Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 43 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Ezechiël 43

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

De heerlijkheid Gods keert terug
1 TOEN leidde Hij mij tot de poort, de poort die den weg naar het oosten zag.
2 En zie, de heerlijkheid van den God Israëls kwam van den weg naar het oosten; en Zijn stem was als het ageruis van vele wateren, en de aarde werd verlicht van Zijn heerlijkheid. a Ez. 1:24. verwijsteksten
3 En alzo was de gedaante van het gezicht dat ik zag, gelijk het bgezicht dat ik gezien had toen ik kwam om de stad te verderven; en het waren gezichten als het gezicht dat ik gezien had aan de rivier Chebar; en ik viel op mijn aangezicht. b Ez. 1:4; 8:4. verwijsteksten
4 En de heerlijkheid des HEEREN kwam in het huis, door den weg der poort die den weg naar het oosten zag.
5 En de Geest nam mij op en bracht mij in het binnenste voorhof; en zie, de heerlijkheid des HEEREN had het huis vervuld.
6 En ik hoorde Een Die met mij sprak uit het huis; en de Man was bij mij staande.
7 En Hij zeide tot mij: Mensenkind, dit is de plaats Mijns troons en de plaats der zolen Mijner voeten, alwaar Ik wonen zal in het midden der kinderen Israëls in eeuwigheid; en die van het huis Israëls zullen Mijn heiligen Naam niet meer verontreinigen, zij noch hun koningen, met hun hoererij en met de cdode lichamen hunner koningen, op hun hoogten; c Jer. 16:18. verwijsteksten
8 Als zij hun dorpel stelden aan Mijn dorpel, en hun post nevens Mijn post, dat er maar een wand tussen Mij en tussen hen was, en verontreinigden Mijn heiligen Naam met hun gruwelen die zij deden; waarom Ik hen verteerd heb in Mijn toorn.
9 Nu zullen zij hun hoererij en de dode lichamen hunner koningen verre van Mij wegdoen; en Ik zal in het midden van hen wonen in eeuwigheid.
10 Gij mensenkind, wijs het huis Israëls dit huis, opdat zij schaamrood worden vanwege hun ongerechtigheden, en laat hen het patroon afmeten.
11 En indien zij schaamrood worden vanwege alles wat zij gedaan hebben, zo maak hun bekend den vorm van het huis en zijn gestaltenis, en zijn uitgangen en zijn ingangen, en al zijn vormen en al zijn ordinantiën, ja, al zijn vormen en al zijn wetten; en schrijf het voor hun ogen, opdat zij zijn gansen vorm en al zijn ordinantiën bewaren en dezelve doen.
12 Dit is de wet des huizes: op de hoogte des bergs zal zijn ganse grens, rondom heen, een heiligheid der heiligheden zijn; zie, dit is de wet des huizes.
 
Het altaar en zijn inwijding
13 En dit zijn de maten des altaars naar de ellen, zijnde de el een el en een handbreed: de boezem van een el, en een el de breedte; en zijn einde aan zijn rand rondom één span; en dit is de rug des altaars.
14 Van den boezem nu op de aarde tot aan het onderste afzetsel, twee ellen, en de breedte één el; en van het kleinste afzetsel tot aan het grootste afzetsel, vier ellen, en de breedte één el.
15 En de Harel vier ellen; en van den Ariël voorts opwaarts, de vier hoornen.
16 De Ariël nu, twaalf ellen de lengte met twaalf ellen breedte, vierkant aan zijn vier zijden.
17 En het afzetsel veertien ellen de lengte met veertien ellen breedte, aan zijn vier zijden; en de rand rondom hetzelve, de helft ener el; en de boezem daaraan, een el rondom; en zijn trappen ziende naar het oosten.
18 En Hij zeide tot mij: Mensenkind, zo zegt de Heere HEERE: Dit zijn de ordinantiën des altaars, ten dage als men het zal maken, om brandoffer daarop te offeren en om bloed daarop te sprengen.
19 En gij zult aan de Levitische priesters dewelke uit het zaad van Zadok zijn, die tot Mij naderen (spreekt de Heere HEERE) om Mij te dienen, geven een var, een jong rund, ten zondoffer.
20 En gij zult van deszelfs bloed nemen en het doen aan zijn vier hoornen en aan de vier hoeken des afzetsels en aan den rand rondom; alzo zult gij het ontzondigen en het verzoenen.
21 Daarna zult gij den var des zondoffers nemen, en hij zal hem verbranden in een bestelde plaats van het huis, buiten het heiligdom.
22 En op den tweeden dag zult gij een volkomen geitenbok offeren ten zondoffer; en zij zullen het altaar ontzondigen, gelijk als zij dat ontzondigd hebben met den var.
23 Als gij een einde zult gemaakt hebben van het ontzondigen, dan zult gij een var, een volkomen jong rund, offeren, en een volkomen ram van de kudde.
24 En gij zult ze offeren voor het aangezicht des HEEREN; en de priesters zullen zout daarop werpen, en zullen ze offeren ten brandoffer den HEERE.
25 Zeven dagen zult gij dagelijks een bok des zondoffers bereiden; ook zullen zij een var, een jong rund, en een ram van de kudde, beide volkomen, bereiden.
26 Zeven dagen zullen zij het altaar verzoenen en het reinigen, en zijn handen vullen.
27 Als zij nu deze dagen zullen voleind hebben, dan zal het op den achtsten dag en voortaan geschieden, dat de priesters uw brandoffers en uw dankoffers op het altaar zullen bereiden; en Ik zal een welgevallen aan ulieden hebben, spreekt de Heere HEERE.

Einde Ezechiël 43