Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 34 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Ezechiël 34

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Belofte van den enigen Herder
1 EN des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende:
2 Mensenkind, profeteer tegen de aherders Israëls, profeteer en zeg tot hen, tot de herders: Alzo zegt de Heere HEERE: Wee den herders Israëls die zichzelven weiden; zullen niet de herders de schapen weiden? a Jer. 23:1. verwijsteksten
3 Gij eet het vette en bekleedt u met de wol, gij slacht het gemeste, maar de schapen weidt gij niet.
4 De zwakken sterkt gij niet, en het kranke heelt gij niet, en het gebrokene verbindt gij niet, en het weggedrevene brengt gij niet weder, en het verlorene zoekt gij niet; maar gij heerst over hen bmet strengheid en met hardigheid. b 1 Petr. 5:3. verwijsteksten
5 Alzo zijn zij verstrooid, omdat er geen herder is; en zij zijn al het wild gedierte des velds tot spijze geworden, dewijl zij verstrooid waren.
6 Mijn schapen dolen op alle bergen en op allen hogen heuvel, ja, Mijn schapen zijn verstrooid op den gansen aardbodem; en er is niemand die ernaar vraagt en niemand die ze zoekt.
7 Daarom, gij herders, hoort des HEEREN woord.
8 Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik niet! Omdat Mijn schapen geworden zijn tot een roof, en Mijn schapen al het wild gedierte des velds tot spijze geworden zijn, omdat er geen herder is, en Mijn herders naar Mijn schapen niet vragen; en de herders weiden zichzelven, maar Mijn schapen weiden zij niet;
9 Daarom, gij herders, hoort des HEEREN woord.
10 Alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik wil aan de herders, en zal Mijn schapen van hun hand eisen, en zal hen van het weiden der schapen doen ophouden, zodat de herders zichzelven niet meer zullen weiden; en Ik zal Mijn schapen uit hun mond rukken, zodat zij hun niet meer tot spijze zullen zijn.
11 Want zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik, ja, Ik zal naar Mijn schapen vragen en zal ze opzoeken.
12 Gelijk een herder zijn kudde opzoekt, ten dage als hij in het midden zijner verspreide schapen is, alzo zal Ik Mijn schapen opzoeken; en Ik zal hen redden uit al de plaatsen waarheen zij verstrooid zijn ten dage der wolk en der donkerheid.
13 En Ik zal hen uitvoeren van de volken en zal hen cvergaderen uit de landen, en brengen hen in hun land; en Ik zal hen weiden op de bergen Israëls, bij de stromen en in alle bewoonbare plaatsen des lands. c Ez. 28:25. verwijsteksten
14 Op een goede weide zal Ik hen weiden, en op de hoge bergen Israëls zal hun kooi zijn; aldaar zullen zij nederliggen in een goede kooi, en zullen weiden in een vette weide op de bergen Israëls.
15 Ik zal Mijn schapen weiden, en Ik zal hen legeren, spreekt de Heere HEERE.
16 Het verlorene zal Ik zoeken, en het weggedrevene zal Ik wederbrengen, en het gebrokene zal Ik verbinden, en het kranke zal Ik sterken; maar het vette en het sterke zal Ik verdelgen, Ik zal hen weiden met oordeel.
17 Want gij, o Mijn schapen, de Heere HEERE zegt alzo: Zie, Ik zal richten tussen kleinvee en kleinvee, tussen de rammen en de bokken.
18 Is het u te weinig dat gij de goede weide afweidt? Zult gij nog het overige uwer weiden met uw voeten vertreden? En zult gij de bezonken wateren drinken, en de overgelatene met uw voeten vermodderen?
19 Mijn schapen dan, zullen zij afweiden wat met uw voeten vertreden is, en drinken wat met uw voeten vermodderd is?
20 Daarom zegt de Heere HEERE alzo tot hen: Zie, Ik, ja, Ik zal richten tussen het vette kleinvee en tussen het magere kleinvee.
21 Omdat gij al de zwakken met de zijde en met den schouder verdringt, en met uw hoornen stoot, totdat gij dezelve naar buiten toe verstrooid hebt,
22 Daarom zal Ik Mijn schapen verlossen, dat zij niet meer tot een roof zullen zijn; en Ik zal richten tussen kleinvee en kleinvee.
23 En Ik zal een enigen dHerder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn eKnecht fDavid; Die zal hen weiden en Die zal hun tot een Herder zijn. d Jes. 40:11. Joh. 10:11. e Jes. 42:1; 50:10; 52:13; 53:11. f Jer. 30:9. verwijsteksten
24 En Ik, de HEERE, zal hun tot een God zijn, en Mijn Knecht David zal gVorst zijn in het midden van hen; Ik, de HEERE, heb het gesproken. g Jes. 55:4. verwijsteksten
25 En Ik zal een verbond des vredes met hen maken, en zal het boos gedierte uit het land doen ophouden; en zij zullen zeker wonen in de woestijn en slapen in de wouden.
26 Want Ik zal dezelve, en de plaatsen rondom Mijn heuvel, stellen tot een zegen; en Ik zal den plasregen doen nederdalen op zijn tijd, plasregens van zegen zullen er zijn.
27 En het geboomte des velds zal zijn vrucht geven, en het land zal zijn inkomst geven, en zij zullen zeker zijn in hun land; en zullen weten dat Ik de HEERE ben, als Ik de disselbomen huns juks zal hebben verbroken, en hen gerukt uit de hand dergenen die zich van hen deden dienen.
28 En zij zullen den heidenen niet meer ten roof zijn, en het wild gedierte der aarde zal hen niet meer vreten; maar zij zullen zeker wonen, en er zal niemand zijn die ze verschrikke.
29 En Ik zal hun een Plant van naam verwekken; en zij zullen niet meer weggeraapt worden door honger in het land, en hden smaad der heidenen niet meer dragen. h Ez. 36:6, enz. verwijsteksten
30 Maar zij zullen weten dat Ik, de HEERE hun God, met hen ben, en dat zij Mijn volk zijn, het huis Israëls, spreekt de Heere HEERE.
31 Gij nu, o iMijn schapen, schapen Mijner weide, gij zijt mensen; maar Ik ben uw God, spreekt de Heere HEERE. i Joh. 10:11, enz. verwijsteksten

Einde Ezechiël 34