgl. Ez. 48:20. Ez. 48:20 Het ganse hefoffer zal zijn van vijf en twintig duizend meetrieten met vijf en twintig duizend; vierkant zult gijlieden het heilig hefoffer offeren, met de bezitting der stad. |
11 Zie van het Hebreeuwse woord (dat anderszins met voorstad wordt overgezet, als er van steden gesproken wordt) Ez. 36 op vers 5. Ez. 36:5 (kt.) Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Zo Ik niet in het vuur Mijns ijvers gesproken heb tegen het overblijfsel der heidenen en tegen het ganse Edom; die Mijn land zichzelven ten erve gegeven hebben met blijdschap des gansen harten, met begerige plundering, opdat de landerij daarvan ten roof zou zijn! |
3 Alzo zult gij meten 12van deze maat, de lengte van vijf en twintig duizend en de breedte van tienduizend; en daarin zal het heiligdom zijn met het 13heilige der heiligen. | | 12 Dat is, met of naar deze maat. |
13 Hebr. heiligheid der heiligheden. Zie Ex. 26:33, 34. Lev. 4:6, met de aantt. Ex. 26:33 En gij zult den voorhang onder de haakjes hangen, en gij zult de ark der getuigenis aldaar binnen den voorhang brengen; en deze voorhang zal ulieden een scheiding maken tussen het heilige en tussen het heilige der heiligen. Ex. 26:34 En gij zult het verzoendeksel zetten op de ark der getuigenis, in het heilige der heiligen. Lev. 4:6 En de priester zal zijn vinger in dat bloed dopen; en van dat bloed zal hij zevenmaal sprengen voor het aangezicht des HEEREN, voor den voorhang van het heilige. |
4 Dat zal een 14heilige plaats zijn van het land; zij zal zijn voor de priesters die het heiligdom bedienen, die naderen om den HEERE te dienen; en het zal hun een plaats zijn tot huizen, en een heilige plaats voor het heiligdom. | | 14 Als vers 1. vers 1 ALS gijlieden nu het land zult doen vallen in erfenis, zo zult gij een hefoffer den HEERE offeren, tot een heilige plaats, van het land; de lengte zal zijn de lengte van vijf en twintig duizend meetrieten en de breedte tienduizend; dat zal in zijn gehele grens rondom heilig zijn. |
5 Voorts zullen de Levieten, de dienaars des huizes, ook 15de lengte hebben van vijf en twintig duizend en de breedte van tienduizend, hunlieden tot een bezitting, voor twintig kamers. | | 15 Zie Ez. 48:13. Ez. 48:13 Voorts zullen de Levieten tegenover de landpale der priesters hebben de lengte van vijf en twintig duizend, en de breedte van tienduizend; de ganse lengte zal zijn vijf en twintig duizend, en de breedte tienduizend. |
6 En tot bezitting van de 16stad zult gij geven de breedte van vijfduizend, en de lengte van vijf en twintig duizend, tegenover het 17heilig hefoffer; voor het ganse huis Israëls zal het zijn. | | 16 Die niet genoemd wordt. Zie Ez. 40 op vers 2. Ez. 40:2 (kt.) In de gezichten Gods bracht Hij mij in het land Israëls; en Hij zette mij op een zeer hogen berg, en aan denzelven was als een gebouw ener stad tegen het zuiden. |
17 Hebr. hefoffer der heiligheid, waarvan vers 1. Alzo in het volgende. vers 1 ALS gijlieden nu het land zult doen vallen in erfenis, zo zult gij een hefoffer den HEERE offeren, tot een heilige plaats, van het land; de lengte zal zijn de lengte van vijf en twintig duizend meetrieten en de breedte tienduizend; dat zal in zijn gehele grens rondom heilig zijn. |
7 De 18vorst nu zal zijn deel hebben van deze en van gene zijde des heiligen hefoffers en der bezitting der stad, 19vóór aan het heilig hefoffer en vóór aan de bezitting der stad; van den 20westerhoek westwaarts, en van den oosterhoek oostwaarts; en de lengte zal zijn tegenover een der delen, van de westergrens tot de oostergrens toe. | | 18 Door dezen vorst, van welken in dit en het volgende hoofdstuk veel wordt gesproken, verstaan sommigen (als Ez. 44:3) den hogepriester, of onzen Heere Christus den Messias Zelven, Die niet alleen in Zijn huis woont en dat met Zijn heerlijkheid vervult, maar ook rondom hetzelve Zich (om zo te spreken) legert, om dat als Koning te beschermen; en Die als onze Hogepriester en Borg al onze schuld op Zich genomen hebbende, voor dezelve (alsof het Zijn eigen ware) betaald, en Zichzelven voor ons (alsof het ware voor Zichzelven, omdat Hij in onze plaats stond) vrijwilliglijk opgeofferd heeft; insgelijks Die niet alleen een Koning of Vorst is, maar ook een Broeder en Medegenoot der gelovigen, die Hij Zijn mede-erfgenamen maakt, zijnde steeds in het midden van hen en met hen, tot aan de voleinding der wereld, biddende voor hen als hun Middelaar, hebbende alleen de macht en het privilege van Zijns weegs in en uit te gaan, Zijn leven te laten en weder te nemen, de poort des heiligdoms te openen en te sluiten, enz. Anderen verstaan hier een burgerlijken christelijken vorst of regent, en daardoor wijders alle christelijke regenten en overheden, die God Zijn kerk in het Nieuwe Testament, naar verscheidene profetieën van het Oude Testament, zou verlenen, welker eerste en voornaamste zorg moet wezen voor den welstand van Gods kerk, die zij met hun beschutting moeten als omringen, in de oefening van den waren godsdienst en het respect van den kerkendienst het volk met hun voorbeeld voorgaan, ook zich in dezen houden en gedragen als broeders, medegenoten en medeleden der kerk; voorts recht en gerechtigheid aanstellen en handhaven, alle onrecht, overlast, tirannie en geweld afschaffen, en den onderdanen een gerust en stil leven verzorgen, totdat de volmaakte gerechtigheid, heiligheid en vrede in het andere leven daarop volgt. Ez. 44:3 De vorst, de vorst, die zal in dezelve zitten om brood te eten voor het aangezicht des HEEREN; door den weg van het voorhuis der poort zal hij ingaan en door den weg van hetzelve zal hij uitgaan. |
19 Hebr. voor, of tegen het aangezicht; zo in het volgende. |
20 Hebr. hoek der zee, naar de zee toe, alzo in het volgende zee voor het westen. |
8 21Dit land aangaande, het zal hem tot een bezitting zijn in Israël; en Mijn vorsten zullen Mijn volk niet meer 22verdrukken, maar het huis Israëls het land 23laten, naar hun stammen. | | 21 Anders: Hij zal het in het land hebben tot, enz. Of: Van het land zal hij dit hebben, enz. |
22 Vgl. Ps. 72:2, 4, 14. Jes. 11:3, 4, 5, enz.; 29:18, 19, 20; 42:1, 3, 4; 60:17, 18. Zef. 3:13. Ps. 72:2 Zo zal hij Uw volk richten met gerechtigheid, en Uw ellendigen met recht. Ps. 72:4 Hij zal de ellendigen des volks richten, Hij zal de kinderen des nooddruftigen verlossen, en den verdrukker verbrijzelen. Ps. 72:14 Hij zal hun zielen van list en geweld bevrijden, en hun bloed zal dierbaar zijn in Zijn ogen. Jes. 11:3 En Zijn rieken zal zijn in de vreze des HEEREN; en Hij zal naar het gezicht Zijner ogen niet richten, Hij zal ook naar het gehoor Zijner oren niet bestraffen. Jes. 11:4 Maar Hij zal de armen met gerechtigheid richten en de zachtmoedigen des lands met rechtmatigheid bestraffen; doch Hij zal de aarde slaan met de roede Zijns monds, en met den adem Zijner lippen zal Hij den goddeloze doden. Jes. 11:5 Want gerechtigheid zal de gordel Zijner lendenen zijn, ook zal de waarheid de gordel Zijner lendenen zijn. Jes. 29:18 En te dien dage zullen de doven horen de woorden des Boeks; en de ogen der blinden, zijnde uit de donkerheid en uit de duisternis, zullen zien. Jes. 29:19 En de zachtmoedigen zullen vreugde op vreugde hebben in den HEERE; en de behoeftigen onder de mensen zullen zich in den Heilige Israëls verheugen; Jes. 29:20 Wanneer de tiran een einde zal hebben, en het met den bespotter uit zal zijn, en allen die tot ongerechtigheid waken, uitgeroeid zullen zijn; Jes. 42:1 ZIE, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel een welbehagen heeft. Ik heb Mijn Geest op Hem gegeven, Hij zal het recht den heidenen voortbrengen. Jes. 42:3 Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en de rokende vlaswiek, die zal Hij niet uitblussen; met waarheid zal Hij het recht voortbrengen. Jes. 42:4 Hij zal niet verdonkerd worden en Hij zal niet verbroken worden, totdat Hij het recht op aarde zal hebben besteld; en de eilanden zullen naar Zijn leer wachten. Jes. 60:17 Voor koper zal Ik goud brengen en voor ijzer zal Ik zilver brengen, en voor hout koper en voor stenen ijzer, en zal uw opzieners vreedzaam maken en uw drijvers rechtvaardigen. Jes. 60:18 Er zal geen geweld meer gehoord worden in uw land, verstoring noch verbreking in uw landpalen; maar uw muren zult gij Heil heten en uw poorten Lof. Zef. 3:13 De overgeblevenen van Israël zullen geen onrecht doen, noch leugen spreken, en in hun mond zal geen bedrieglijke tong gevonden worden; maar zij zullen weiden en nederliggen, en niemand zal hen verschrikken. |
23 Hebr. eigenlijk: geven. |
De vorst en de offeranden |
9 Alzo zegt de Heere HEERE: 24Het is te veel voor u, gij vorsten Israëls; doet geweld en verstoring weg, en doet recht en gerechtigheid; neemt uw 25uitstotingen op van Mijn volk, spreekt de Heere HEERE. | | 24 Zie Ez. 44 op vers 6. Sommigen verstaan dit alsof God zeide: Gij hebt land meer dan genoeg voor u, aan hetgeen dat Ik u toegelegd heb, daarom, enz. Anderen houden het voor een verbloemde bestraffing van de overleden koningen van Juda, tot dewelke God spreekt alsof zij tegenwoordig waren; of van de antichristelijke kerkelijke en burgerlijke tirannen, die Gods volk zeer en lang zouden plagen. Ez. 44:6 (kt.) En zeg tot die wederspannigen, tot het huis Israëls: Zo zegt de Heere HEERE: Het is te veel voor ulieden, vanwege al uw gruwelen, o huis Israëls; |
25 Dat gij hen uit het hunne verdrijft en uitstoot, trekkende dat aan u; zulken overlast zult gij van hen wegnemen, hen daarvan ontlasten. Zie gelijke manier van spreken Jes. 57:14. Jes. 57:14 En men zal zeggen: Verhoogt de baan, verhoogt de baan, bereidt den weg, neemt den aanstoot uit den weg Mijns volks. |
10 Een 26rechte awaag en een rechte 27efa en een rechten 28bath zult gijlieden hebben. | | 26 Hebr. waag of weegschalen der gerechtigheid, en alzo in het volgende. Als Lev. 19:36. Lev. 19:36 Gij zult een rechte waag hebben, rechte weegstenen, een rechte efa en een rechte hin; Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland uitgevoerd heb. |
a Lev. 19:35, 36. Lev. 19:35 Gij zult geen onrecht doen in het gericht, met de el, met het gewicht of met de maat. Lev. 19:36 Gij zult een rechte waag hebben, rechte weegstenen, een rechte efa en een rechte hin; Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland uitgevoerd heb. |
27 Zie Lev. 5 op vers 11. Lev. 5:11 (kt.) Maar indien zijn hand niet reiken kan aan twee tortelduiven of twee jonge duiven, zo zal hij die gezondigd heeft, tot zijn offerande brengen het tiende deel van een efa meelbloem ten zondoffer; hij zal geen olie daarover doen, noch wierook daarop leggen, want het is een zondoffer. |
28 Zie 1 Kon. 7 op vers 26. 1 Kon. 7:26 (kt.) Haar dikte nu was een handbreed en haar rand als het werk van den rand eens bekers of ener leliebloem; zij hield tweeduizend bath. |
11 Een efa en een bath 29zullen van 30enerlei maat zijn, dat een bath het tiende deel van een 31homer houde; ook een efa het tiende deel van een homer; de maat daarvan zal zijn naar den 32homer. | | 29 Hebr. zal. |
30 Een efa in droge, en een bath in natte waren. |
31 De grootste maat van droge waren. Anders ook genoemd kor. Zie vers 14. 1 Kon. 4 op vers 22. vers 14 Aangaande de inzetting van olie, van een bath olie; gij zult offeren het tiende deel van een bath uit een kor, hetwelk is een homer van tien bath, want tien bath zijn een homer. 1 Kon. 4:22 (kt.) De spijze nu van Sálomo was voor één dag: dertig kor meelbloem, en zestig kor meel; |
32 Als zijnde de grootste maat, naar dewelke de andere moesten gereguleerd zijn. |
12 En de b33sikkel zal zijn van twintig 34gera; twintig sikkelen, vijf en twintig sikkelen en vijftien sikkelen zal ulieden een 35pond zijn. | | b Ex. 30:13. Lev. 27:25. Num. 3:47. Ex. 30:13 Dit zullen zij geven, al wie tot de getelden overgaat: de helft eens sikkels, naar den sikkel des heiligdoms (deze sikkel is twintig gera); de helft eens sikkels is een hefoffer den HEERE. Lev. 27:25 Al uw schatting nu zal naar den sikkel des heiligdoms geschieden; de sikkel zal zijn van twintig gera. Num. 3:47 Gij zult voor elk hoofd vijf sikkelen nemen; naar den sikkel des heiligdoms zult gij ze nemen; die sikkel is twintig gera. |
33 Zie Gen. 23 op vers 15; 24 op vers 22. Gen. 23:15 (kt.) Mijn heer, hoor mij; een land van vierhonderd sikkelen zilver, wat is dat tussen mij en tussen u? Begraaf slechts uw dode. Gen. 24:22 (kt.) En het geschiedde als de kemels voleind hadden te drinken, dat die man een gouden voorhoofdsiersel nam, welks gewicht was een halve sikkel, en twee armringen aan haar handen, welker gewicht was tien sikkelen goud. |
34 Zie Lev. 27 op vers 25. Het is bij ons zoveel (gelijk het sommigen bekwamelijk op onze munt gepast hebben) als een halve braspenning, van welke twintig een kwart rijksdaalder maken, zoveel als een gemene of burgerlijke sikkel bedroeg, van welken hier gesproken wordt. Lev. 27:25 (kt.) Al uw schatting nu zal naar den sikkel des heiligdoms geschieden; de sikkel zal zijn van twintig gera. |
35 Hebr. maneh, dat is, mina. Zie 1 Kon. 10:17. 2 Kron. 9:16. Ezra 2:69, met de aantt. De zin is, dat zestig sikkelen een pond of mina van goud of zilver zouden maken. Dit wordt gehouden, bij sommigen, voor een nieuwe ordinantie, dewijl de oude mina maar vijftig sikkelen des heiligdoms, en honderd gemene hield; maar hier staat van zestig sikkelen, hetwelk zoveel meer zou moeten zijn in het heilige en burgerlijke. Enigen menen dat er zodanige drie verscheidene soorten van munt zouden geweest zijn, die tezamen een pond of mijn zouden maken. God wil zeggen, dat de gerechtigheid in alles striktelijk en op het nauwste zal worden onderhouden. 1 Kon. 10:17 Insgelijks driehonderd schilden van geslagen goud; drie pond goud liet hij opwegen tot elk schild; en de koning legde ze in het huis des wouds van Libanon. 2 Kron. 9:16 Insgelijks driehonderd schilden van geslagen goud; driehonderd sikkelen goud liet hij opwegen tot elk schild. En de koning legde ze in het huis des wouds van Libanon. Ezra 2:69 Zij gaven naar hun vermogen tot den schat des werks, aan goud een en zestig duizend drachmen, en aan zilver vijfduizend ponden, en honderd priesterrokken. |
13 Dit is het 36hefoffer dat gijlieden offeren zult: het 37zesde deel van een efa van een homer tarwe; ook zult gij het zesde deel van een efa geven van een homer gerst. | | 36 Of: de offeranden die, enz. Hebr. de heffing die gij zult heffen. Dit verstaan sommigen van hetgeen dat het volk het ganse jaar door zou opbrengen tot de gewone offeranden des tempels. (Anderen duiden het op de inwijding des tempels.) Van de offeranden in het gemeen zie Ez. 40 op vers 39. Ez. 40:39 (kt.) En in het voorhuis der poort waren twee tafels van deze en twee tafels van gene zijde, om daarop te slachten het brandoffer en het zondoffer en het schuldoffer. |
37 Hebr. alsof men zeide: zessen, dat is, het zesde deel geven; gelijk vertienden het tiende deel geven. |
14 Aangaande de inzetting van olie, van een bath olie; gij zult offeren het tiende deel van een bath uit een 38kor, hetwelk is een homer van tien bath, want tien bath zijn een homer. | | 38 Zie op vers 11. vers 11 (kt.) Een efa en een bath zullen van enerlei maat zijn, dat een bath het tiende deel van een homer houde; ook een efa het tiende deel van een homer; de maat daarvan zal zijn naar den homer. |
15 Voorts één lam uit de kudde, uit de tweehonderd, uit het 39waterrijke land van Israël, tot spijsoffer en tot brandoffer en tot dankoffers, om verzoening over hen te doen, spreekt de Heere HEERE. | | 39 Dat is, uit de beste en vetste weiden. Anders: boven den wijn of den drank van Israël, dat is, dien Israël zou opbrengen tot drankoffers. Vgl. vers 17. vers 17 En het zal den vorst opliggen te offeren de brandoffers en het spijsoffer en het drankoffer, op de feesten en op de nieuwe maanden en op de sabbatten, op alle gezette hoogtijden van het huis Israëls; hij zal het zondoffer en het spijsoffer en het brandoffer en de dankoffers doen, om verzoening te doen voor het huis Israëls. |
16 Al het volk des lands zal 40in dit hefoffer zijn, 41voor den vorst in Israël. | | 40 Of: zullen tot dit hefoffer (waarvan in het voorgaande gesproken) gehouden of verplicht zijn. |
41 Of: omwille van den vorst. Sommigen verstaan het alzo, dat zij met deze contributie zouden vervullen hetgeen anderszins de vorst zou doen. Vgl. 2 Kron. 31:3 met de aant. Anders: met den vorst; insgelijks tot den vorst toe, zodat de vorst daartoe niet gehouden is, als wiens bijzondere offeranden in het volgende verhaald worden. Men zou het ook kunnen nemen als een inhoud of titel van het volgende, en daarbij voegen aldus: Aangaande den vorst in Israël, of: van den vorst, enz. (gelijk zulke titels bij de profeten gevonden worden), die zal doen als volgt. 2 Kron. 31:3 Ook het deel des konings van zijn have tot de brandoffers, tot de brandoffers des morgens en des avonds, en de brandoffers der sabbatten en der nieuwe maanden en der gezette hoogtijden; gelijk geschreven is in de wet des HEEREN. |
17 En het zal den vorst 42opliggen te offeren de brandoffers en het spijsoffer en het drankoffer, op de feesten en op de nieuwe maanden en op de sabbatten, 43op alle gezette hoogtijden van het huis Israëls; hij zal het zondoffer en het spijsoffer en het brandoffer en de dankoffers 44doen, om verzoening te doen voor het huis Israëls. | | 42 Hebr. op den vorst zal zijn, dat is, het zal zijn plicht zijn. |
43 Of: in alle gezette bijeenkomsten. |
44 Of: bereiden, dat is, geven, aanbrengen, laten toemaken. |
18 45Alzo zegt de Heere HEERE: In de eerste maand, op den eerste der maand, zult gij een volkomen var, een 46jong rund, nemen, en gij zult het heiligdom ontzondigen. | | 45 De volgende nieuwe ordinantie hebben enigen wel aangemerkt dat aan Mozes nergens tevoren gegeven was, gelijk ook, buiten dat, het onderscheid dat er is tussen verscheidene nieuwe offeranden en ceremoniën die hier worden vermeld, en de oude voorgaande, uit de vergelijking klaarlijk kan worden afgeleid, tot een teken van de afschaffing van de oude ceremoniën en van het vorige priesterdom door de komst en het enige volkomen offer van den Messias, dat hier door vele offeranden wordt afgebeeld naar den stijl van het Oude Testament en den eis van dien tijd, als de klarigheid des lichts en de tijd der herstelling nog niet gekomen was. Zie Gal. 3:23, 24, 25; 4:1, 2, 3. Insgelijks Hebr. 9:8, 10. Gal. 3:23 Doch eer het geloof kwam, waren wij onder de wet in bewaring gesteld, en zijn besloten geweest tot op het geloof, dat geopenbaard zou worden. Gal. 3:24 Zo dan, de wet is onze tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden. Gal. 3:25 Maar als het geloof gekomen is, zo zijn wij niet meer onder den tuchtmeester. Gal. 4:1 DOCH ik zeg, zo langen tijd als de erfgenaam een kind is, zo verschilt hij niets van een dienstknecht, hoewel hij een heer is van alles; Gal. 4:2 Maar hij is onder voogden en verzorgers, tot den tijd van den vader tevoren gesteld. Gal. 4:3 Alzo wij ook, toen wij kinderen waren, zo waren wij dienstbaar gemaakt onder de eerste beginselen der wereld. Hebr. 9:8 Waarmede
de Heilige Geest dit beduidde, dat de weg des heiligdoms nog niet openbaar gemaakt was, zolang de eerste tabernakel nog stand had; Hebr. 9:10 Bestaande alleen in spijzen en dranken en verscheidene wassingen en rechtvaardigmakingen des vleses, tot op den tijd der verbetering opgelegd. |
46 Hebr. kind of zoon van een rund. |
19 En de priester zal van het bloed des zondoffers nemen en het doen aan de 47posten des huizes en aan de vier hoeken van het afzetsel des altaars, en aan de posten der poort van het binnenste voorhof. | | 47 Hebr. post; en zo in het volgende. |
20 Alzo zult gij ook doen op den zevende in die maand, 48vanwege den afdwalende en vanwege den slechte; alzo zult gijlieden het huis verzoenen. | | 48 Dat is, voor zodanigen die door enige afdwaling, of slechtheid, onwetendheid, onverstand, het huis des Heeren mogen hebben ontsticht of verontreinigd, maar niet door moedwil en met opgeheven hand. Deze ordinantie beeldt af, hoe men den zwakken gevallen boetvaardige zal te hulp komen en oprichten, door het middel van een welgeregelde en christelijke discipline. Vgl. Matth. 16:19; 18:18, 21, enz. Joh. 20:23. Rom. 14:4, 10, 13. Gal. 6:1, enz. Jak. 5:19, 20. 1 Joh. 5:16, enz. Matth. 16:19 En Ik zal u geven de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen; en zo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn. Matth. 18:18 Voorwaar zeg Ik u: Al wat gij op de aarde binden zult, zal in den hemel gebonden wezen; en al wat gij op de aarde ontbinden zult, zal in den hemel ontbonden wezen. Matth. 18:21 Toen kwam Petrus tot Hem en zeide: Heere, hoe menigmaal zal mijn broeder tegen mij zondigen en ik hem vergeven? Tot zevenmaal? Joh. 20:23 Zo gij iemands zonden vergeeft, dien worden ze vergeven; zo gij iemands zonden houdt, dien zijn ze gehouden. Rom. 14:4 Wie zijt gij die eens anderen huisknecht oordeelt? Hij staat of hij valt zijn eigen heer; doch hij zal vastgesteld worden, want God is machtig hem vast te stellen. Rom. 14:10 Maar gij, wat oordeelt gij uw broeder? Of ook gij, wat veracht gij uw broeder? Want wij zullen allen voor den rechterstoel van Christus gesteld worden. Rom. 14:13 Laat ons dan elkander niet meer oordelen; maar oordeelt dit liever, namelijk dat gij den broeder geen aanstoot of ergernis geeft. Gal. 6:1 BROEDERS, indien ook een mens overvallen ware door enige misdaad, gij die geestelijk zijt, brengt den zodanige terecht met den geest der zachtmoedigheid; ziende op uzelven, opdat ook gij niet verzocht wordt. Jak. 5:19 Broeders, indien iemand onder u van de waarheid is afgedwaald, en hem iemand bekeert, Jak. 5:20 Die wete dat degene die een zondaar van de dwaling zijns wegs bekeert, een ziel van den dood zal behouden en menigte der zonden zal bedekken. 1 Joh. 5:16 Indien iemand zijn broeder ziet zondigen een zonde niet tot den dood, die zal God
bidden, en Hij zal hem het leven geven, dengenen , zeg ik, die zondigen niet tot den dood. Er is een zonde tot den dood; voor dezelve zonde zeg ik niet dat hij zal bidden. |
21 cIn de eerste maand, op den veertienden dag der maand, zal ulieden het pascha zijn; een feest van zeven dagen; ongezuurde broden 49zal men eten. | | c Ex. 12:3; 23:15. Lev. 23:5. Num. 9:3; 28:16, 17. Deut. 16:1. Ex. 12:3 Spreekt tot de ganse vergadering Israëls, zeggende: Aan den tiende dezer maand neme een iegelijk een lam, naar de huizen der vaders, een lam voor een huis. Ex. 23:15 Het feest van de ongezuurde broden zult gij houden; zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten (gelijk Ik u geboden heb) te bestemder tijd in de maand Abib, want in dezelve zijt gij uit Egypte getogen; doch men zal niet ledig voor Mijn aangezicht verschijnen. Lev. 23:5 In de eerste maand, op den veertiende der maand, tussen twee avonden, is des HEEREN pascha. Num. 9:3 Op den veertienden dag in deze maand, tussen de twee avonden, zult gij dat houden, op zijn gezetten tijd; naar al zijn inzettingen en naar al zijn rechten zult gij dat houden. Num. 28:16 En in de eerste maand, op den veertienden dag der maand, is het pascha den HEERE. Num. 28:17 En op den vijftienden dag derzelver maand is het feest; zeven dagen zullen ongezuurde broden gegeten worden. Deut. 16:1 NEEM waar de maand Abib, dat gij den HEERE uw God pascha houdt; want in de maand Abib heeft u de HEERE uw God uit Egypteland uitgevoerd, bij nacht. |
49 Hebr. zal gegeten worden. |
22 En de vorst zal op denzelven dag voor zichzelven, en voor al het volk des lands, bereiden een var 50des zondoffers. | | 50 Een var tot een zondoffer. Hebr. een var der zonde, dat is, des zondoffers, als doorgaans in deze materie. Zie Lev. 4 op vers 3. Lev. 4:3 (kt.) Indien de priester die gezalfd is, zal gezondigd hebben tot schuld des volks, zo zal hij voor zijn zonde die hij gezondigd heeft, offeren een var, een volkomen jong rund, den HEERE ten zondoffer. |
23 En de zeven dagen van het feest zal hij een brandoffer den HEERE bereiden, van zeven varren en zeven rammen, die volkomen zijn, dagelijks, de zeven dagen lang, en een zondoffer van een geitenbok, dagelijks. | | |
24 Ook zal hij een spijsoffer bereiden, een efa tot een var en een efa tot een ram; en een 51hin olie tot een efa. | | 51 Zie Lev. 19 op vers 36. Lev. 19:36 (kt.) Gij zult een rechte waag hebben, rechte weegstenen, een rechte efa en een rechte hin; Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland uitgevoerd heb. |
25 dIn de zevende maand, op den vijftienden dag der maand, zal hij op het 52feest 53desgelijks doen, zeven dagen lang; gelijk het zondoffer, gelijk het brandoffer, en gelijk het spijsoffer, en gelijk de olie. | | d Lev. 23:33. Num. 29:12. Deut. 16:13. Lev. 23:33 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: Num. 29:12 Insgelijks op den vijftienden dag dezer zevende maand zult gij een heilige samenroeping hebben; geen dienstwerk zult gij doen; maar zeven dagen zult gij den HEERE een feest vieren. Deut. 16:13 Het feest der loofhutten zult gij u zeven dagen houden, als gij zult hebben ingezameld van uw dorsvloer en van uw wijnpers. |
52 Versta het feest der loofhutten of tabernakelen. Merk dat aan het pinksterfeest hier niet gedacht wordt. Vgl. Zach. 14:16, 19. Zach. 14:16 En het zal geschieden dat al de overgeblevenen van alle heidenen die tegen Jeruzalem zullen gekomen zijn, die zullen van jaar tot jaar optrekken om aan te bidden den Koning, den HEERE der heirscharen, en om te vieren het feest der loofhutten. Zach. 14:19 Dit zal de zonde der Egyptenaars zijn, mitsgaders de zonde van alle heidenen die niet optrekken zullen om te vieren het feest der loofhutten. |
53 Hebr. naar of gelijk die, dat is, zoals hij op het voorgaande feest gedaan zal hebben met al deze offeranden, die tevoren verhaald zijn en hier kortelijk worden aangeroerd. |