Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De oosterpoort toegesloten |
1 TOEN deed Hij mij wederkeren den weg naar de poort van het buitenste heiligdom die naar het oosten zag; en die was toegesloten. |
2 En de HEERE zeide tot mij: Deze poort zal toegesloten zijn, zij zal niet geopend worden, noch iemand door dezelve ingaan, omdat de HEERE, de God Israëls, door dezelve is ingegaan; daarom zal zij toegesloten zijn. |
3 De vorst, de vorst, die zal in dezelve zitten om brood te eten voor het aangezicht des HEEREN; door den weg van het voorhuis der poort zal hij ingaan en door den weg van hetzelve zal hij uitgaan. |
De wacht des heiligdoms |
4 Daarna bracht Hij mij den weg der noorderpoort, vóór aan het huis; en ik zag, en zie, de heerlijkheid des HEEREN had het huis des HEEREN vervuld; toen viel ik op mijn aangezicht. |
5 En de HEERE zeide tot mij: Mensenkind, zet er uw hart op, en zie met uw ogen, en hoor met uw oren alles wat Ik met u spreken zal, van alle inzettingen van het huis des HEEREN, en van al zijn wetten; en zet uw hart op den ingang van het huis, met alle uitgangen des heiligdoms. |
6 En zeg tot die wederspannigen, tot het huis Israëls: Zo zegt de Heere HEERE: Het is te veel voor ulieden, vanwege al uw gruwelen, o huis Israëls; |
7 Dewijl gijlieden vreemden hebt ingebracht, onbesnedenen van hart en onbesnedenen van vlees, om in Mijn heiligdom te zijn, om dat te ontheiligen, te weten Mijn huis; als gij Mijn brood, het vette en het bloed offerdet, en zij Mijn verbond verbraken, nevens al uw gruwelen. |
8 En gijlieden hebt de wacht van Mijn heilige dingen niet waargenomen, maar gij hebt uzelven enigen tot wachters Mijner wacht gesteld in Mijn heiligdom. |
9 Alzo zegt de Heere HEERE: Geen vreemde, onbesneden van hart en onbesneden van vlees, zal in Mijn heiligdom ingaan, van enigen vreemde die in het midden der kinderen Israëls is. |
10 Maar de Levieten die verre van Mij geweken zijn als Israël ging dolen, die van Mij zijn afgedwaald, hun drekgoden achterna, zullen wel hun ongerechtigheid dragen; |
11 Nochtans zullen zij in Mijn heiligdom bedienaars zijn, in de ambten aan de poorten van het huis, en zij zullen het huis bedienen; zij zullen het brandoffer en het slachtoffer voor het volk slachten, en zullen voor hun aangezicht staan om hen te dienen. |
12 Omdat zij henlieden gediend hebben voor het aangezicht hunner drekgoden, en het huis Israëls tot een aanstoot der ongerechtigheid geweest zijn, daarom heb Ik Mijn hand tegen hen opgeheven, spreekt de Heere HEERE, dat zij hun ongerechtigheid zullen dragen. |
13 En zij zullen tot Mij niet naderen om Mij het priesterambt te bedienen, en om te naderen tot al Mijn heilige dingen, tot de allerheiligste dingen; maar zullen hun schande dragen, en hun gruwelen die zij gedaan hebben. |
14 Daarom zal Ik hen stellen tot wachters van de wacht des huizes, aan al zijn dienst, en aan alles wat daarin zal gedaan worden. |
15 Maar de Levitische priesters, de kinderen Zadoks, die de wacht Mijns heiligdoms hebben waargenomen als de kinderen Israëls van Mij afdwaalden, die zullen tot Mij naderen om Mij te dienen, en zullen voor Mijn aangezicht staan om Mij het vette en het bloed te offeren, spreekt de Heere HEERE. |
16 Die zullen in Mijn heiligdom ingaan en die zullen tot Mijn tafel naderen om Mij te dienen, en zij zullen Mijn wacht waarnemen. |
Inzettingen voor de priesters |
17 En het zal geschieden als zij tot de poorten van het binnenste voorhof zullen ingaan, dat zij linnen klederen zullen aantrekken; maar wol zal op hen niet komen, als zij dienen in de poorten van het binnenste voorhof en inwaarts. |
18 Linnen huiven zullen op hun hoofd zijn en linnen onderbroeken zullen op hun lendenen zijn; zij zullen zich niet gorden in het zweet. |
19 En als zij uitgaan tot het buitenste voorhof, namelijk tot het buitenste voorhof tot het volk, zullen zij hun klederen in dewelke zij gediend hebben, uittrekken en dezelve heenleggen in de heilige kamers, en zullen andere klederen aantrekken, opdat zij het volk niet heiligen met hun klederen. |
20 En zij zullen hun hoofd niet glad afscheren, ook de lokken niet lang laten wassen; behoorlijk zullen zij hun hoofden bescheren. |
21 Ook zal geen priester wijn drinken, als zij in het binnenste voorhof zullen ingaan. |
22 Ook zullen zij zich geen aweduwe of verstotene tot vrouwen nemen; maar jongedochters van het zaad van het huis Israëls, of een weduwe die een weduwe zal geweest zijn van een priester, zullen zij nemen. a Lev. 21:13, 14. |
a Lev. 21:13 Hij zal ook een vrouw in haar maagdom nemen. Lev. 21:14 Een weduwe, of verstotene, of ontheiligde hoer, dezulken zal hij niet nemen; maar een maagd uit zijn volken zal hij tot een vrouw nemen. |
23 En zij zullen Mijn volk onderscheid leren tussen het heilige en onheilige, en hun bekendmaken het onderscheid tussen het onreine en reine. |
24 En over een twistzaak zullen zij staan om te richten; naar Mijn rechten zullen zij haar richten; en zij zullen Mijn wetten en Mijn inzettingen op al Mijn gezette hoogtijden houden en Mijn sabbatten heiligen. |
25 Ook zal geen van hen tot een doden mens ingaan, dat hij onrein worde; maar om een vader of om een moeder, of om een zoon of om een dochter, om een broeder of om een zuster die geens mans geweest is, zullen zij zich mogen verontreinigen. |
26 En na zijn reiniging zullen zij hem zeven dagen tellen. |
27 En ten dage als hij in het heilige zal ingaan, in het binnenste voorhof, om in het heilige te dienen, zal hij zijn zondoffer offeren, spreekt de Heere HEERE. |
28 Dit nu zal hun tot een erfenis zijn: bIk ben hun Erfenis; daarom zult gij hunlieden geen bezitting geven in Israël; Ik ben hun Bezitting. b Num. 18:20. Deut. 18:1. |
b Num. 18:20 Ook zeide de HEERE tot Aäron: Gij zult in hun land niet erven en gij zult geen deel in het midden van henlieden hebben; Ik ben uw Deel en uw Erfenis in het midden van de kinderen Israëls. Deut. 18:1 DE Levitische priesters, de ganse stam van Levi, zullen geen deel noch erve hebben met Israël; de vuuroffers des HEEREN en Zijn erfdeel zullen zij eten. |
29 Het spijsoffer en het zondoffer en het schuldoffer, die zullen zij eten; ook zal al het verbannene in Israël hunne zijn. |
30 En cde eerstelingen van alle eerste vruchten van alles, en alle hefoffer van alles, van al uw hefoffers, zullen der priesters zijn; ook zult gij de eerstelingen van uw deeg den priester geven, om den zegen op uw huis te doen rusten. c Ex. 13:2; 22:29, 30. Num. 18:11. |
c Ex. 13:2 Heilig Mij allen eerstgeborene, wat enige baarmoeder opent onder de kinderen Israëls, van mensen en van beesten; dat is Mijne. Ex. 22:29 Uw volheid en uw tranen zult gij niet uitstellen; den eerstgeborene uwer zonen zult gij Mij geven. Ex. 22:30 Desgelijks zult gij doen met uw ossen en met uw schapen; zeven dagen zullen zij bij hun moeder zijn, ten achtsten dage zult gij ze Mij geven. Num. 18:11 Ook zal dit uwe zijn: het hefoffer hunner gave, met alle beweegoffers der kinderen Israëls; Ik heb ze u gegeven en uw zonen en uw dochters met u, tot een eeuwige inzetting; al wie in uw huis rein is, zal dat eten. |
31 dGeen aas, noch wat verscheurd is, van het gevogelte of van het vee, zullen de priesters eten. d Lev. 22:8. |
d Lev. 22:8 Het dode aas en het verscheurde zal hij niet eten, om daarmede onrein te worden; Ik ben de HEERE. |