Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 39 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Ezechiël 39

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Verdere profetie van Gods oordeel over Gog en Magog, vs. 1, enz. De grootheid van zijn nederlaag wordt door verscheidene omstandigheden levendig afgemaald, 9. God wil bekendmaken, dat Hij Zijn volk om hunner zonden wil gestraft heeft, 23. Maar genadiglijk weder, tot één toe, zal vergaderen, herstellen, Zijn Geest over hen uitgieten en hun eeuwige gunst bewijzen, 25.
 
De ondergang van Gog
1 VOORTS, gij mensenkind, profeteer tegen Gog, en zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik 1wil aan u, o Gog, hoofdvorst van Mesech en Tubal.
1 Zie Ez. 38:2, 3. verwijsteksten
 
2 En Ik zal u 2omwenden, en een 3azeshaak in u slaan, en u optrekken uit de zijden van het noorden, en Ik zal u brengen op de bergen Israëls.
2 Als Ez. 38:4. verwijsteksten
3 Hebr. eigenlijk, alsof men zeide: Ik zal u zessen; wat verscheidenlijk wordt overgezet. Hetgeen hier in den tekst gesteld is, is genomen uit vergelijking met Ez. 38:4, waar God zeide: Ik zal u omwenden en haken in uw kaken, of kinnebak, doen, waarop Hij hier schijnt te willen zeggen: Ik zal u als met zes haken, of een zeshakigen haak, alzo vasthouden, voeren en omleiden naar Mijn wil, dat gij Mij niet zult ontkomen, of buiten den cirkel Mijner regering springen, maar uw straf ontvangen ter plaatse waarheen Ik u, als een veroordeelden misdadige, zal voeren; gelijk men bij de heidenen wel gewoon was de misdadigen met een ingeslagen haak te voeren of voort te trekken. Sommigen vertalen het: Ik zal u zesvoudig straffen, te weten met de zes plagen die Ez. 38:22 verhaald zijn. Anderen: Ik zal maar het zesde deel van u, of een deel van zessen overlaten, of bij zessen slaan, of: Ik zal u zo behandelen, gelijk men den zesde (insgelijks tiende, twintigste, enz.) van de gevangenen in den oorlog wel pleegt te doen, dat is, doden, enz. verwijsteksten
a Ez. 38:4. verwijsteksten
 
3 Maar Ik zal uw 4boog uit uw linkerhand slaan, en Ik zal uw pijlen uit uw rechterhand doen vallen.
4 Dat is, Ik zal u alle krijgsmacht en moed benemen, uw wapenen verijdelen, of u als ontwapenen, en alzo voor uw vijand vellen.
 
4 Op de bergen Israëls zult gij 5vallen, gij en al uw benden en de volken die met u zijn; Ik heb u aan de 6roofvogels, aan het gevogelte van 7allen vleugel en aan het gedierte des velds bter spijze gegeven.
5 Of: liggen; als elders.
6 Hebr. roofvogel.
7 Dat is, allerlei, als vers 17. verwijsteksten
b Ez. 33:27. verwijsteksten
 
5 Op het 8open veld zult gij vallen; want Ik heb het gesproken, spreekt de Heere HEERE.
8 Hebr. aangezicht des velds.
 
6 En Ik zal een 9vuur zenden in Magog en onder degenen die in de 10eilanden zeker wonen; en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben.
9 Van den oorlog, de plagen en ellenden, voortkomende uit het vuur van Mijn toorn, Ez. 38:18, 19. Zie Amos 1:4, enz. verwijsteksten
10 Zie Ps. 72 op vers 10. verwijsteksten
 
7 En Ik zal Mijn 11heiligen Naam in het midden van Mijn volk Israël bekendmaken, en zal Mijn heiligen Naam niet meer laten 12ontheiligen; en de heidenen zullen weten dat Ik de HEERE ben, de Heilige in Israël.
11 Hebr. Naam Mijner heiligheid, alzo in het volgende, dat is, Mijzelven, met Mijn macht, gerechtigheid, goedheid, heerlijkheid, enz.
12 Zie Lev. 18 op vers 21. Ez. 20:9. verwijsteksten
 
8 Zie, 13het komt en zal geschieden, spreekt de Heere HEERE; dit is de dag van welken Ik gesproken heb.
13 Zekerlijk, zonder feil, zal dit alles vervuld worden.
 
9 En de inwoners der steden Israëls zullen 14uitgaan, en 15vuur stoken en branden van de wapenen, zo van 16schilden als rondassen, van bogen en van pijlen, zo van 17handstokken als van spiesen; en zij zullen daarvan vuur stoken zeven jaren;
14 Om den buit der verslagenen te verzamelen.
15 Dit is hier ingevoegd uit het volgende, en men moet dit lange branden en vuur stoken, alsook de volgende grote ruimte van de plaats der begrafenis voor Gog en zijn hoop, insgelijks de moeite en langen tijd van het begraven, nemen als een figuurlijke afmaling van de grootheid en schrikkelijkheid der nederlaag.
16 Hebr. schild, rondas, enz., in het enkelvoud.
17 Of: handstangen.
 
10 Zodat zij geen hout uit het veld zullen dragen, noch uit de wouden houwen, maar van de wapenen vuur stoken; en zij zullen beroven degenen die hen beroofd hadden, en plunderen die hen geplunderd hadden, spreekt de Heere HEERE.
11 En het zal te dien dage geschieden, dat Ik aan Gog aldaar een grafstede in Israël zal geven, het 18dal der doorgangers naar het oosten der zee; en datzelve zal den doorgangers den 19neus stoppen; en aldaar zullen zij begraven Gog en zijn ganse menigte, en zullen het noemen: 20Het dal van Gogs menigte.
18 Van deze plaats wordt nergens meer in de Heilige Schrift vermeld. Enigen menen dat de naam aan deze plaats gegeven is van de doorgangers, vss. 14, 15. Of het kan een vallei geweest zijn, waar de gewone pas was langs de zee Cinnereth of Gennesaret, naar Syrië, enz., in het noordoosten; of bij de Dode Zee naar Egypte, Arabië, enz., in het zuidoosten van Kanaän. De lezer kan hiermede vergelijken Joël 2:20. Sommigen verstaan de laagten in Gilead in het oosten over de Jordaan, waar de kooplieden veel door reisden en handelden. Zie Gen. 37:25. verwijsteksten
19 Neus en mond, vanwege den stank of sterken reuk. Vgl. Joël 2:20. Anders: den pas, of het gezicht stoppen, sluiten, vanwege de menigte der doden; of (als sommigen): den mond stoppen, zodat zij Israël niet meer in het doorgaan zouden bespotten. verwijsteksten
20 Hebr. Ge hamon Gog.
 
12 Het huis Israëls nu 21zal hen begraven om het land te 22reinigen, zeven maanden lang.
21 Hebr. zullen zij.
22 Van de dode lichamen, die naar de wet der ceremoniën de aarde verontreinigden en daarom begraven moesten worden. Zie Deut. 21:23. verwijsteksten
 
13 Ja, al het volk des lands 23zal begraven, en het zal hun tot een 24naam zijn, ten dage als Ik zal 25verheerlijkt zijn, spreekt de Heere HEERE.
23 Hebr. zullen.
24 Dat is, roem en eer. Vgl. Ez. 34:29 en de aant. aldaar. verwijsteksten
25 Of: Mij zal verheerlijkt hebben; te weten door Mijn oordeel over deze vijanden Mijner kerk.
 
14 Ook zullen zij 26mannen 27uitscheiden die gestadig door het land doorgaan, en doodgravers met de doorgangers, om te begraven degenen die op den 28aardbodem zijn overgelaten, om dien te reinigen; ten einde van zeven maanden zullen zij onderzoek doen.
26 Hebr. mannen of lieden der gestadigheid of gedurigheid, dat is, die steeds rondom in het land trekken, om orde te stellen op de begraving van allen die hier of daar mogen zijn overgebleven, na de gemene begrafenis der zeven maanden, als volgt.
27 Want zij waren naar de wet onrein, die met doden te doen hadden, Num. 19:11, enz. verwijsteksten
28 Anders: die met de doorgangers begraven degenen die op den aardbodem zijn overgelaten; verstaande dat zij ook den reizenden man daartoe mede zouden gebruiken, bij gelegenheid.
 
15 En deze doorgangers zullen door het land doorgaan; en als 29iemand een mensenbeen ziet, zo zal hij een merkteken daarbij 30oprichten, totdat de doodgravers hetzelve zullen hebben begraven in het dal van Gogs menigte.
29 Hebr. en hij ziet, dat is (in zulke samenvoeging van woorden), als iemand of een van hen ziet, enz. Anders: En de doorgangers die door het land doorgaan, als iemand van hen, enz., zo zal hij, enz.
30 Hebr. bouwen; opdat de doodgravers dat ziende, het voorzeide been mogen begraven.
 
16 Ook zo zal de naam der 31stad 32Hamóna zijn. Alzo zullen zij het land reinigen.
31 Die in of aan dat dal zal gelegen zijn, waarin de begravers gedurende dien tijd bijeenkwamen. Anders: de stad (Jeruzalem) zal een naam hebben van de menigte, te weten dezer verslagenen.
32 Dat is, menigte, als vers 11. verwijsteksten
 
17 Gij dan, mensenkind, zo zegt de Heere HEERE: Zeg tot het gevogelte van 33allen vleugel en tot al het gedierte des velds: Vergadert u en komt aan, verzamelt u van rondom, tot Mijn 34slachtoffer, dat Ik voor u geslacht heb, een groot slachtoffer, op de bergen Israëls, en eet vlees en drinkt bloed.
33 Dat is, allerlei; als vers 4. Dit dient al wijders tot afbeelding van deze grote nederlaag. Vgl. vers 9, en voorts Jes. 18:6. Jer. 12:9, enz. verwijsteksten
34 Zie Jes. 34:6. Jer. 46:10. Zef. 1:7, 8, met de aantt., en van het Hebreeuwse woord Gen. 31 op vers 54. Of: slachtmaal, slachtmaaltijd, uit Openb. 19:17, en hier vers 20. verwijsteksten
 
18 Het vlees der helden zult gij eten en het bloed van de vorsten der aarde drinken; 35der rammen, der lammeren en bokken en varren, die altemaal 36gemesten van Basan zijn.
35 Dat is, uitgelezenste van allerlei staat of conditie, die tegen Gods volk gestreden hebben. Vgl. Jes. 34:6. verwijsteksten
36 Of: vetaards, dat is, gelijk vette gemeste beesten van Basan. Vgl. Ps. 22:13 met de aant. verwijsteksten
 
19 En gij zult het vette eten tot verzadiging toe, en bloed drinken tot dronkenschap toe, van Mijn slachtoffer, dat Ik voor u geslacht heb.
20 En gij zult verzadigd worden aan Mijn tafel van rijpaarden en 37wagenpaarden, van helden en 38alle krijgslieden, spreekt de Heere HEERE.
37 Insgelijks -muilen, -ezels, enz. Vgl. de aant. op 2 Sam. 8:4. verwijsteksten
38 Dat is, allerlei, of al deze of vele dappere mannen van oorlog. Hebr. held-krijgsman.
 
21 En Ik zal Mijn eer 39zetten onder de heidenen; en alle heidenen zullen Mijn oordeel zien, dat Ik gedaan heb, en Mijn hand, die Ik 40aan hen gelegd heb.
39 Dat is, klaarlijk doen blijken. Hebr. eigenlijk: geven; doch het Hebreeuwse woord wordt alzo naar gelegenheid van zaken verscheidenlijk gebruikt. Zie wijders op vers 23. verwijsteksten
40 Door hen (de vijanden) te doden. Zie Gen. 37 op vers 22. Of: Mijn plagen, die Ik hun heb aangedaan. Zie Job 13 op vers 21. verwijsteksten
 
22 En 41die van het huis Israëls zullen weten dat Ik de HEERE hunlieder God ben, van dien dag af en voortaan.
41 Hebr. het huis Israëls zullen, enz. Alzo in het volgende.
 
23 En de heidenen zullen weten dat die van het huis Israëls gevankelijk zijn weggevoerd 42om hun ongerechtigheid, omdat zij tegen Mij hadden overtreden, en dat Ik Mijn aangezicht voor hen 43verborgen heb, en heb hen overgegeven in de hand hunner wederpartijders, zodat zij 44altemaal door het zwaard gevallen zijn;
42 Hetwelk bij de heidenen zal strekken tot Mijn eer, dewijl Ik door de rechtvaardige straf Mijns volks Mijn heiligheid en gerechtigheid bewezen heb; gelijk daarna Mijn waarheid en trouw door hun genadige verlossing.
43 Zie Deut. 31 op vers 17. verwijsteksten
44 Een grote menigte, in alle contreien des lands, van allerlei stand of conditie.
 
24 Naar hun onreinheid en naar hun overtredingen heb Ik met hen gehandeld, en Ik heb Mijn aangezicht voor hen verborgen.
25 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: 45Nu zal Ik Jakobs 46gevangenen wederbrengen en zal Mij ontfermen over het ganse huis Israëls, en Ik zal ijveren over Mijn 47heiligen Naam;
45 Dat is, weldra. Zie Hos. 10 op vers 3. verwijsteksten
46 Hebr. gevangenis.
47 Hebr. Naam Mijner heiligheid.
 
26 Als zij hun schande zullen gedragen hebben, en al hun 48overtreding met dewelke zij tegen Mij hebben overtreden, toen zij in hun land 49zeker woonden en er niemand was die hen verschrikte.
48 Dat is, derzelver straf. Vgl. Lev. 5 op vers 1, enz. verwijsteksten
49 Toen het hun welging, bij goede dagen, als het hun betaamde dankbaar jegens Mij te zijn.
 
27 Als Ik hen zal hebben wedergebracht uit de volken, en hen vergaderd zal hebben uit de landen hunner vijanden, en Ik aan hen 50geheiligd zal zijn voor de ogen van vele heidenen:
50 Als Ez. 38:16. verwijsteksten
 
28 Dan zullen zij weten dat Ik, de HEERE, hunlieder God ben, dewijl Ik hen gevankelijk heb doen wegvoeren onder de heidenen, maar heb hen weder verzameld in hun land, en heb aldaar niemand van hen meer 51overgelaten.
51 Niet één van de Mijnen, van Mijn uitverkoren volk, heb Ik onverlost gelaten of vergeten en overgezien, maar hun altezamen, en een iegelijk in het bijzonder, getrouwelijk Mijn heil bewezen.
 
29 En Ik zal Mijn aangezicht voor hen niet meer verbergen, 52wanneer Ik Mijn c53Geest over het huis Israëls zal hebben uitgegoten, spreekt de Heere HEERE.
52 Of: want of omdat Ik Mijn Geest zal hebben uitgegoten, enz.
c Joël 2:28. Hand. 2:17. verwijsteksten
53 Zie Joël 2:28. Hand. 2:17, waaruit blijkt dat deze en andere diergelijke genadebeloften zien op de algemene kerk van Jezus Christus; gelijk de straffen der vijanden des Ouden en Nieuwen Testaments door elkander in de profetische Schriften gesprengd en gemengd worden, alzo ook de beloften, aan beide kerken gedaan. En gelijk de vijanden des Ouden en Nieuwen Testaments één lichaam maken, alzo maken ook de gelovigen of de kerken van beide één lichaam, en behoren tot één schaapsstal (niettegenstaande de verscheidenheid der bediening, enz.), waarvan het Hoofd en de Herder is de Heere Christus, de ware Messias. Zie Joh. 10:16. Rom. 4:16, 17, 23, 24. Ef. 2:12, 13, 19, enz. verwijsteksten

Einde Ezechiël 39