Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Nog twee profetieën, de ene, aangaande de verwoesting van gans Egypte en al haar omliggende helpers en bondgenoten, vss. 1, 2, 3, 4, enz. De andere, aangaande de verbreking van den arm van haar koning, en de sterking van den arm van den koning van Babel tegen hem, mitsgaders van de verstrooiing der Egyptenaars onder de volken, 20. |
Egyptes ondergang |
1 WIJDERS geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: |
2 Mensenkind, profeteer en zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Huilt: Ach die 1dag! |
| 1 Tijd der straffen en plagen. Zie Ps. 37:13. Joël 1:15, met de aantt. |
| Ps. 37:13 De Heere belacht hem, want Hij ziet dat zijn dag komt. Joël 1:15 Ach die dag! Want de dag des HEEREN is nabij en zal als een verwoesting komen van den Almachtige. |
|
3 Want de dag is nabij, ja, de dag des HEEREN is nabij, een 2wolkige dag, het zal der 3heidenen tijd zijn. |
| 2 Hebr. dag der wolk. Zie Joël 2:2 met de aant. |
| Joël 2:2 Een dag van duisternis en donkerheid, een dag van wolken en dikke duisterheid, als de dageraad uitgespreid over de bergen; een groot en machtig volk, desgelijks vanouds niet geweest is, en na hetzelve niet meer zal zijn tot in jaren van vele geslachten. |
| 3 Dat is, de tijd die tot hun straf bestemd is. Of de tijd waarin de heidenen Egypte zullen verwoesten. Vgl. Ez. 22:3 met de aant. |
| Ez. 22:3 En zeg: Alzo zegt de Heere HEERE: O stad, die in haar midden bloed vergiet, opdat haar tijd kome, en drekgoden tegen zichzelve maakt om zich te verontreinigen. |
|
4 En het zwaard zal komen in Egypte, en er zal grote 4smart zijn in 5Morenland, als de verslagenen 6zullen vallen in Egypte; want 7zij zullen 8derzelver menigte wegnemen, en haar fundamenten zullen verbroken worden. |
| 4 Van allerlei jammer zal hun zo bange worden als een barende vrouw. Alzo vers 9. |
| vers 9 Te dien dage zullen er boden van voor Mijn aangezicht in schepen uitvaren, om het zorgeloze Morenland te verschrikken; en er zal grote smart bij hen zijn, als in den dag van Egypte; want zie, het komt aan. |
| 5 Als vss. 5, 9. Ez. 29:10. Hebr. Cusch. |
| vers 5 Morenland en Put en Lud en al de gemengde hoop en Cub en de kinderen van het land des verbonds zullen met hen vallen door het zwaard. vers 9 Te dien dage zullen er boden van voor Mijn aangezicht in schepen uitvaren, om het zorgeloze Morenland te verschrikken; en er zal grote smart bij hen zijn, als in den dag van Egypte; want zie, het komt aan. Ez. 29:10 Daarom, zie, Ik wil aan u en aan uw rivier, en Ik zal Egypteland stellen tot woeste wilde eenzaamheden, van den toren van Syene af, tot aan de landpale van Morenland. |
| 6 Hebr. de verslagene zal, enz. |
| 7 De Chaldeeën. |
| 8 Versta den overvloed of de menigte van Egypte, als vers 10. Ez. 29:19. |
| vers 10 Zo zegt de Heere HEERE: Ja, Ik zal de menigte van Egypte doen ophouden door de hand van Nebukadrézar, den koning van Babel. Ez. 29:19 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal Nebukadrézar, den koning van Babel, Egypteland geven; en hij zal deszelfs menigte wegvoeren, en deszelfs buit buiten, en deszelfs roof roven, en het zal het loon zijn voor zijn heir. |
|
5 Morenland en 9Put en Lud en al de 10gemengde hoop en 11Cub en de 12kinderen van het land des verbonds zullen met 13hen vallen door het zwaard. |
| 9 Als Ez. 27:10. Dat is, de Moren, Puteeërs en Lydiërs. |
| Ez. 27:10 Perzen en Lydiërs en Puteeërs waren in uw heir, uw krijgslieden; schild en helm hingen zij in u op; die maakten uw sieraad. |
| 10 Zie Jer. 25 op vers 20. |
| Jer. 25:20 (kt.) En den gansen gemengden hoop en allen koningen des lands van Uz; en allen koningen van der Filistijnen land, en Askelon en Gaza en Ekron en het overblijfsel van Asdod; |
| 11 Dit wordt gehouden voor een contreie in Libië, nabij Egypte gelegen. |
| 12 Dat is, de andere bondgenoten der Egyptenaars, of een zeker nabijgelegen volk, dat in nauwe verbintenis en gemeenschap stond met Egypte. Sommigen verstaan de Joden (als bewoond hebbende het land Kanaän, dat hun door Gods verbond gegeven was) die in Egypte gevlucht waren, en den koning van Egypte mede gediend mogen hebben in den oorlog tegen zijn vijand. Zie Jer. 43:7; 44:27, en vergelijk de manier van spreken, kinderen des lands, met Job 1:3. Ez. 16:28, en zie de aantt. aldaar. |
| Jer. 43:7 En zij togen in Egypteland, want zij waren der stem des HEEREN niet gehoorzaam; en zij kwamen tot Tachpanhes. Jer. 44:27 Zie, Ik zal over hen waken ten kwade en niet ten goede; en alle mannen van Juda die in Egypteland zijn, zullen door het zwaard en door den honger verteerd worden, totdat zij ten einde zijn. Job 1:3 Daartoe was zijn vee zevenduizend schapen en drieduizend kemels en vijfhonderd juk ossen en vijfhonderd ezelinnen; ook was zijn dienstvolk zeer veel; zodat deze man groter was dan al die van het oosten. Ez. 16:28 Verder hebt gij gehoereerd met de kinderen van Assur, omdat gij onverzadelijk waart; ja, als gij met hen gehoereerd hebt, zijt gij ook niet verzadigd geworden. |
| 13 De Egyptenaars. |
|
6 Zo zegt de HEERE: Ja, zij zullen vallen die Egypte 14ondersteunen, en de 15hovaardij 16harer sterkte zal nederdalen; van den toren van 17Syene af zullen zij 18daarin door het zwaard vallen, spreekt de Heere HEERE. |
| 14 Dat is, al haar helpers, als vers 8. |
| vers 8 En zij zullen weten dat Ik de HEERE ben, als Ik een vuur in Egypte zal hebben gelegd, en al haar helpers zullen verbroken worden. |
| 15 Of: hoogmoed, pracht, hoogheid. Insgelijks uitstekendheid, uitnemendheid; alzo vers 18. |
| vers 18 En te Tachpanhes zal de dag verduisterd worden, als Ik het juk van Egypte aldaar zal verbreken, en de hovaardij harer sterkte in haar zal ophouden; haar zal een wolk bedekken, en haar dochters zullen gaan in de gevangenis. |
| 16 Van Egypte. |
| 17 Zie Ez. 29 op vers 10. |
| Ez. 29:10 (kt.) Daarom, zie, Ik wil aan u en aan uw rivier, en Ik zal Egypteland stellen tot woeste wilde eenzaamheden, van den toren van Syene af, tot aan de landpale van Morenland. |
| 18 In Egypte. |
|
7 En zij zullen verwoest worden in het 19midden der verwoeste landen; en haar steden zullen zijn in het midden der verwoeste steden. |
| 19 Zie Ez. 29:12. |
| Ez. 29:12 Want Ik zal Egypteland stellen tot een verwoesting in het midden der verwoeste landen, en zijn steden zullen een woestheid zijn in het midden der verwoeste steden, veertig jaar; en Ik zal de Egyptenaars verstrooien onder de heidenen, en zal hen verspreiden in de landen. |
|
8 En zij zullen weten dat Ik de HEERE ben, als Ik een 20vuur in Egypte zal hebben gelegd, en al haar helpers zullen verbroken worden. |
| 20 Van oorlog, ellende en plagen (zie Job 15 op vers 34. Jer. 49:27. Ez. 28 op vers 18. Amos 1:4, enz.), waardoor Egypte zal verteerd worden; alzo vss. 14, 16. |
| Job 15:34 (kt.) Want de vergadering der huichelaars wordt eenzaam, en het vuur verteert de tenten der geschenken. Jer. 49:27 En Ik zal een vuur aansteken in den muur van Damascus, en het zal Benhadads paleizen verteren. Ez. 28:18 (kt.) Vanwege de veelheid uwer ongerechtigheden, door het onrecht uws koophandels hebt gij uw heiligdommen ontheiligd; daarom heb Ik een vuur uit het midden van u doen voortkomen, dat u heeft verteerd, en Ik heb u gemaakt tot as op de aarde, voor de ogen van al degenen die u zien. Amos 1:4 Daarom zal Ik een vuur in Házaëls huis zenden, dat zal Benhadads paleizen verteren. vers 14 En Ik zal Pathros verwoesten, en een vuur leggen in Zoan, en Ik zal gerichten oefenen in No. vers 16 En Ik zal een vuur in Egypte leggen; Sin zal zeer grote pijn hebben, en No zal gespleten worden, en Nof zal dagelijks zeer bang zijn. |
|
9 Te dien dage zullen er boden van voor Mijn 21aangezicht in schepen uitvaren, om het 22zorgeloze Morenland te verschrikken; en er zal grote smart 23bij hen zijn, 24als in den dag van Egypte; want zie, 25het komt aan. |
| 21 Dat is, Ik zal beschikken dat de tijding van der Chaldeeën inval in Egypte overgebracht wordt in Morenland; God spreekt hier als Rechter, zittende op Zijn rechterstoel in Egypte, en dit ganse werk regerende. |
| 22 Hebr. Cusch der zekerheid, of des vertrouwens, dat is, dat zekere en zorgeloze Morenland, dat is, de Moren. |
| 23 Te weten bij de Moren, als vers 4. |
| vers 4 En het zwaard zal komen in Egypte, en er zal grote smart zijn in Morenland, als de verslagenen zullen vallen in Egypte; want zij zullen derzelver menigte wegnemen, en haar fundamenten zullen verbroken worden. |
| 24 Gelijk er was in Egypte, als het verwoest werd, vers 4. Of (gelijk sommigen) als God de eerstgeborenen in Egypte sloeg, Ex. 12:29, 30. |
| vers 4 En het zwaard zal komen in Egypte, en er zal grote smart zijn in Morenland, als de verslagenen zullen vallen in Egypte; want zij zullen derzelver menigte wegnemen, en haar fundamenten zullen verbroken worden. Ex. 12:29 En het geschiedde te middernacht, dat de HEERE al de eerstgeborenen in Egypteland sloeg, van den eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten zou, tot op den eerstgeborene van den gevangene, die in het gevangenhuis was, en alle eerstgeborenen der beesten. Ex. 12:30 En Farao stond op bij nacht, hij en al zijn knechten en al de Egyptenaars, en er was een groot geschrei in Egypte; want er was geen huis waarin niet een dode was. |
| 25 Dat is, het zal gewisselijk komen, of: zij (de voorzeide pijn) zal hun aankomen. |
|
10 Zo zegt de Heere HEERE: Ja, Ik zal de 26menigte van Egypte doen ophouden door de 27hand van Nebukadrézar, den koning van Babel. |
| 26 Of: gedruis, gewoel. Zie vers 4. Ez. 29 op vers 19. |
| vers 4 En het zwaard zal komen in Egypte, en er zal grote smart zijn in Morenland, als de verslagenen zullen vallen in Egypte; want zij zullen derzelver menigte wegnemen, en haar fundamenten zullen verbroken worden. Ez. 29:19 (kt.) Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal Nebukadrézar, den koning van Babel, Egypteland geven; en hij zal deszelfs menigte wegvoeren, en deszelfs buit buiten, en deszelfs roof roven, en het zal het loon zijn voor zijn heir. |
| 27 Dat is, door de macht of den dienst. |
|
11 Hij, en zijn volk met hem, de a28tirannigste der heidenen, zullen 29aangevoerd worden om het land te verderven; en zij zullen hun zwaarden tegen Egypte 30uittrekken, en het land met verslagenen vervullen. |
| a Ez. 28:7. |
| Ez. 28:7 Daarom, zie, Ik zal vreemden over u brengen, de tirannigste der heidenen; die zullen hun zwaarden uittrekken over de schoonheid uwer wijsheid en zullen uw glans ontheiligen. |
| 28 Als Ez. 28:7. |
| Ez. 28:7 Daarom, zie, Ik zal vreemden over u brengen, de tirannigste der heidenen; die zullen hun zwaarden uittrekken over de schoonheid uwer wijsheid en zullen uw glans ontheiligen. |
| 29 Door Mijn verborgen regering. Zie Ez. 29:19, 20. |
| Ez. 29:19 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal Nebukadrézar, den koning van Babel, Egypteland geven; en hij zal deszelfs menigte wegvoeren, en deszelfs buit buiten, en deszelfs roof roven, en het zal het loon zijn voor zijn heir. Ez. 29:20 Tot zijn arbeidsloon, omdat hij tegen haar gediend heeft, heb Ik hem Egypteland gegeven, omdat zij voor Mij gewrocht hebben, spreekt de Heere HEERE. |
| 30 Hebr. ledigen, of ledig, ijdel maken, als Ez. 28:7. |
| Ez. 28:7 Daarom, zie, Ik zal vreemden over u brengen, de tirannigste der heidenen; die zullen hun zwaarden uittrekken over de schoonheid uwer wijsheid en zullen uw glans ontheiligen. |
|
12 En Ik zal de 31rivieren tot droogte maken en het land 32verkopen in de hand der 33bozen; en Ik zal het land met zijn 34volheid verwoesten door de hand der vreemden; Ik, de HEERE, heb het gesproken. |
| 31 Zie Ez. 29 op vers 3. |
| Ez. 29:3 (kt.) Spreek en zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik wil aan u, o Farao, koning van Egypte, dien groten zeedraak, die in het midden zijner rivieren ligt; die daar zegt: Mijn rivier is mijne, en ik heb die voor mij gemaakt. |
| 32 Dat is, overleveren, geven, gelijk de verkochte waar geleverd wordt in de hand en macht des kopers. Zie Ps. 44:13. Ez. 29:19. |
| Ps. 44:13 Gij verkoopt Uw volk om geen waardij, en Gij verhoogt hun prijs niet. Ez. 29:19 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal Nebukadrézar, den koning van Babel, Egypteland geven; en hij zal deszelfs menigte wegvoeren, en deszelfs buit buiten, en deszelfs roof roven, en het zal het loon zijn voor zijn heir. |
| 33 Der Chaldeeën, die wel in dezen als Gods dienaars en uitvoerders Zijner oordelen waren, maar van zichzelven boos, en niets voorhebbende dan hun boze lusten van schade en overlast te voldoen, welker boosheid God gebruikte om Zijn heilige en onstraffelijke oordelen over de Egyptenaars uit te voeren. Vgl. Ez. 29 op vers 20, en zie 2 Sam. 12 op vers 12. |
| Ez. 29:20 (kt.) Tot zijn arbeidsloon, omdat hij tegen haar gediend heeft, heb Ik hem Egypteland gegeven, omdat zij voor Mij gewrocht hebben, spreekt de Heere HEERE. 2 Sam. 12:12 (kt.) Want gij hebt het in het verborgen gedaan; maar Ik zal deze zaak doen voor gans Israël, en voor de zon. |
| 34 De gaven, met dewelke God Egypte begiftigd, verrijkt en versierd had. Vgl. Ps. 24:1. |
| Ps. 24:1 EEN psalm van David. De aarde is des HEEREN, mitsgaders haar volheid, de wereld en die daarin wonen. |
|
13 Zo zegt de Heere HEERE: Ik zal ook de 35drekgoden verdoen en de 36nietige afgoden doen ophouden uit 37Nof; en er zal geen vorst meer zijn uit Egypteland; en Ik zal een vrees in Egypteland stellen. |
| 35 Zie Lev. 26 op vers 30. |
| Lev. 26:30 (kt.) En Ik zal uw hoogten verderven en uw zonnebeelden uitroeien en zal uw dode lichamen op de dode lichamen uwer drekgoden werpen; en Mijn ziel zal van u walgen. |
| 36 Hebr. elilim, dat is, louter nietigheden. Zie Lev. 19:4. |
| Lev. 19:4 Gij zult u tot de afgoden niet keren en u geen gegoten goden maken; Ik ben de HEERE uw God. |
| 37 Zie vers 16. Jes. 19:13. Jer. 44:1. |
| vers 16 En Ik zal een vuur in Egypte leggen; Sin zal zeer grote pijn hebben, en No zal gespleten worden, en Nof zal dagelijks zeer bang zijn. Jes. 19:13 De vorsten van Zoan zijn zot geworden, de vorsten van Nof zijn bedrogen; zij zullen ook Egypte doen dwalen, tot den uitersten hoek zijner stammen. Jer. 44:1 HET woord dat tot Jeremía geschiedde aan al de Joden die in Egypteland woonden, die te Migdol woonden, en te Tachpanhes, en te Nof, en in het land Pathros, zeggende: |
|
14 En Ik zal 38Pathros verwoesten, en een vuur leggen in 39Zoan, en Ik zal gerichten oefenen in 40No. |
| 38 Zie Gen. 10 op vers 14. Jer. 44:1. Ez. 29:14. |
| Gen. 10:14 (kt.) En Pathrusim, en Kasluchim, vanwaar de Filistijnen uitgekomen zijn, en Kaftorim. Jer. 44:1 HET woord dat tot Jeremía geschiedde aan al de Joden die in Egypteland woonden, die te Migdol woonden, en te Tachpanhes, en te Nof, en in het land Pathros, zeggende: Ez. 29:14 En Ik zal de gevangenis der Egyptenaars wenden en hen wederbrengen in het land Pathros, in het land huns koophandels; en aldaar zullen zij een nederig koninkrijk zijn. |
| 39 Zie Num. 13 op vers 22. Ps. 78 op vers 12. |
| Num. 13:22 (kt.) En zij trokken op in het zuiden en kwamen tot Hebron toe, en daar waren Ahíman, Sésai en Thalmai, kinderen van Enak; Hebron nu was zeven jaren gebouwd vóór Zoan in Egypte. Ps. 78:12 (kt.) Voor hun vaderen had Hij wonder gedaan, in Egypteland, in het veld van Zoan. |
| 40 Zie Jer. 46 op vers 25. |
| Jer. 46:25 (kt.) De HEERE der heirscharen, de God Israëls, zegt: Zie, Ik zal bezoeking doen over de menigte van No, en over Farao en over Egypte, en over haar goden en over haar koningen, ja, over Farao en over degenen die op hem vertrouwen. |
|
15 En Ik zal Mijn grimmigheid 41uitgieten over 42Sin, de sterkte van Egypte; en Ik zal de 43menigte van No uitroeien. |
| 41 Zie Job 12:21. Ps. 79 op vers 6. |
| Job 12:21 Hij giet verachting over de prinsen uit, en Hij verslapt den riem der geweldigen. Ps. 79:6 (kt.) Stort Uw grimmigheid uit over de heidenen, die U niet kennen; en over de koninkrijken, die Uw Naam niet aanroepen. |
| 42 Dat sommigen houden voor Pelusium, in het uiterste van Egypte, overeenkomende met de namen van de woestijn Sin en den berg Sinaï. |
| 43 Vgl. Jer. 46:25. |
| Jer. 46:25 De HEERE der heirscharen, de God Israëls, zegt: Zie, Ik zal bezoeking doen over de menigte van No, en over Farao en over Egypte, en over haar goden en over haar koningen, ja, over Farao en over degenen die op hem vertrouwen. |
|
16 En Ik zal een vuur in Egypte leggen; Sin zal 44zeer grote pijn hebben, en No 45zal gespleten worden, en Nof 46zal dagelijks zeer bang zijn. |
| 44 Hebr. alsof men zeide: zal pijn lijdende pijn lijden. |
| 45 Hebr. zal zijn om gespleten te worden. |
| 46 Hebr. bangheden dagelijks, of bij dag, des daags zijn. Anders: door de dagelijkse benauwers. |
|
17 De jongelingen van 47Aven en 48Pi-Béseth zullen door het zwaard vallen, en de 49dochters zullen gaan in de gevangenis. |
| 47 Dit houdt men voor On, dat sommigen menen Heliopolis, dat is, Zonnestad te zijn. Zie Gen. 41:45. |
| Gen. 41:45 En Farao noemde Jozefs naam Zafnath Paänéah, en gaf hem Asnath, de dochter van Potiféra, overste van On, tot een vrouw; en Jozef toog uit door het land van Egypte. |
| 48 Dit houdt men voor Bubastis of Bubastus, waar de afgodin Diana geëerd werd. |
| 49 Dit is hier ingevoegd uit de tegenstelling. Hebr. zij. Anders: deze steden zullen, enz., dat is, de inwoners dezer steden, of de onderhorige, aanliggende steden en dorpen, als in het volgende vers. |
|
18 En te 50Tachpanhes zal de dag 51verduisterd worden, als Ik het 52juk van Egypte aldaar zal verbreken, en de 53hovaardij harer sterkte in 54haar zal ophouden; haar zal een 55wolk bedekken, en haar 56dochters zullen gaan in de gevangenis. |
| 50 Hebr. hier: Thechaphneches. Zie Jer. 2:16; 43:7, 8, met de aantt. |
| Jer. 2:16 Ook hebben u de kinderen van Nof en Tachphanes den schedel afgeweid. Jer. 43:7 En zij togen in Egypteland, want zij waren der stem des HEEREN niet gehoorzaam; en zij kwamen tot Tachpanhes. Jer. 43:8 Toen geschiedde des HEEREN woord tot Jeremía te Tachpanhes, zeggende: |
| 51 Of: weerhouden, belet. |
| 52 Of: de dissels, zelen, waarmede of waaraan men het juk vastmaakt, versta den last der dienstbaarheid, dien zij anderen volken oplegden, en zie Jer. 27 op vers 2. |
| Jer. 27:2 (kt.) Alzo zeide de HEERE tot mij: Maak u banden en jukken, en doe die aan uw hals. |
| 53 Als vers 6. |
| vers 6 Zo zegt de HEERE: Ja, zij zullen vallen die Egypte ondersteunen, en de hovaardij harer sterkte zal nederdalen; van den toren van Syene af zullen zij daarin door het zwaard vallen, spreekt de Heere HEERE. |
| 54 Tachpanhes. |
| 55 Zie vers 3. |
| vers 3 Want de dag is nabij, ja, de dag des HEEREN is nabij, een wolkige dag, het zal der heidenen tijd zijn. |
| 56 Als vers 17. Anderen verstaan de onderhorige steden en dorpen, dat is, de inwoners van die. Zie 2 Kon. 19 op vers 21. |
| vers 17 De jongelingen van Aven en Pi-Béseth zullen door het zwaard vallen, en de dochters zullen gaan in de gevangenis. 2 Kon. 19:21 (kt.) Dit is het woord dat de HEERE over hem gesproken heeft: De jonkvrouw, de dochter Sions, veracht u, zij bespot u, de dochter Jeruzalems schudt het hoofd achter u. |
|
19 Alzo zal Ik 57gerichten oefenen in Egypte; en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben. |
| 57 Als Ez. 28:22. |
| Ez. 28:22 En zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik wil aan u, o Sidon, en zal in het midden van u verheerlijkt worden; en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben, als Ik gerichten in haar zal hebben geoefend en in haar geheiligd zal zijn. |
De arm van Farao verbroken |
20 Ook 58gebeurde het in het 59elfde jaar, in de eerste maand, op den zevende der maand, dat het woord des HEEREN tot mij geschiedde, zeggende: |
| 58 Anders: was het gebeurd. |
| 59 Na Jojachins of Jechonia’s wegvoering. Zie Ez. 1:2; 33:21. Hieruit wordt afgeleid dat in het beschrijven en samenvoegen dezer profetieën niet gevolgd is de orde des tijds, maar de samenvoeging en gelijkheid der zaken. Vgl. Jer. 35 op vers 1. Ez. 29:17. |
| Ez. 1:2 Op den vijfde derzelver maand (dat was het vijfde jaar van de wegvoering van den koning Jójachin), Ez. 33:21 En het geschiedde in het twaalfde jaar onzer gevankelijke wegvoering, in de tiende maand, op den vijfde der maand, dat er een tot mij kwam die van Jeruzalem ontkomen was, zeggende: De stad is geslagen. Jer. 35:1 (kt.) HET woord dat tot Jeremía geschied is van den HEERE, in de dagen van Jójakim, den zoon van Josía, den koning van Juda, zeggende: Ez. 29:17 Voorts gebeurde het in het zeven en twintigste jaar, in de eerste maand, op den eerste der maand, dat het woord des HEEREN tot mij geschiedde, zeggende: |
|
21 Mensenkind, Ik heb den 60arm van Farao, den koning van Egypte, verbroken; en zie, 61hij zal niet verbonden worden met pleisters op te leggen, met een windeldoek aan te doen om dien te verbinden, om dien te sterken, dat hij het zwaard houde. |
| 60 Dat is, Ik heb hem zwak en machteloos gemaakt, door de nederlaag van Farao Necho bij Karchemis, Jer. 46:2, enz. (waarop dit enigen duiden), na dewelke de koningen van Egypte niets bijzonders hebben kunnen uitrichten. Vergelijk de volgende figuurlijke woorden met Jer. 46:11. Anderen duiden het op Farao Hofra en zijn nederlaag van de Cyreneeërs. |
| Jer. 46:2 Tegen Egypte; tegen het heir van Farao Necho, koning van Egypte, dat aan de rivier Frath, bij Kárchemis was, dat Nebukadrézar, de koning van Babel, sloeg in het vierde jaar van Jójakim, den zoon van Josía, den koning van Juda. Jer. 46:11 Ga henen op naar Gilead, en haal balsem, gij jonkvrouw, dochter van Egypte; tevergeefs vermenigvuldigt gij de medicijnen, er is geen heling voor u. |
| 61 De arm van Farao. |
|
22 Daarom zegt de Heere HEERE alzo: Zie, Ik 62wil aan Farao, den koning van Egypte, en zal zijn armen verbreken, beide den 63sterken en den verbrokenen; en Ik zal het zwaard uit zijn hand doen vallen. |
| 62 Zie Ez. 29:3. |
| Ez. 29:3 Spreek en zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik wil aan u, o Farao, koning van Egypte, dien groten zeedraak, die in het midden zijner rivieren ligt; die daar zegt: Mijn rivier is mijne, en ik heb die voor mij gemaakt. |
| 63 Dat is, al zijn macht, zo die hij nog overig heeft, als die alreeds vervallen is. |
|
23 En Ik zal de Egyptenaars verstrooien onder de heidenen, en zal hen 64verspreiden in de landen. |
| 64 Als vers 26. Ez. 29:12. |
| vers 26 En Ik zal de Egyptenaars verstrooien onder de heidenen, en zal hen verspreiden in de landen; alzo zullen zij weten dat Ik de HEERE ben. Ez. 29:12 Want Ik zal Egypteland stellen tot een verwoesting in het midden der verwoeste landen, en zijn steden zullen een woestheid zijn in het midden der verwoeste steden, veertig jaar; en Ik zal de Egyptenaars verstrooien onder de heidenen, en zal hen verspreiden in de landen. |
|
24 En Ik zal de armen des konings van Babel sterken, en 65Mijn zwaard in zijn hand geven; maar Farao’s armen zal Ik verbreken, dat hij voor zijn aangezicht zal 66kermen, 67gelijk een dodelijk verwonde kermt. |
| 65 Als het volgende vers. Ez. 21:9; 32:10. Zie Jer. 47 op vers 6. |
| Ez. 21:9 Mensenkind, profeteer en zeg: Alzo zegt de HEERE: Zeg: Het zwaard, het zwaard is gescherpt, en ook gevaagd. Ez. 32:10 En Ik zal maken dat zich vele volken over u ontzetten, en hun koningen zullen de haren over u te berge staan, als Ik Mijn zwaard zal zwaaien voor hun aangezichten; en zij zullen elk ogenblik sidderen, eenieder voor zijn ziel, ten dage uws vals. Jer. 47:6 (kt.) O wee, gij zwaard des HEEREN, hoelang zult gij niet stilhouden? Vaar in uw schede, rust en wees stil. |
| 66 Of: zuchten, huilen, stenen voor het aangezicht van den koning van Babel. Zie van het Hebreeuwse woord Job 24 op vers 12. |
| Job 24:12 (kt.) Uit de stad zuchten de lieden, en de ziel der verwonden schreeuwt uit; nochtans beschikt God niets ongerijmds. |
| 67 Hebr. zal kermen de kermingen of zuchtingen van een dodelijk verwonde. Vgl. Ez. 26:15. |
| Ez. 26:15 Alzo zegt de Heere HEERE tot Tyrus: Zullen niet de eilanden van het geluid uws vals beven, als de dodelijk verwonde zal kermen wanneer men in het midden van u schrikkelijk zal moorden? |
|
25 Ja, Ik zal de armen des konings van Babel sterken, maar Farao’s armen zullen 68daarheen vallen; en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben, als Ik Mijn zwaard in de hand des konings van Babel zal hebben gegeven en hij hetzelve over Egypteland zal hebben uitgestrekt. |
| 68 Al zijn macht en moed zal hem begeven. |
|
26 En Ik zal de Egyptenaars verstrooien onder de heidenen, en zal hen verspreiden in de landen; alzo zullen zij weten dat Ik de HEERE ben. |