Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 30 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Ezechiël 30

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Nog twee profetieën, de ene, aangaande de verwoesting van gans Egypte en al haar omliggende helpers en bondgenoten, vss. 1, 2, 3, 4, enz. De andere, aangaande de verbreking van den arm van haar koning, en de sterking van den arm van den koning van Babel tegen hem, mitsgaders van de verstrooiing der Egyptenaars onder de volken, 20.
 
Egyptes ondergang
1 WIJDERS geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:
2 Mensenkind, profeteer en zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Huilt: Ach die 1dag!
1 Tijd der straffen en plagen. Zie Ps. 37:13. Joël 1:15, met de aantt. verwijsteksten
 
3 Want de dag is nabij, ja, de dag des HEEREN is nabij, een 2wolkige dag, het zal der 3heidenen tijd zijn.
2 Hebr. dag der wolk. Zie Joël 2:2 met de aant. verwijsteksten
3 Dat is, de tijd die tot hun straf bestemd is. Of de tijd waarin de heidenen Egypte zullen verwoesten. Vgl. Ez. 22:3 met de aant. verwijsteksten
 
4 En het zwaard zal komen in Egypte, en er zal grote 4smart zijn in 5Morenland, als de verslagenen 6zullen vallen in Egypte; want 7zij zullen 8derzelver menigte wegnemen, en haar fundamenten zullen verbroken worden.
4 Van allerlei jammer zal hun zo bange worden als een barende vrouw. Alzo vers 9. verwijsteksten
5 Als vss. 5, 9. Ez. 29:10. Hebr. Cusch. verwijsteksten
6 Hebr. de verslagene zal, enz.
7 De Chaldeeën.
8 Versta den overvloed of de menigte van Egypte, als vers 10. Ez. 29:19. verwijsteksten
 
5 Morenland en 9Put en Lud en al de 10gemengde hoop en 11Cub en de 12kinderen van het land des verbonds zullen met 13hen vallen door het zwaard.
9 Als Ez. 27:10. Dat is, de Moren, Puteeërs en Lydiërs. verwijsteksten
10 Zie Jer. 25 op vers 20. verwijsteksten
11 Dit wordt gehouden voor een contreie in Libië, nabij Egypte gelegen.
12 Dat is, de andere bondgenoten der Egyptenaars, of een zeker nabijgelegen volk, dat in nauwe verbintenis en gemeenschap stond met Egypte. Sommigen verstaan de Joden (als bewoond hebbende het land Kanaän, dat hun door Gods verbond gegeven was) die in Egypte gevlucht waren, en den koning van Egypte mede gediend mogen hebben in den oorlog tegen zijn vijand. Zie Jer. 43:7; 44:27, en vergelijk de manier van spreken, kinderen des lands, met Job 1:3. Ez. 16:28, en zie de aantt. aldaar. verwijsteksten
13 De Egyptenaars.
 
6 Zo zegt de HEERE: Ja, zij zullen vallen die Egypte 14ondersteunen, en de 15hovaardij 16harer sterkte zal nederdalen; van den toren van 17Syene af zullen zij 18daarin door het zwaard vallen, spreekt de Heere HEERE.
14 Dat is, al haar helpers, als vers 8. verwijsteksten
15 Of: hoogmoed, pracht, hoogheid. Insgelijks uitstekendheid, uitnemendheid; alzo vers 18. verwijsteksten
16 Van Egypte.
17 Zie Ez. 29 op vers 10. verwijsteksten
18 In Egypte.
 
7 En zij zullen verwoest worden in het 19midden der verwoeste landen; en haar steden zullen zijn in het midden der verwoeste steden.
19 Zie Ez. 29:12. verwijsteksten
 
8 En zij zullen weten dat Ik de HEERE ben, als Ik een 20vuur in Egypte zal hebben gelegd, en al haar helpers zullen verbroken worden.
20 Van oorlog, ellende en plagen (zie Job 15 op vers 34. Jer. 49:27. Ez. 28 op vers 18. Amos 1:4, enz.), waardoor Egypte zal verteerd worden; alzo vss. 14, 16. verwijsteksten
 
9 Te dien dage zullen er boden van voor Mijn 21aangezicht in schepen uitvaren, om het 22zorgeloze Morenland te verschrikken; en er zal grote smart 23bij hen zijn, 24als in den dag van Egypte; want zie, 25het komt aan.
21 Dat is, Ik zal beschikken dat de tijding van der Chaldeeën inval in Egypte overgebracht wordt in Morenland; God spreekt hier als Rechter, zittende op Zijn rechterstoel in Egypte, en dit ganse werk regerende.
22 Hebr. Cusch der zekerheid, of des vertrouwens, dat is, dat zekere en zorgeloze Morenland, dat is, de Moren.
23 Te weten bij de Moren, als vers 4. verwijsteksten
24 Gelijk er was in Egypte, als het verwoest werd, vers 4. Of (gelijk sommigen) als God de eerstgeborenen in Egypte sloeg, Ex. 12:29, 30. verwijsteksten
25 Dat is, het zal gewisselijk komen, of: zij (de voorzeide pijn) zal hun aankomen.
 
10 Zo zegt de Heere HEERE: Ja, Ik zal de 26menigte van Egypte doen ophouden door de 27hand van Nebukadrézar, den koning van Babel.
26 Of: gedruis, gewoel. Zie vers 4. Ez. 29 op vers 19. verwijsteksten
27 Dat is, door de macht of den dienst.
 
11 Hij, en zijn volk met hem, de a28tirannigste der heidenen, zullen 29aangevoerd worden om het land te verderven; en zij zullen hun zwaarden tegen Egypte 30uittrekken, en het land met verslagenen vervullen.
a Ez. 28:7. verwijsteksten
28 Als Ez. 28:7. verwijsteksten
29 Door Mijn verborgen regering. Zie Ez. 29:19, 20. verwijsteksten
30 Hebr. ledigen, of ledig, ijdel maken, als Ez. 28:7. verwijsteksten
 
12 En Ik zal de 31rivieren tot droogte maken en het land 32verkopen in de hand der 33bozen; en Ik zal het land met zijn 34volheid verwoesten door de hand der vreemden; Ik, de HEERE, heb het gesproken.
31 Zie Ez. 29 op vers 3. verwijsteksten
32 Dat is, overleveren, geven, gelijk de verkochte waar geleverd wordt in de hand en macht des kopers. Zie Ps. 44:13. Ez. 29:19. verwijsteksten
33 Der Chaldeeën, die wel in dezen als Gods dienaars en uitvoerders Zijner oordelen waren, maar van zichzelven boos, en niets voorhebbende dan hun boze lusten van schade en overlast te voldoen, welker boosheid God gebruikte om Zijn heilige en onstraffelijke oordelen over de Egyptenaars uit te voeren. Vgl. Ez. 29 op vers 20, en zie 2 Sam. 12 op vers 12. verwijsteksten
34 De gaven, met dewelke God Egypte begiftigd, verrijkt en versierd had. Vgl. Ps. 24:1. verwijsteksten
 
13 Zo zegt de Heere HEERE: Ik zal ook de 35drekgoden verdoen en de 36nietige afgoden doen ophouden uit 37Nof; en er zal geen vorst meer zijn uit Egypteland; en Ik zal een vrees in Egypteland stellen.
35 Zie Lev. 26 op vers 30. verwijsteksten
36 Hebr. elilim, dat is, louter nietigheden. Zie Lev. 19:4. verwijsteksten
37 Zie vers 16. Jes. 19:13. Jer. 44:1. verwijsteksten
 
14 En Ik zal 38Pathros verwoesten, en een vuur leggen in 39Zoan, en Ik zal gerichten oefenen in 40No.
38 Zie Gen. 10 op vers 14. Jer. 44:1. Ez. 29:14. verwijsteksten
39 Zie Num. 13 op vers 22. Ps. 78 op vers 12. verwijsteksten
40 Zie Jer. 46 op vers 25. verwijsteksten
 
15 En Ik zal Mijn grimmigheid 41uitgieten over 42Sin, de sterkte van Egypte; en Ik zal de 43menigte van No uitroeien.
41 Zie Job 12:21. Ps. 79 op vers 6. verwijsteksten
42 Dat sommigen houden voor Pelusium, in het uiterste van Egypte, overeenkomende met de namen van de woestijn Sin en den berg Sinaï.
43 Vgl. Jer. 46:25. verwijsteksten
 
16 En Ik zal een vuur in Egypte leggen; Sin zal 44zeer grote pijn hebben, en No 45zal gespleten worden, en Nof 46zal dagelijks zeer bang zijn.
44 Hebr. alsof men zeide: zal pijn lijdende pijn lijden.
45 Hebr. zal zijn om gespleten te worden.
46 Hebr. bangheden dagelijks, of bij dag, des daags zijn. Anders: door de dagelijkse benauwers.
 
17 De jongelingen van 47Aven en 48Pi-Béseth zullen door het zwaard vallen, en de 49dochters zullen gaan in de gevangenis.
47 Dit houdt men voor On, dat sommigen menen Heliopolis, dat is, Zonnestad te zijn. Zie Gen. 41:45. verwijsteksten
48 Dit houdt men voor Bubastis of Bubastus, waar de afgodin Diana geëerd werd.
49 Dit is hier ingevoegd uit de tegenstelling. Hebr. zij. Anders: deze steden zullen, enz., dat is, de inwoners dezer steden, of de onderhorige, aanliggende steden en dorpen, als in het volgende vers.
 
18 En te 50Tachpanhes zal de dag 51verduisterd worden, als Ik het 52juk van Egypte aldaar zal verbreken, en de 53hovaardij harer sterkte in 54haar zal ophouden; haar zal een 55wolk bedekken, en haar 56dochters zullen gaan in de gevangenis.
50 Hebr. hier: Thechaphneches. Zie Jer. 2:16; 43:7, 8, met de aantt. verwijsteksten
51 Of: weerhouden, belet.
52 Of: de dissels, zelen, waarmede of waaraan men het juk vastmaakt, versta den last der dienstbaarheid, dien zij anderen volken oplegden, en zie Jer. 27 op vers 2. verwijsteksten
53 Als vers 6. verwijsteksten
54 Tachpanhes.
55 Zie vers 3. verwijsteksten
56 Als vers 17. Anderen verstaan de onderhorige steden en dorpen, dat is, de inwoners van die. Zie 2 Kon. 19 op vers 21. verwijsteksten
 
19 Alzo zal Ik 57gerichten oefenen in Egypte; en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben.
57 Als Ez. 28:22. verwijsteksten
 
De arm van Farao verbroken
20 Ook 58gebeurde het in het 59elfde jaar, in de eerste maand, op den zevende der maand, dat het woord des HEEREN tot mij geschiedde, zeggende:
58 Anders: was het gebeurd.
59 Na Jojachins of Jechonia’s wegvoering. Zie Ez. 1:2; 33:21. Hieruit wordt afgeleid dat in het beschrijven en samenvoegen dezer profetieën niet gevolgd is de orde des tijds, maar de samenvoeging en gelijkheid der zaken. Vgl. Jer. 35 op vers 1. Ez. 29:17. verwijsteksten
 
21 Mensenkind, Ik heb den 60arm van Farao, den koning van Egypte, verbroken; en zie, 61hij zal niet verbonden worden met pleisters op te leggen, met een windeldoek aan te doen om dien te verbinden, om dien te sterken, dat hij het zwaard houde.
60 Dat is, Ik heb hem zwak en machteloos gemaakt, door de nederlaag van Farao Necho bij Karchemis, Jer. 46:2, enz. (waarop dit enigen duiden), na dewelke de koningen van Egypte niets bijzonders hebben kunnen uitrichten. Vergelijk de volgende figuurlijke woorden met Jer. 46:11. Anderen duiden het op Farao Hofra en zijn nederlaag van de Cyreneeërs. verwijsteksten
61 De arm van Farao.
 
22 Daarom zegt de Heere HEERE alzo: Zie, Ik 62wil aan Farao, den koning van Egypte, en zal zijn armen verbreken, beide den 63sterken en den verbrokenen; en Ik zal het zwaard uit zijn hand doen vallen.
62 Zie Ez. 29:3. verwijsteksten
63 Dat is, al zijn macht, zo die hij nog overig heeft, als die alreeds vervallen is.
 
23 En Ik zal de Egyptenaars verstrooien onder de heidenen, en zal hen 64verspreiden in de landen.
64 Als vers 26. Ez. 29:12. verwijsteksten
 
24 En Ik zal de armen des konings van Babel sterken, en 65Mijn zwaard in zijn hand geven; maar Farao’s armen zal Ik verbreken, dat hij voor zijn aangezicht zal 66kermen, 67gelijk een dodelijk verwonde kermt.
65 Als het volgende vers. Ez. 21:9; 32:10. Zie Jer. 47 op vers 6. verwijsteksten
66 Of: zuchten, huilen, stenen voor het aangezicht van den koning van Babel. Zie van het Hebreeuwse woord Job 24 op vers 12. verwijsteksten
67 Hebr. zal kermen de kermingen of zuchtingen van een dodelijk verwonde. Vgl. Ez. 26:15. verwijsteksten
 
25 Ja, Ik zal de armen des konings van Babel sterken, maar Farao’s armen zullen 68daarheen vallen; en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben, als Ik Mijn zwaard in de hand des konings van Babel zal hebben gegeven en hij hetzelve over Egypteland zal hebben uitgestrekt.
68 Al zijn macht en moed zal hem begeven.
 
26 En Ik zal de Egyptenaars verstrooien onder de heidenen, en zal hen verspreiden in de landen; alzo zullen zij weten dat Ik de HEERE ben.

Einde Ezechiël 30