Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 26 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Ezechiël 26

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

De tijd dezer profetie, vs. 1. Van de verwoesting van de stad Tyrus, door de Chaldeeën, omdat zij zich verheugde over de verwoesting van Jeruzalem, 2, enz. Beschrijving van den schrik, de ontzetting, en het weeklagen dat er zijn zal over Tyrus’ haastige en onverwachte verwoesting, 15.
 
Profetie tegen Tyrus
1 EN het gebeurde in het 1elfde jaar, op den eerste der 2maand, dat des HEEREN woord tot mij geschiedde, zeggende:
1 Na de gevankelijke wegvoering van den koning Jechonia. Zie Ez. 24 op vers 1. verwijsteksten
2 Wat maand dit geweest is, is onzeker. Uit het volgende vers kan men het houden voor de eerste maand na het innemen van Jeruzalem, hetwelk geschiedde op den negende van de vierde maand, in het elfde jaar van den koning Zedekia, Jer. 52:6. verwijsteksten
 
2 Mensenkind, daarom dat 3Tyrus van Jeruzalem gezegd heeft: 4Heah! zij is verbroken, de 5poort der volken; 6zij is tot mij omgewend; ik zal 7vervuld worden, 8zij is verwoest!
3 Dat is, inwoners van de stad Tyrus. Hebr. Tsor. Zie Joz. 19 op vers 29. 1 Kon. 5 op vers 1, en wijders Ps. 83:8; 87:4. Jes. 23:1, enz. Jer. 47:4. Joël 3:4, enz. Amos 1:9, 10. Zach. 9:2, 3. Matth. 11:21, 22. verwijsteksten
4 Als Ez. 25:3. verwijsteksten
5 Hebr. deuren, dat is, waar de volken van alle kanten introkken, om hun koophandel te drijven. Vgl. Jes. 23:3. Ez. 27:3. verwijsteksten
6 Dat is, haar handel zal nu tot mij komen.
7 Met koopmanschap en rijkdom.
8 Alsof zij zeide: Het is met haar gedaan; of: nu, dewijl zij verwoest is.
 
3 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik 9wil aan u, o Tyrus, en Ik zal vele heidenen tegen u doen opkomen, 10alsof Ik de zee met haar golven deed opkomen.
9 Als Ez. 13:8. verwijsteksten
10 Vgl. vers 19. Anders: gelijk de zee zich verheft met haar golven; zulks waren de Tyriërs gewoon te zien, als gelegen zijnde in de zee. verwijsteksten
 
4 11Die zullen de muren van Tyrus verderven en haar torens afbreken; ja, Ik zal haar 12stof van haar wegvagen, en zal haar tot een 13gladde steenrots maken.
11 Heidenen, of volken. Zie vers 7. verwijsteksten
12 Als wanneer men het stof van een steenklip wegveegt, zodat men de blote klip kan zien, die tevoren met stof bedekt of bestoven was. Aldus heeft het God beliefd de verwoesting van de stad Tyrus met verbloemde woorden zeer levendig af te beelden.
13 Hebr. stellen tot gladdigheid ener steenrots. Vgl. Ez. 24:7. Dit ziet op de ligging der stad, die op een steenrots gebouwd was, en daarvan den naam Tsor (dat is, rots) had. God wil zeggen, dat Hij het gebouw als stof zal doen verstuiven, dat er niets dan de gladde, kale, blote rots gezien worde, waarop de prachtige stad gebouwd was. Alzo vers 14. verwijsteksten
 
5 Zij zal in het 14midden der zee zijn tot uitspreiding van 15netten; want Ik heb het gesproken, spreekt de Heere HEERE; en zij zal den heidenen ten roof worden.
14 Want Tyrus lag rondom in de zee, van het vasteland afgezonderd. Zie vers 17. 1 Kon. 5 op vers 1. Ez. 27:34; 28:2. verwijsteksten
15 Of: visgaren, want; zij zal als een blote waard zijn, waar de vissers hun netten zullen uitspreiden om te drogen.
 
6 En haar 16dochters, die in het veld zijn, zullen met het zwaard gedood worden; en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben.
16 Dat is, de steden en dorpen die onder haar behoren, dat is, de inwoners van die. Zie 2 Kon. 19 op vers 21. Alzo vers 8. verwijsteksten
 
7 Want alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal Nebukadrézar, den koning van Babel, den 17koning der koningen, van het noorden tegen Tyrus brengen, met paarden en met wagens en met ruiters, en krijgsvergadering en veel volk.
17 Dien monarch, den grootsten en machtigsten der aardse koningen. Vgl. Gen. 9 op vers 25. Hoogl. 1 op vers 1. Zie Dan. 2:37. verwijsteksten
 
8 Hij zal uw 18dochters op het veld met het zwaard doden; en hij zal 19sterkten tegen u maken en een 20wal tegen u opwerpen, en 21rondassen tegen u opheffen.
18 Als vers 6. verwijsteksten
19 Als Ez. 4:2. Zie van het Hebreeuwse woord 2 Kon. 25 op vers 1. verwijsteksten
20 Zie 2 Sam. 20 op vers 15. verwijsteksten
21 Dat is, tegen u strijden, of soldaten met rondassen, of rondassiers, op en tegen u doen aanvallen; want de schilden worden in het strijden opgeheven of opgelicht, om zich daarmede tegen den vijand te bedekken.
 
9 En hij zal 22muurbrekers tegen uw muren stellen, en uw torens met zijn 23zwaarden afbreken.
22 Hebr. zulk een krijgsinstrument, dat verdelgt wat voor of tegen zich is.
23 Of: houwmessen, hakmessen, van den koning Nebukadnezar.
 
10 Vanwege de menigte 24zijner paarden zal u derzelver stof bedekken; uw muren zullen beven vanwege het gedruis der ruiters en 25wielen en wagens, als hij door uw poorten zal intrekken, 26gelijk door de ingangen ener doorgebroken stad.
24 Van Nebukadnezar.
25 Of: raderen.
26 Of: gelijk men pleegt in te trekken in een doorgebroken of gespleten, verscheurde stad; dat is, welker poorten zo verdorven en open zullen zijn, door het geweld der belegeraars, dat zij er ruim genoeg en bij menigten, als door grote bressen, kunnen doortrekken; of: gelijk men stormenderhand door de gemaakte bressen invalt, zo zal hij tot u intrekken en alles ombrengen. Zie vers 15. De bressen zullen hem in plaats van poorten zijn. verwijsteksten
 
11 Hij zal met de a27hoeven zijner paarden al uw straten vertreden; uw volk zal hij met het zwaard doden, en 28elkeen van de kolommen uwer sterkte zal ter aarde nederstorten.
a Jes. 5:28. Jer. 47:3. verwijsteksten
27 Hebr. klauwen.
28 Hebr. de kolommen of pilaren uwer sterkte (waardoor het schijnt dat sterke torens of andere vestingen verstaan worden, die zij tot tegenweer hadden opgericht) zal nederdalen, te gronde gaan, dat is, elkeen van die. Sommigen verstaan het van de magnifieke statuen, triomftekenen, enz., tot een toon hunner grootheid opgericht.
 
12 En zij zullen uw vermogen roven, en uw koopmanswaren plunderen, en uw muren afbreken, en uw 29kostelijke huizen omwerpen; en uw stenen en uw hout en uw stof zullen zij in het midden der wateren 30werpen.
29 Hebr. huizen uwer begeerte; dat is, kostelijke, gewenste, lieflijke.
30 Hebr. leggen, stellen.
 
13 Zo zal Ik het bgedeun uwer 31liederen doen ophouden, en het geklank uwer 32harpen zal niet meer gehoord worden.
b Jes. 24:7, 8. Jer. 7:34; 16:9. verwijsteksten
31 Dat is, al uw vrolijkheid zal uit zijn. Zie Jes. 24:8. Jer. 7:34; 16:9. verwijsteksten
32 Anders: citers.
 
14 Ja, Ik zal u maken tot een 33gladde steenrots; gij zult zijn tot uitspreiding der netten, gij zult 34niet meer gebouwd worden; want Ik, de HEERE, heb het gesproken, spreekt de Heere HEERE.
33 Zie vss. 4, 5. verwijsteksten
34 Dat is, niet als tevoren; gij zult nimmermeer wederkomen tot uw vorigen wereldlijken fleur, staat en heerlijkheid, en mettertijd gans vergaan. Vgl. vers 21. Jes. 23:15, 17. Ez. 27:36. Insgelijks Ezra 3:7. Neh. 13:16. Matth. 15:21. Mark. 7:24. Hand. 12:20; 21:3, 7. Men houdt dat zij onder den koning Cyrus wat weder gerezen is, en ten tijde van Alexander den Grote is notoir dat zij van vermogen was, als hij haar zeven maanden belegerde en innam; maar ten huidigen dage betuigen velen dat er nauwelijks enige overblijfselen van de herbouwde stad Palae-Tyrus gezien worden; niettemin heeft zij geestelijke beloften gehad voor de uitverkorenen onder den Messias, Ps. 87:4. Jes. 23:18. God (Dien alles van eeuwigheid bekend is) voegt hier (als elders dikwijls) het begin en het einde tezamen. verwijsteksten
 
15 Alzo zegt de Heere HEERE tot Tyrus: 35Zullen niet de 36eilanden van het geluid uws vals beven, als de 37dodelijk verwonde zal 38kermen wanneer men in het midden van u 39schrikkelijk zal moorden?
35 Voorzeker ja, wil de Heere zeggen.
36 Dat is, de inwoners overzee, die met u gehandeld hebben en van u verrijkt zijn. Vgl. Ez. 27:35. Zie Ps. 72 op vers 10. verwijsteksten
37 Vgl. Ez. 30:24. verwijsteksten
38 Of: huilen, zuchten.
39 Hebr. doding of met doding doden, dat is, een moord aanrichten, alles vermoorden.
 
16 En alle vorsten der 40zee zullen 41afdalen van hun tronen, en hun mantels van zich doen en hun 42gestikte klederen uittrekken; met sidderingen zullen zij bekleed worden, op de aarde zullen zij nederzitten, en elk ogenblik sidderen en over u ontzet zijn.
40 Die aan de zee wonen, met u gehandeld en op u gesteund hebben. Vgl. Ez. 27:35. verwijsteksten
41 Tot een teken van ontzetting en rouw; insgelijks vrees voor hun eigen staat, door uw voorbeeld.
42 Of: geborduurde. Hebr. van hun stiksel of borduursel.
 
17 En zij zullen een cklaaglied over u opheffen en tot u zeggen: 43Hoe zijt gij 44uit de zeeën vergaan, gij welbewoonde, gij beroemde stad, die sterk geweest is ter zee, zij en haar inwoners; die hunlieder schrik gaven aan allen die in haar 45woonden!
c Openb. 18:9, enz. verwijsteksten
43 Een vraag die voortkwam uit verwondering en deernis.
44 Waar gij rondom in laagt. Vgl. Ez. 27:3, 4. Anders: gij die bewoond waart van de zeeën, dat is, zeevarend volk, handelaars, die van overzee kwamen om in u te wonen, dat is, een langen tijd, vanwege hun handel, in u te verkeren, vgl. Hand. 2:5. Jak. 4:13, en hier in het einde van dit vers: woonden, dat is, lang verkeerden, naar de wijze der kooplieden, zaakgelastigden, enz. verwijsteksten
45 Dat is, die met haar uitnemende macht, pracht en magnificentie een schrik aanjaagden al dengenen die bij haar van andere plaatsen kwamen verkeren. Vgl. Jes. 23:8. Ez. 32:23, enz. verwijsteksten
 
18 Nu zullen de eilanden sidderen ten dage uws vals; ja, de eilanden die in de zee zijn, zullen beroerd worden vanwege uw 46uitgang.
46 Dat is, omdat uw volk zal moeten uitgaan in gevangenis; of: uitgang, dat is, einde, deerlijken uitgang, gelijk wij hetzelve woord in onze taal ook alzo gebruiken.
 
19 Want alzo zegt de Heere HEERE: Als Ik u zal stellen tot een verwoeste stad, gelijk de steden die niet bewoond worden; als Ik een 47afgrond over u zal doen opkomen, en de 48grote wateren u zullen overdekken,
47 Versta het Babylonische krijgsheir. Zie vers 3. verwijsteksten
48 Of: vele.
 
20 Dan zal Ik u doen nederdalen met degenen die in den 49kuil nederdalen tot het 50oude volk, en zal u doen nederliggen in de 51onderste plaatsen der aarde, in de 52woeste plaatsen die vanouds geweest zijn, met degenen die in den kuil nederdalen, opdat gij niet bewoond wordt; en Ik zal het 53sieraad herstellen in het 54land der levenden.
49 Dat is, in het graf, als dikwijls; dat gij zult zijn als de doden, begravenen en vergetenen.
50 Hebr. volk der eeuwigheid, dat is, oudheid; versta die vanouds af, in voortijden, van het begin der wereld henen onder gevaren zijn. Zie van het woord olam Jer. 2 op vers 20. Alzo in het volgende. verwijsteksten
51 Hebr. de aarde der benedenheden. Alzo Ez. 32:18, enz. verwijsteksten
52 Hetzelfde wordt met andere woorden gezegd.
53 Dat is, Mijn land Kanaän, Jeruzalem en Mijn volk Juda (over welker ellende en verwoesting gij zeidet: Heah, vers 2), die zal Ik verlossen, en in zulken staat herstellen, dat zij het sieraad en de heerlijkheid der ganse aarde zullen zijn, tot een voorbeeld van hetgeen Ik Mijn ganse kerk door den Messias zal doen op de aarde en in het hemels Kanaän. Zie Ps. 48:3. Ez. 20:6; 37:11, enz. Ef. 5:27. Openb. 21:2. verwijsteksten
54 Dat is, op de aarde, onder de mensen die leven. Zie Ps. 27 op vers 13. verwijsteksten
 
21 Maar u zal Ik tot een 55groten schrik stellen, en gij zult er 56niet meer zijn; als gij 57gezocht wordt, zo zult gij niet meer gevonden worden in eeuwigheid, spreekt de Heere HEERE.
55 Hebr. verschrikkingen, beroerten, verbaasdheden, dat is, Ik zal u zo behandelen, dat eenieder zal schrikken, als hij daarvan hoort en daaraan denkt.
56 Zie op vers 14. verwijsteksten
57 Vgl. Ps. 37:35, 36, enz. verwijsteksten

Einde Ezechiël 26