Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 38 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Ezechiël 38

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

1 WIJDERS geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:
2 Mensenkind, zet uw aangezicht tegen Gog, het land van Magog, den hoofdvorst van Mesech en Tubal, en profeteer tegen hem,
3 En zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik wil aan u, o Gog, gij hoofdvorst van Mesech en Tubal.
4 En Ik zal u omwenden, en haken in uw kaken leggen, en Ik zal u uitvoeren, mitsgaders uw ganse heir, paarden en ruiters, die altemaal volkomen welgekleed zijn, een grote vergadering, met rondas en schild, die altemaal zwaarden handelen;
5 Perzen, Moren en Puteeërs met hen, die altemaal schild en helm voeren;
6 Gomer en al zijn benden, het huis van Togárma, aan de zijden van het noorden, en al zijn benden; vele volken met u.
7 Zijt bereid en maak u gereed, gij en uw ganse vergadering die tot u vergaderd zijn; en wees gij hun tot een wacht.
8 Na vele dagen zult gij bezocht worden; in het laatste der jaren zult gij komen in het land dat wedergebracht is van het zwaard, dat vergaderd is uit vele volken, op de bergen Israëls, die steeds tot verwoesting geweest zijn; als hetzelve land uit de volken zal uitgevoerd zijn, en zij altemaal zeker zullen wonen.
9 Dan zult gij optrekken, gij zult aankomen als een onstuimige verwoesting, gij zult zijn als een wolk om het land te bedekken, gij en al uw benden, en vele volken met u.
10 Alzo zegt de Heere HEERE: Te dien dage zal het ook geschieden dat er raadslagen in uw hart zullen opkomen, en gij zult een kwade gedachte denken,
11 En zult zeggen: Ik zal optrekken naar dat dorpsland, ik zal komen tot degenen die in rust zijn, die zeker wonen, die altemaal wonen zonder muur, en geen grendel noch deuren hebben;
12 Om buit te buiten en om roof te roven; om uw hand te wenden tegen de woeste plaatsen die nu bewoond zijn, en tegen een volk dat uit de heidenen verzameld is, dat vee en have verkregen heeft, wonende in het midden des lands.
13 Scheba en Dedan en de kooplieden van Tarsis, en al haar jonge leeuwen zullen tot u zeggen: Komt gij om buit te buiten? Hebt gij uw vergadering vergaderd om roof te roven? Om zilver en goud weg te voeren, om vee en have weg te nemen, om een groten buit te buiten?
14 Daarom, profeteer, o mensenkind, en zeg tot Gog: Zo zegt de Heere HEERE: Zult gij het te dien dage, als Mijn volk Israël zeker woont, niet gewaarworden?
15 Gij zult dan komen uit uw plaats, uit de zijden van het noorden, gij en vele volken met u, die altemaal op paarden zullen rijden, een grote vergadering en een machtig heir;
16 En gij zult optrekken tegen Mijn volk Israël als een wolk, om het land te bedekken; in het laatste der dagen zal het geschieden; dan zal Ik u aanbrengen tegen Mijn land, opdat de heidenen Mij kennen, als Ik aan u, o Gog, voor hun ogen zal geheiligd worden.
17 Zo zegt de Heere HEERE: Zijt gij die van welken Ik in verleden dagen gesproken heb door den dienst Mijner knechten, de profeten Israëls, die in die dagen geprofeteerd hebben, jarenlang, dat Ik u tegen hen zou aanbrengen?
18 Maar het zal geschieden te dien dage, ten dage als Gog tegen het land Israëls zal aankomen, spreekt de Heere HEERE, dat Mijn grimmigheid in Mijn neus zal opkomen.
19 Want Ik heb gesproken in Mijn ijver, in het vuur Mijner verbolgenheid: Zo er niet te dien dage een groot beven zal zijn in het land Israëls!
20 Zodat van Mijn aangezicht beven zullen de vissen der zee, en het gevogelte des hemels, en het gedierte des velds, en al het kruipend gedierte dat op het aardrijk kruipt, en alle mensen die op den aardbodem zijn; en de bergen zullen nedergeworpen worden, en de steile plaatsen zullen nedervallen, en alle muren zullen ter aarde nedervallen.
21 Want Ik zal het zwaard over hem roepen op al Mijn bergen, spreekt de Heere HEERE; het zwaard van eenieder zal tegen zijn broeder zijn.
22 En Ik zal met hem rechten door pestilentie en door bloed; en Ik zal een overstelpenden plasregen en grote hagelstenen, vuur en zwavel regenen op hem en op zijn benden en op de vele volken die met hem zullen zijn.
23 Alzo zal Ik Mij groot maken en Mij heiligen en bekend worden voor de ogen van vele heidenen; en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben.

Einde Ezechiël 38