Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Verdere profetie van Gods oordeel over Gog en Magog, vs. 1, enz. De grootheid van zijn nederlaag wordt door verscheidene omstandigheden levendig afgemaald, 9. God wil bekendmaken, dat Hij Zijn volk om hunner zonden wil gestraft heeft, 23. Maar genadiglijk weder, tot één toe, zal vergaderen, herstellen, Zijn Geest over hen uitgieten en hun eeuwige gunst bewijzen, 25. |
De ondergang van Gog |
1 VOORTS, gij mensenkind, profeteer tegen Gog, en zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik 1wil aan u, o Gog, hoofdvorst van Mesech en Tubal. |
| 1 Zie Ez. 38:2, 3. |
| Ez. 38:2 Mensenkind, zet uw aangezicht tegen Gog, het land van Magog, den hoofdvorst van Mesech en Tubal, en profeteer tegen hem, Ez. 38:3 En zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik wil aan u, o Gog, gij hoofdvorst van Mesech en Tubal. |
|
2 En Ik zal u 2omwenden, en een 3azeshaak in u slaan, en u optrekken uit de zijden van het noorden, en Ik zal u brengen op de bergen Israëls. |
| 2 Als Ez. 38:4. |
| Ez. 38:4 En Ik zal u omwenden, en haken in uw kaken leggen, en Ik zal u uitvoeren, mitsgaders uw ganse heir, paarden en ruiters, die altemaal volkomen welgekleed zijn, een grote vergadering, met rondas en schild, die altemaal zwaarden handelen; |
| 3 Hebr. eigenlijk, alsof men zeide: Ik zal u zessen; wat verscheidenlijk wordt overgezet. Hetgeen hier in den tekst gesteld is, is genomen uit vergelijking met Ez. 38:4, waar God zeide: Ik zal u omwenden en haken in uw kaken, of kinnebak, doen, waarop Hij hier schijnt te willen zeggen: Ik zal u als met zes haken, of een zeshakigen haak, alzo vasthouden, voeren en omleiden naar Mijn wil, dat gij Mij niet zult ontkomen, of buiten den cirkel Mijner regering springen, maar uw straf ontvangen ter plaatse waarheen Ik u, als een veroordeelden misdadige, zal voeren; gelijk men bij de heidenen wel gewoon was de misdadigen met een ingeslagen haak te voeren of voort te trekken. Sommigen vertalen het: Ik zal u zesvoudig straffen, te weten met de zes plagen die Ez. 38:22 verhaald zijn. Anderen: Ik zal maar het zesde deel van u, of een deel van zessen overlaten, of bij zessen slaan, of: Ik zal u zo behandelen, gelijk men den zesde (insgelijks tiende, twintigste, enz.) van de gevangenen in den oorlog wel pleegt te doen, dat is, doden, enz. |
| Ez. 38:4 En Ik zal u omwenden, en haken in uw kaken leggen, en Ik zal u uitvoeren, mitsgaders uw ganse heir, paarden en ruiters, die altemaal volkomen welgekleed zijn, een grote vergadering, met rondas en schild, die altemaal zwaarden handelen; Ez. 38:22 En Ik zal met hem rechten door pestilentie en door bloed; en Ik zal een overstelpenden plasregen en grote hagelstenen, vuur en zwavel regenen op hem en op zijn benden en op de vele volken die met hem zullen zijn. |
| a Ez. 38:4. |
| Ez. 38:4 En Ik zal u omwenden, en haken in uw kaken leggen, en Ik zal u uitvoeren, mitsgaders uw ganse heir, paarden en ruiters, die altemaal volkomen welgekleed zijn, een grote vergadering, met rondas en schild, die altemaal zwaarden handelen; |
|
3 Maar Ik zal uw 4boog uit uw linkerhand slaan, en Ik zal uw pijlen uit uw rechterhand doen vallen. |
| 4 Dat is, Ik zal u alle krijgsmacht en moed benemen, uw wapenen verijdelen, of u als ontwapenen, en alzo voor uw vijand vellen. |
|
4 Op de bergen Israëls zult gij 5vallen, gij en al uw benden en de volken die met u zijn; Ik heb u aan de 6roofvogels, aan het gevogelte van 7allen vleugel en aan het gedierte des velds bter spijze gegeven. |
| 5 Of: liggen; als elders. |
| 6 Hebr. roofvogel. |
| 7 Dat is, allerlei, als vers 17. |
| vers 17 Gij dan, mensenkind, zo zegt de Heere HEERE: Zeg tot het gevogelte van allen vleugel en tot al het gedierte des velds: Vergadert u en komt aan, verzamelt u van rondom, tot Mijn slachtoffer, dat Ik voor u geslacht heb, een groot slachtoffer, op de bergen Israëls, en eet vlees en drinkt bloed. |
| b Ez. 33:27. |
| Ez. 33:27 Alzo zult gij tot hen zeggen: De Heere HEERE zegt alzo: Zo waarachtig als Ik leef, indien niet die in die woeste plaatsen zijn, door het zwaard zullen vallen, en zo Ik niet dien die in het open veld is, het wild gedierte overgeve, dat het hem vrete, en die in de vestingen en in de spelonken zijn, door de pestilentie zullen sterven! |
|
5 Op het 8open veld zult gij vallen; want Ik heb het gesproken, spreekt de Heere HEERE. |
| 8 Hebr. aangezicht des velds. |
|
6 En Ik zal een 9vuur zenden in Magog en onder degenen die in de 10eilanden zeker wonen; en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben. |
| 9 Van den oorlog, de plagen en ellenden, voortkomende uit het vuur van Mijn toorn, Ez. 38:18, 19. Zie Amos 1:4, enz. |
| Ez. 38:18 Maar het zal geschieden te dien dage, ten dage als Gog tegen het land Israëls zal aankomen, spreekt de Heere HEERE, dat Mijn grimmigheid in Mijn neus zal opkomen. Ez. 38:19 Want Ik heb gesproken in Mijn ijver, in het vuur Mijner verbolgenheid: Zo er niet te dien dage een groot beven zal zijn in het land Israëls! Amos 1:4 Daarom zal Ik een vuur in Házaëls huis zenden, dat zal Benhadads paleizen verteren. |
| 10 Zie Ps. 72 op vers 10. |
| Ps. 72:10 (kt.) De koningen van Tarsis en de eilanden zullen geschenken aanbrengen, de koningen van Scheba en Seba zullen vereringen toevoeren. |
|
7 En Ik zal Mijn 11heiligen Naam in het midden van Mijn volk Israël bekendmaken, en zal Mijn heiligen Naam niet meer laten 12ontheiligen; en de heidenen zullen weten dat Ik de HEERE ben, de Heilige in Israël. |
| 11 Hebr. Naam Mijner heiligheid, alzo in het volgende, dat is, Mijzelven, met Mijn macht, gerechtigheid, goedheid, heerlijkheid, enz. |
| 12 Zie Lev. 18 op vers 21. Ez. 20:9. |
| Lev. 18:21 (kt.) En van uw zaad zult gij niet geven om voor den Molech door het vuur te doen gaan; en den Naam uws Gods zult gij niet ontheiligen; Ik ben de HEERE. Ez. 20:9 Doch Ik deed het om Mijns Naams wil, opdat hij niet ontheiligd werd voor de ogen der heidenen in welker midden zij waren, aan welke Ik Mij, voor derzelver ogen, bekendgemaakt heb, om hen uit Egypteland uit te voeren. |
|
8 Zie, 13het komt en zal geschieden, spreekt de Heere HEERE; dit is de dag van welken Ik gesproken heb. |
| 13 Zekerlijk, zonder feil, zal dit alles vervuld worden. |
|
9 En de inwoners der steden Israëls zullen 14uitgaan, en 15vuur stoken en branden van de wapenen, zo van
16schilden als rondassen, van bogen en van pijlen, zo van 17handstokken als van spiesen; en zij zullen daarvan vuur stoken zeven jaren; |
| 14 Om den buit der verslagenen te verzamelen. |
| 15 Dit is hier ingevoegd uit het volgende, en men moet dit lange branden en vuur stoken, alsook de volgende grote ruimte van de plaats der begrafenis voor Gog en zijn hoop, insgelijks de moeite en langen tijd van het begraven, nemen als een figuurlijke afmaling van de grootheid en schrikkelijkheid der nederlaag. |
| 16 Hebr. schild, rondas, enz., in het enkelvoud. |
| 17 Of: handstangen. |
|
10 Zodat zij geen hout uit het veld zullen dragen, noch uit de wouden houwen, maar van de wapenen vuur stoken; en zij zullen beroven degenen die hen beroofd hadden, en plunderen die hen geplunderd hadden, spreekt de Heere HEERE. |
11 En het zal te dien dage geschieden, dat Ik aan Gog aldaar een grafstede in Israël zal geven, het 18dal der doorgangers naar het oosten der zee; en datzelve zal den doorgangers den
19neus stoppen; en aldaar zullen zij begraven Gog en zijn ganse menigte, en zullen het noemen: 20Het dal van Gogs menigte. |
| 18 Van deze plaats wordt nergens meer in de Heilige Schrift vermeld. Enigen menen dat de naam aan deze plaats gegeven is van de doorgangers, vss. 14, 15. Of het kan een vallei geweest zijn, waar de gewone pas was langs de zee Cinnereth of Gennesaret, naar Syrië, enz., in het noordoosten; of bij de Dode Zee naar Egypte, Arabië, enz., in het zuidoosten van Kanaän. De lezer kan hiermede vergelijken Joël 2:20. Sommigen verstaan de laagten in Gilead in het oosten over de Jordaan, waar de kooplieden veel door reisden en handelden. Zie Gen. 37:25. |
| vers 14 Ook zullen zij mannen uitscheiden die gestadig door het land doorgaan, en doodgravers met de doorgangers, om te begraven degenen die op den aardbodem zijn overgelaten, om dien te reinigen; ten einde van zeven maanden zullen zij onderzoek doen. vers 15 En deze doorgangers zullen door het land doorgaan; en als
iemand een mensenbeen ziet, zo zal hij een merkteken daarbij oprichten, totdat de doodgravers hetzelve zullen hebben begraven in het dal van Gogs menigte. Joël 2:20 En Ik zal dien van het noorden verre van ulieden doen vertrekken, en hem wegdrijven in een dor en woest land, zijn aangezicht naar de oostzee en zijn einde naar de achterste zee; en zijn stank zal opgaan en zijn vuiligheid zal opgaan; want hij heeft grote dingen gedaan. Gen. 37:25 Daarna zaten zij neder om brood te eten, en hieven hun ogen op en zagen, en zie, een reisgezelschap van Ismaëlieten kwam uit Gilead; en hun kemels droegen specerijen en balsem en mirre, reizende om dat af te brengen naar Egypte. |
| 19 Neus en mond, vanwege den stank of sterken reuk. Vgl. Joël 2:20. Anders: den pas, of het gezicht stoppen, sluiten, vanwege de menigte der doden; of (als sommigen): den mond stoppen, zodat zij Israël niet meer in het doorgaan zouden bespotten. |
| Joël 2:20 En Ik zal dien van het noorden verre van ulieden doen vertrekken, en hem wegdrijven in een dor en woest land, zijn aangezicht naar de oostzee en zijn einde naar de achterste zee; en zijn stank zal opgaan en zijn vuiligheid zal opgaan; want hij heeft grote dingen gedaan. |
| 20 Hebr. Ge hamon Gog. |
|
12 Het huis Israëls nu 21zal hen begraven om het land te 22reinigen, zeven maanden lang. |
| 21 Hebr. zullen zij. |
| 22 Van de dode lichamen, die naar de wet der ceremoniën de aarde verontreinigden en daarom begraven moesten worden. Zie Deut. 21:23. |
| Deut. 21:23 Zo zal zijn dode lichaam aan het hout niet overnachten, maar gij zult het zekerlijk ten zelven dage begraven; want een opgehangene is Gode een vloek. Alzo zult gij uw land niet verontreinigen, dat u de HEERE uw God ten erve geeft. |
|
13 Ja, al het volk des lands 23zal begraven, en het zal hun tot een 24naam zijn, ten dage als Ik zal 25verheerlijkt zijn, spreekt de Heere HEERE. |
| 23 Hebr. zullen. |
| 24 Dat is, roem en eer. Vgl. Ez. 34:29 en de aant. aldaar. |
| Ez. 34:29 En Ik zal hun een Plant van naam verwekken; en zij zullen niet meer weggeraapt worden door honger in het land, en den smaad der heidenen niet meer dragen. |
| 25 Of: Mij zal verheerlijkt hebben; te weten door Mijn oordeel over deze vijanden Mijner kerk. |
|
14 Ook zullen zij 26mannen 27uitscheiden die gestadig door het land doorgaan, en doodgravers met de doorgangers, om te begraven degenen die op den 28aardbodem zijn overgelaten, om dien te reinigen; ten einde van zeven maanden zullen zij onderzoek doen. |
| 26 Hebr. mannen of lieden der gestadigheid of gedurigheid, dat is, die steeds rondom in het land trekken, om orde te stellen op de begraving van allen die hier of daar mogen zijn overgebleven, na de gemene begrafenis der zeven maanden, als volgt. |
| 27 Want zij waren naar de wet onrein, die met doden te doen hadden, Num. 19:11, enz. |
| Num. 19:11 Wie een dode, enig dood lichaam van een mens, aanroert, die zal zeven dagen onrein zijn. |
| 28 Anders: die met de doorgangers begraven degenen die op den aardbodem zijn overgelaten; verstaande dat zij ook den reizenden man daartoe mede zouden gebruiken, bij gelegenheid. |
|
15 En deze doorgangers zullen door het land doorgaan; en als
29iemand een mensenbeen ziet, zo zal hij een merkteken daarbij 30oprichten, totdat de doodgravers hetzelve zullen hebben begraven in het dal van Gogs menigte. |
| 29 Hebr. en hij ziet, dat is (in zulke samenvoeging van woorden), als iemand of een van hen ziet, enz. Anders: En de doorgangers die door het land doorgaan, als iemand van hen, enz., zo zal hij, enz. |
| 30 Hebr. bouwen; opdat de doodgravers dat ziende, het voorzeide been mogen begraven. |
|
16 Ook zo zal de naam der 31stad 32Hamóna zijn. Alzo zullen zij het land reinigen. |
| 31 Die in of aan dat dal zal gelegen zijn, waarin de begravers gedurende dien tijd bijeenkwamen. Anders: de stad (Jeruzalem) zal een naam hebben van de menigte, te weten dezer verslagenen. |
| 32 Dat is, menigte, als vers 11. |
| vers 11 En het zal te dien dage geschieden, dat Ik aan Gog aldaar een grafstede in Israël zal geven, het dal der doorgangers naar het oosten der zee; en datzelve zal den doorgangers den
neus stoppen; en aldaar zullen zij begraven Gog en zijn ganse menigte, en zullen het noemen: Het dal van Gogs menigte. |
|
17 Gij dan, mensenkind, zo zegt de Heere HEERE: Zeg tot het gevogelte van 33allen vleugel en tot al het gedierte des velds: Vergadert u en komt aan, verzamelt u van rondom, tot Mijn 34slachtoffer, dat Ik voor u geslacht heb, een groot slachtoffer, op de bergen Israëls, en eet vlees en drinkt bloed. |
| 33 Dat is, allerlei; als vers 4. Dit dient al wijders tot afbeelding van deze grote nederlaag. Vgl. vers 9, en voorts Jes. 18:6. Jer. 12:9, enz. |
| vers 4 Op de bergen Israëls zult gij vallen, gij en al uw benden en de volken die met u zijn; Ik heb u aan de roofvogels, aan het gevogelte van allen vleugel en aan het gedierte des velds ter spijze gegeven. vers 9 En de inwoners der steden Israëls zullen uitgaan, en vuur stoken en branden van de wapenen, zo van
schilden als rondassen, van bogen en van pijlen, zo van handstokken als van spiesen; en zij zullen daarvan vuur stoken zeven jaren; Jes. 18:6 Zij zullen tezamen gelaten worden aan de roofvogels der bergen en de dieren der aarde, en de roofvogels zullen op hen overzomeren, en alle dieren der aarde zullen daarop overwinteren. Jer. 12:9 Mijn erfenis is Mij een gesprenkelde vogel; de vogelen zijn rondom tegen haar; komt aan, verzamelt, al gij gedierte des velds, komt om te eten. |
| 34 Zie Jes. 34:6. Jer. 46:10. Zef. 1:7, 8, met de aantt., en van het Hebreeuwse woord Gen. 31 op vers 54. Of: slachtmaal, slachtmaaltijd, uit Openb. 19:17, en hier vers 20. |
| Jes. 34:6 Het zwaard des HEEREN is vol van bloed, het is vet geworden van smeer, van het bloed der lammeren en der bokken, van het smeer der nieren van de rammen; want de HEERE heeft een slachtoffer te Bozra en een grote slachting in het land der Edomieten. Jer. 46:10 Maar deze dag is des Heeren, des HEEREN der heirscharen, een dag der wrake, dat Hij Zich wreke van Zijn wederpartijders, en het zwaard zal vreten en verzadigd en dronken worden van hun bloed; want de Heere HEERE der heirscharen heeft een slachtoffer in het land van het noorden, aan de rivier Frath. Zef. 1:7 Zwijg voor het aangezicht des Heeren HEEREN; want de dag des HEEREN is nabij, want de HEERE heeft een slachtoffer bereid, Hij heeft Zijn genoden geheiligd. Zef. 1:8 En het zal geschieden in den dag van het slachtoffer des HEEREN, dat Ik bezoeking zal doen over de vorsten en over de kinderen des konings, en over allen die zich kleden met vreemde kleding. Gen. 31:54 (kt.) Toen slachtte Jakob een slachting op dat gebergte en hij nodigde zijn broederen om brood te eten; en zij aten brood en vernachtten op dat gebergte. Openb. 19:17 En ik zag een engel, staande in de zon; en hij riep met een grote stem, zeggende tot al de vogelen, die in het midden des hemels vlogen: Komt herwaarts en vergadert u tot het avondmaal des groten Gods, vers 20 En gij zult verzadigd worden aan Mijn tafel van rijpaarden en wagenpaarden, van helden en alle krijgslieden, spreekt de Heere HEERE. |
|
18 Het vlees der helden zult gij eten en het bloed van de vorsten der aarde drinken; 35der rammen, der lammeren en bokken en varren, die altemaal 36gemesten van Basan zijn. |
| 35 Dat is, uitgelezenste van allerlei staat of conditie, die tegen Gods volk gestreden hebben. Vgl. Jes. 34:6. |
| Jes. 34:6 Het zwaard des HEEREN is vol van bloed, het is vet geworden van smeer, van het bloed der lammeren en der bokken, van het smeer der nieren van de rammen; want de HEERE heeft een slachtoffer te Bozra en een grote slachting in het land der Edomieten. |
| 36 Of: vetaards, dat is, gelijk vette gemeste beesten van Basan. Vgl. Ps. 22:13 met de aant. |
| Ps. 22:13 Vele varren hebben mij omsingeld, sterke stieren van Basan hebben mij omringd. |
|
19 En gij zult het vette eten tot verzadiging toe, en bloed drinken tot dronkenschap toe, van Mijn slachtoffer, dat Ik voor u geslacht heb. |
20 En gij zult verzadigd worden aan Mijn tafel van rijpaarden en 37wagenpaarden, van helden en 38alle krijgslieden, spreekt de Heere HEERE. |
| 37 Insgelijks -muilen, -ezels, enz. Vgl. de aant. op 2 Sam. 8:4. |
| 2 Sam. 8:4 (kt.) En David nam hem duizend wagens af en zevenhonderd ruiters en twintigduizend man te voet; en David ontzenuwde alle wagenpaarden en hield daarvan honderd wagens over. |
| 38 Dat is, allerlei, of al deze of vele dappere mannen van oorlog. Hebr. held-krijgsman. |
|
21 En Ik zal Mijn eer 39zetten onder de heidenen; en alle heidenen zullen Mijn oordeel zien, dat Ik gedaan heb, en Mijn hand, die Ik 40aan hen gelegd heb. |
| 39 Dat is, klaarlijk doen blijken. Hebr. eigenlijk: geven; doch het Hebreeuwse woord wordt alzo naar gelegenheid van zaken verscheidenlijk gebruikt. Zie wijders op vers 23. |
| vers 23 (kt.) En de heidenen zullen weten dat die van het huis Israëls gevankelijk zijn weggevoerd om hun ongerechtigheid, omdat zij tegen Mij hadden overtreden, en dat Ik Mijn aangezicht voor hen verborgen heb, en heb hen overgegeven in de hand hunner wederpartijders, zodat zij altemaal door het zwaard gevallen zijn; |
| 40 Door hen (de vijanden) te doden. Zie Gen. 37 op vers 22. Of: Mijn plagen, die Ik hun heb aangedaan. Zie Job 13 op vers 21. |
| Gen. 37:22 (kt.) Ook zeide Ruben tot hen: Vergiet geen bloed; werpt hem in dezen kuil, die in de woestijn is, en legt de hand niet aan hem; opdat hij hem uit hun hand verloste, om hem tot zijn vader weder te brengen. Job 13:21 (kt.) Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. |
|
22 En 41die van het huis Israëls zullen weten dat Ik de HEERE hunlieder God ben, van dien dag af en voortaan. |
| 41 Hebr. het huis Israëls zullen, enz. Alzo in het volgende. |
|
23 En de heidenen zullen weten dat die van het huis Israëls gevankelijk zijn weggevoerd 42om hun ongerechtigheid, omdat zij tegen Mij hadden overtreden, en dat Ik Mijn aangezicht voor hen 43verborgen heb, en heb hen overgegeven in de hand hunner wederpartijders, zodat zij 44altemaal door het zwaard gevallen zijn; |
| 42 Hetwelk bij de heidenen zal strekken tot Mijn eer, dewijl Ik door de rechtvaardige straf Mijns volks Mijn heiligheid en gerechtigheid bewezen heb; gelijk daarna Mijn waarheid en trouw door hun genadige verlossing. |
| 43 Zie Deut. 31 op vers 17. |
| Deut. 31:17 (kt.) Zo zal Mijn toorn te dien dage tegen hetzelve ontsteken, en Ik zal hen verlaten en Mijn aangezicht van hen verbergen, dat zij ter spijze zijn, en vele kwaden en benauwdheden zullen het treffen; dat het te dien dage zal zeggen: Hebben mij deze kwaden niet getroffen, omdat mijn God in het midden van mij niet is? |
| 44 Een grote menigte, in alle contreien des lands, van allerlei stand of conditie. |
|
24 Naar hun onreinheid en naar hun overtredingen heb Ik met hen gehandeld, en Ik heb Mijn aangezicht voor hen verborgen. |
25 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: 45Nu zal Ik Jakobs 46gevangenen wederbrengen en zal Mij ontfermen over het ganse huis Israëls, en Ik zal ijveren over Mijn 47heiligen Naam; |
| 45 Dat is, weldra. Zie Hos. 10 op vers 3. |
| Hos. 10:3 (kt.) Want nu zullen zij zeggen: Wij hebben geen koning; want wij hebben den HEERE niet gevreesd; wat zou ons dan een koning doen? |
| 46 Hebr. gevangenis. |
| 47 Hebr. Naam Mijner heiligheid. |
|
26 Als zij hun schande zullen gedragen hebben, en al hun 48overtreding met dewelke zij tegen Mij hebben overtreden, toen zij in hun land 49zeker woonden en er niemand was die hen verschrikte. |
| 48 Dat is, derzelver straf. Vgl. Lev. 5 op vers 1, enz. |
| Lev. 5:1 (kt.) ALS nu een mens zal gezondigd hebben, dat hij gehoord heeft een stem des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij dat hij het gezien of geweten heeft; indien hij het niet te kennen geeft, zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen. |
| 49 Toen het hun welging, bij goede dagen, als het hun betaamde dankbaar jegens Mij te zijn. |
|
27 Als Ik hen zal hebben wedergebracht uit de volken, en hen vergaderd zal hebben uit de landen hunner vijanden, en Ik aan hen 50geheiligd zal zijn voor de ogen van vele heidenen: |
| 50 Als Ez. 38:16. |
| Ez. 38:16 En gij zult optrekken tegen Mijn volk Israël als een wolk, om het land te bedekken; in het laatste der dagen zal het geschieden; dan zal Ik u aanbrengen tegen Mijn land, opdat de heidenen Mij kennen, als Ik aan u, o Gog, voor hun ogen zal geheiligd worden. |
|
28 Dan zullen zij weten dat Ik, de HEERE, hunlieder God ben, dewijl Ik hen gevankelijk heb doen wegvoeren onder de heidenen, maar heb hen weder verzameld in hun land, en heb aldaar niemand van hen meer 51overgelaten. |
| 51 Niet één van de Mijnen, van Mijn uitverkoren volk, heb Ik onverlost gelaten of vergeten en overgezien, maar hun altezamen, en een iegelijk in het bijzonder, getrouwelijk Mijn heil bewezen. |
|
29 En Ik zal Mijn aangezicht voor hen niet meer verbergen, 52wanneer Ik Mijn c53Geest over het huis Israëls zal hebben uitgegoten, spreekt de Heere HEERE. |
| 52 Of: want of omdat Ik Mijn Geest zal hebben uitgegoten, enz. |
| c Joël 2:28. Hand. 2:17. |
| Joël 2:28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. Hand. 2:17 En het zal zijn in de laatste dagen (zegt God), Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen. |
| 53 Zie Joël 2:28. Hand. 2:17, waaruit blijkt dat deze en andere diergelijke genadebeloften zien op de algemene kerk van Jezus Christus; gelijk de straffen der vijanden des Ouden en Nieuwen Testaments door elkander in de profetische Schriften gesprengd en gemengd worden, alzo ook de beloften, aan beide kerken gedaan. En gelijk de vijanden des Ouden en Nieuwen Testaments één lichaam maken, alzo maken ook de gelovigen of de kerken van beide één lichaam, en behoren tot één schaapsstal (niettegenstaande de verscheidenheid der bediening, enz.), waarvan het Hoofd en de Herder is de Heere Christus, de ware Messias. Zie Joh. 10:16. Rom. 4:16, 17, 23, 24. Ef. 2:12, 13, 19, enz. |
| Joël 2:28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. Hand. 2:17 En het zal zijn in de laatste dagen (zegt God), Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen. Joh. 10:16 Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen, en het zal worden één kudde en één Herder. Rom. 4:16 Daarom is zij uit het geloof, opdat zij zij naar genade, teneinde de belofte vast zij al den zade, niet alleen dat uit de wet is, maar ook dat uit het geloof van Abraham is, welke een vader is van ons allen Rom. 4:17 (Gelijk geschreven staat: Ik heb u tot een vader van vele volken gesteld), voor Hem aan Welken hij geloofd heeft, namelijk God, Die de doden levend maakt, en roept de dingen die niet zijn, alsof zij waren. Rom. 4:23 Nu is het niet alleen om zijnentwil geschreven, dat het hem toegerekend is, Rom. 4:24 Maar ook om onzentwil, welken het zal toegerekend worden, namelijk dengenen die geloven in Hem Die Jezus, onzen Heere, uit de doden opgewekt heeft, Ef. 2:12 Dat gij in dien tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende, en zonder God in de wereld. Ef. 2:13 Maar nu in Christus Jezus, zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus. Ef. 2:19 Zo zijt gij dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, |