Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 32 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Ezechiël 32

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Klaaglied over Farao
1 HET gebeurde ook in het twaalfde jaar, in de twaalfde maand, op den eerste der maand, dat het woord des HEEREN tot mij geschiedde, zeggende:
2 Mensenkind, hef een klaaglied op over Farao, den koning van Egypte, en zeg tot hem: Gij waart een jongen leeuw onder de heidenen gelijk, en gij waart als een azeedraak in de zeeën, en braakt voort in uw rivieren, en beroerdet het water met uw voeten, en vermodderdet hunlieder rivieren. a Ez. 29:3. verwijsteksten
3 Alzo zegt de Heere HEERE: Ik zal daarom Mijn bnet over u uitspreiden door een vergadering van vele volken; die zullen u optrekken in Mijn garen. b Ez. 12:13; 17:20. verwijsteksten
4 Dan zal Ik u laten op het land, Ik zal u heenwerpen op het open veld; en Ik zal al het gevogelte des hemels op u doen wonen, en het gedierte der ganse aarde van u verzadigen.
5 En Ik zal uw vlees heengeven op de bergen, en de dalen met uw hoogheid vervullen.
6 En Ik zal het land waarin gij zwemt, van uw bloed drenken tot aan de bergen; en de stromen zullen van u vervuld worden.
7 En als Ik u zal uitblussen, zal Ik den chemel bedekken en zijn sterren zwart maken; Ik zal de zon met wolken bedekken, en de maan zal haar licht niet laten lichten. c Jes. 13:10. Joël 2:31. verwijsteksten
8 Alle lichtende lichten aan den hemel, die zal Ik om uwentwil zwart maken; en Ik zal een duisternis over uw land maken, spreekt de Heere HEERE.
9 Daartoe zal Ik het hart van vele volken verdrietig maken, als Ik uw verbreking onder de heidenen zal brengen, in de landen die gij niet gekend hebt.
10 En Ik zal maken dat zich vele volken over u ontzetten, en hun koningen zullen de haren over u te berge staan, als Ik Mijn zwaard zal zwaaien voor hun aangezichten; en zij zullen elk ogenblik sidderen, eenieder voor zijn ziel, ten dage uws vals.
11 Want zo zegt de Heere HEERE: Het zwaard des konings van Babel zal u overkomen.
12 Ik zal uw menigte vellen door de zwaarden der helden, die altezamen de dtirannigste der heidenen zijn; die zullen de hovaardij van Egypte verstoren, en haar ganse emenigte zal verdelgd worden. d Ez. 28:7; 31:12. e vers 16. Ez. 31:2, 18. verwijsteksten
13 En Ik zal al haar beesten verdoen van bij de grote wateren, en geen mensenvoet zal ze meer beroeren en geen beestenklauwen zullen ze beroeren.
14 Dan zal Ik hunlieder wateren doen bezinken, en Ik zal hunlieder rivieren doen gaan als olie, spreekt de Heere HEERE.
15 Als Ik Egypteland zal hebben gesteld tot een verwoesting, en het land van zijn volheid zal woest zijn geworden, als Ik geslagen zal hebben allen die daarin wonen; alzo zullen zij weten dat Ik de HEERE ben.
16 Dat is het klaaglied, en dat zullen zij klaaglijk zingen; de dochteren der heidenen zullen het klaaglijk zingen; zij zullen het klaaglijk zingen over Egypte en over haar ganse menigte, spreekt de Heere HEERE.
 
Weeklacht over Egypte
17 Voorts gebeurde het in het twaalfde jaar, op den vijftiende der maand, dat het woord des HEEREN tot mij geschiedde, zeggende:
18 Mensenkind, weeklaag over de menigte van Egypte, en doe haar nederdalen (haar en de dochteren der prachtige heidenen) in de onderste plaatsen der aarde, bij degenen die in den kuil zijn nedergedaald.
19 Boven wien zijt gij lieflijk? Daal neder, en leg u bij de onbesnedenen.
20 In het midden der verslagenen van het zwaard zullen zij vallen; zij is aan het zwaard overgegeven; trekt haar heen met al haar menigte.
21 De machtigsten der helden zullen hem met zijn helpers toespreken, uit het midden der hel; zij zijn nedergedaald, de onbesnedenen liggen er, verslagen van het zwaard.
22 Daar is Assur met haar gansen hoop, zijn graven zijn rondom hem; zij zijn allen verslagen, gevallen door het zwaard;
23 Welker graven gesteld zijn in de zijden des kuils, en haar hoop is rondom haar graf; zij zijn allen verslagen, gevallen door het zwaard, die een schrik gaven in het land der levenden.
24 Daar is Elam met haar ganse menigte rondom haar graf; zij zijn allen verslagen, de gevallenen door het zwaard, die onbesneden zijn nedergedaald tot de onderste plaatsen der aarde, die hun schrik hadden gegeven in het land der levenden; nu dragen zij hun schande met degenen die in den kuil zijn nedergedaald.
25 In het midden der verslagenen hebben zij haar een legerstede gesteld onder haar ganse menigte; rondom hem zijn haar graven; zij zijn allen onbesneden, verslagenen van het zwaard, omdat een schrik van hen gegeven is in het land der levenden; nu dragen zij hun schande met degenen die in den kuil zijn nedergedaald; hij is gelegd in het midden der verslagenen.
26 Daar is Mesech en Tubal met haar ganse menigte; rondom hem zijn haar graven; zij zijn allen onbesneden, verslagenen van het zwaard, omdat zij hun schrik gegeven hebben in het land der levenden.
27 Maar zij liggen niet met de helden die onder de onbesnedenen gevallen zijn; die ter helle zijn nedergedaald met hun krijgswapenen, en welker zwaarden men gelegd heeft onder hun hoofden; welker ongerechtigheid nochtans op hun beenderen is, omdat der helden schrik in het land der levenden geweest is.
28 Gij ook zult verbroken worden in het midden der onbesnedenen, en zult liggen met de verslagenen van het zwaard.
29 Daar is Edom, haar koningen en al haar vorsten, die met hunlieder macht gelegd zijn bij de verslagenen van het zwaard; diezelve liggen met de onbesnedenen en met degenen die in den kuil zijn nedergedaald.
30 Daar zijn de geweldigen van het noorden, zij allen, en alle Sidoniërs, die met de verslagenen zijn nedergedaald, beschaamd zijnde vanwege hun schrik, die uit hun macht voortkwam, en zij liggen onbesneden bij de verslagenen van het zwaard, en dragen hun schande met degenen die in den kuil zijn nedergedaald.
31 Farao zal henlieden zien, en zich troosten over zijn ganse menigte, de verslagenen van het zwaard, Farao en zijn ganse heir, spreekt de Heere HEERE.
32 Want Ik heb ook Mijn schrik gegeven in het land der levenden; dies zal hij gelegd worden in het midden der onbesnedenen bij de verslagenen van het zwaard, Farao en zijn ganse menigte, spreekt de Heere HEERE.

Einde Ezechiël 32