Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De tijd dezer profetie, vs. 1. Van de verwoesting van de stad Tyrus, door de Chaldeeën, omdat zij zich verheugde over de verwoesting van Jeruzalem, 2, enz. Beschrijving van den schrik, de ontzetting, en het weeklagen dat er zijn zal over Tyrus’ haastige en onverwachte verwoesting, 15. |
Profetie tegen Tyrus |
1 EN het gebeurde in het 1elfde jaar, op den eerste der 2maand, dat des HEEREN woord tot mij geschiedde, zeggende: |
| 1 Na de gevankelijke wegvoering van den koning Jechonia. Zie Ez. 24 op vers 1. |
| Ez. 24:1 (kt.) WIJDERS geschiedde des HEEREN woord tot mij in het negende jaar, in de tiende maand, op den tiende der maand, zeggende: |
| 2 Wat maand dit geweest is, is onzeker. Uit het volgende vers kan men het houden voor de eerste maand na het innemen van Jeruzalem, hetwelk geschiedde op den negende van de vierde maand, in het elfde jaar van den koning Zedekia, Jer. 52:6. |
| Jer. 52:6 In de vierde maand, op den negende der maand, als de honger in de stad sterk werd, en het volk des lands geen brood had, |
|
2 Mensenkind, daarom dat 3Tyrus van Jeruzalem gezegd heeft: 4Heah! zij is verbroken, de 5poort der volken; 6zij is tot mij omgewend; ik zal 7vervuld worden, 8zij is verwoest! |
| 3 Dat is, inwoners van de stad Tyrus. Hebr. Tsor. Zie Joz. 19 op vers 29. 1 Kon. 5 op vers 1, en wijders Ps. 83:8; 87:4. Jes. 23:1, enz. Jer. 47:4. Joël 3:4, enz. Amos 1:9, 10. Zach. 9:2, 3. Matth. 11:21, 22. |
| Joz. 19:29 (kt.) En deze landpale wendt zich naar Rama en tot aan de vaste stad Tyrus; dan keert deze landpale naar Hosa, en haar uitgangen zijn aan de zee, van het landsnoer strekkende naar Achzib; 1 Kon. 5:1 (kt.) EN Hiram, de koning van Tyrus, zond zijn knechten tot Sálomo (want hij had gehoord dat zij Sálomo tot koning gezalfd hadden in zijns vaders plaats), dewijl Hiram David altijd bemind had. Ps. 83:8 Gebal en Ammon en Amalek, Palestina met de inwoners van Tyrus; Ps. 87:4 Ik zal Rahab en Babel vermelden onder degenen die Mij kennen; zie, de Filistijn en de Tyriër, met den Moor, deze is aldaar geboren. Jes. 23:1 DE last van Tyrus. Huilt, gij schepen van Tarsis, want zij is verwoest, dat er geen huis meer is, dat niemand er meer ingaat; uit het land Chittim is het aan hen openbaar geworden. Jer. 47:4 Vanwege den dag die er komt om alle Filistijnen te verstoren, om Tyrus en Sidon allen overgebleven helper af te snijden; want de HEERE zal de Filistijnen, het overblijfsel des eilands van Kaftor, verstoren. Joël 3:4 En ook, wat hebt gij met Mij te doen, gij Tyrus en Sidon, en alle grenzen van Palestina? Zoudt gij Mij een vergelding wedergeven? Maar zo gij Mij wilt vergelden, lichtelijk, haastelijk zal Ik uw vergelding op uw hoofd wederbrengen. Amos 1:9 Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Tyrus, en om vier, zal Ik dat niet afwenden; omdat zij Mijn volk met een volkomen wegvoering hebben overgeleverd aan Edom, en niet gedacht aan het verbond der broederen. Amos 1:10 Daarom zal Ik een vuur zenden in den muur van Tyrus; dat zal haar paleizen verteren. Zach. 9:2 En ook zal Hij Hamath met hetzelve bepalen; Tyrus en Sidon, hoewel zij zeer wijs is, Zach. 9:3 En Tyrus zich sterkten gebouwd heeft, en zilver verzameld heeft als stof, en fijn goud als slijk der straten. Matth. 11:21 Wee u, Chórazin, wee u, Bethsáïda. Want zo in Tyrus en Sidon de krachten waren geschied die in u geschied zijn, zij zouden zich eertijds in zak en as bekeerd hebben. Matth. 11:22 Doch Ik zeg u: Het zal Tyrus en Sidon verdraaglijker zijn in den dag des oordeels dan ulieden. |
| 4 Als Ez. 25:3. |
| Ez. 25:3 En zeg tot de kinderen Ammons: Hoort des Heeren HEEREN woord: Alzo zegt de Heere HEERE: Omdat gij gezegd hebt: Heah! over Mijn heiligdom als het ontheiligd werd, en over het land Israëls als het verwoest werd, en over het huis van Juda als zij in gevangenis gingen, |
| 5 Hebr. deuren, dat is, waar de volken van alle kanten introkken, om hun koophandel te drijven. Vgl. Jes. 23:3. Ez. 27:3. |
| Jes. 23:3 En wier inkomst was het zaad van den Sichor over de grote wateren, de oogst der rivier; en zij was de markt der heidenen. Ez. 27:3 En zeg tot Tyrus, die daar woont aan de ingangen der zee, handelende met de volken in vele eilanden: Zo zegt de Heere HEERE: O Tyrus, gij zegt: Ik ben volmaakt in schoonheid. |
| 6 Dat is, haar handel zal nu tot mij komen. |
| 7 Met koopmanschap en rijkdom. |
| 8 Alsof zij zeide: Het is met haar gedaan; of: nu, dewijl zij verwoest is. |
|
3 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik 9wil aan u, o Tyrus, en Ik zal vele heidenen tegen u doen opkomen, 10alsof Ik de zee met haar golven deed opkomen. |
| 9 Als Ez. 13:8. |
| Ez. 13:8 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Omdat gijlieden ijdelheid spreekt en leugen ziet, daarom, zie, Ik wil aan u, spreekt de Heere HEERE. |
| 10 Vgl. vers 19. Anders: gelijk de zee zich verheft met haar golven; zulks waren de Tyriërs gewoon te zien, als gelegen zijnde in de zee. |
| vers 19 Want alzo zegt de Heere HEERE: Als Ik u zal stellen tot een verwoeste stad, gelijk de steden die niet bewoond worden; als Ik een afgrond over u zal doen opkomen, en de grote wateren u zullen overdekken, |
|
4 11Die zullen de muren van Tyrus verderven en haar torens afbreken; ja, Ik zal haar 12stof van haar wegvagen, en zal haar tot een 13gladde steenrots maken. |
| 11 Heidenen, of volken. Zie vers 7. |
| vers 7 Want alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal Nebukadrézar, den koning van Babel, den koning der koningen, van het noorden tegen Tyrus brengen, met paarden en met wagens en met ruiters, en krijgsvergadering en veel volk. |
| 12 Als wanneer men het stof van een steenklip wegveegt, zodat men de blote klip kan zien, die tevoren met stof bedekt of bestoven was. Aldus heeft het God beliefd de verwoesting van de stad Tyrus met verbloemde woorden zeer levendig af te beelden. |
| 13 Hebr. stellen tot gladdigheid ener steenrots. Vgl. Ez. 24:7. Dit ziet op de ligging der stad, die op een steenrots gebouwd was, en daarvan den naam Tsor (dat is, rots) had. God wil zeggen, dat Hij het gebouw als stof zal doen verstuiven, dat er niets dan de gladde, kale, blote rots gezien worde, waarop de prachtige stad gebouwd was. Alzo vers 14. |
| Ez. 24:7 Want haar bloed is in het midden van haar; op een gladde steenrots heeft zij dat gelegd; zij heeft het op de aarde niet uitgestort om hetzelve met stof te bedekken. vers 14 Ja, Ik zal u maken tot een gladde steenrots; gij zult zijn tot uitspreiding der netten, gij zult niet meer gebouwd worden; want Ik, de HEERE, heb het gesproken, spreekt de Heere HEERE. |
|
5 Zij zal in het 14midden der zee zijn tot uitspreiding van 15netten; want Ik heb het gesproken, spreekt de Heere HEERE; en zij zal den heidenen ten roof worden. |
| 14 Want Tyrus lag rondom in de zee, van het vasteland afgezonderd. Zie vers 17. 1 Kon. 5 op vers 1. Ez. 27:34; 28:2. |
| vers 17 En zij zullen een klaaglied over u opheffen en tot u zeggen: Hoe zijt gij uit de zeeën vergaan, gij welbewoonde, gij beroemde stad, die sterk geweest is ter zee, zij en haar inwoners; die hunlieder schrik gaven aan allen die in haar woonden! 1 Kon. 5:1 (kt.) EN Hiram, de koning van Tyrus, zond zijn knechten tot Sálomo (want hij had gehoord dat zij Sálomo tot koning gezalfd hadden in zijns vaders plaats), dewijl Hiram David altijd bemind had. Ez. 27:34 Ten tijde dat gij uit de zeeën verbroken zijt in de diepten der wateren, zijn uw onderlinge koophandel en uw ganse gemeente in het midden van u gevallen. Ez. 28:2 Mensenkind, zeg tot den vorst van Tyrus: Zo zegt de Heere HEERE: Omdat uw hart zich verheft en zegt: Ik ben God, ik zit in Gods stoel in het hart der zeeën; daar gij een mens en geen God zijt, stelt gij nochtans uw hart als Gods hart. |
| 15 Of: visgaren, want; zij zal als een blote waard zijn, waar de vissers hun netten zullen uitspreiden om te drogen. |
|
6 En haar 16dochters, die in het veld zijn, zullen met het zwaard gedood worden; en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben. |
| 16 Dat is, de steden en dorpen die onder haar behoren, dat is, de inwoners van die. Zie 2 Kon. 19 op vers 21. Alzo vers 8. |
| 2 Kon. 19:21 (kt.) Dit is het woord dat de HEERE over hem gesproken heeft: De jonkvrouw, de dochter Sions, veracht u, zij bespot u, de dochter Jeruzalems schudt het hoofd achter u. vers 8 Hij zal uw dochters op het veld met het zwaard doden; en hij zal sterkten tegen u maken en een wal tegen u opwerpen, en rondassen tegen u opheffen. |
|
7 Want alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal Nebukadrézar, den koning van Babel, den 17koning der koningen, van het noorden tegen Tyrus brengen, met paarden en met wagens en met ruiters, en krijgsvergadering en veel volk. |
| 17 Dien monarch, den grootsten en machtigsten der aardse koningen. Vgl. Gen. 9 op vers 25. Hoogl. 1 op vers 1. Zie Dan. 2:37. |
| Gen. 9:25 (kt.) En hij zeide: Vervloekt zij Kanaän; een knecht der knechten zij hij zijn broederen. Hoogl. 1:1 (kt.) HET Hooglied, hetwelk van Sálomo is. Dan. 2:37 Gij, o koning, zijt een koning der koningen; want de God des hemels heeft u een koninkrijk, macht en sterkte en eer gegeven; |
|
8 Hij zal uw 18dochters op het veld met het zwaard doden; en hij zal 19sterkten tegen u maken en een 20wal tegen u opwerpen, en 21rondassen tegen u opheffen. |
| 18 Als vers 6. |
| vers 6 En haar dochters, die in het veld zijn, zullen met het zwaard gedood worden; en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben. |
| 19 Als Ez. 4:2. Zie van het Hebreeuwse woord 2 Kon. 25 op vers 1. |
| Ez. 4:2 En maak een belegering tegen haar, en bouw tegen haar sterkten, en werp tegen haar een wal op, en stel legers tegen haar, en zet tegen haar stormrammen rondom. 2 Kon. 25:1 (kt.) EN het geschiedde in het negende jaar zijner regering, in de tiende maand, op den tiende der maand, dat Nebukadnézar, de koning van Babel, kwam tegen Jeruzalem, hij en zijn ganse heir, en legerde zich tegen haar; en zij bouwden tegen haar sterkten rondom. |
| 20 Zie 2 Sam. 20 op vers 15. |
| 2 Sam. 20:15 (kt.) En zij kwamen en belegerden hem in Abel-Beth-Máächa en zij wierpen een wal op tegen de stad, dat hij aan den buitenmuur stond; en al het volk dat met Joab was, verdierven den muur om dien neder te vellen. |
| 21 Dat is, tegen u strijden, of soldaten met rondassen, of rondassiers, op en tegen u doen aanvallen; want de schilden worden in het strijden opgeheven of opgelicht, om zich daarmede tegen den vijand te bedekken. |
|
9 En hij zal 22muurbrekers tegen uw muren stellen, en uw torens met zijn 23zwaarden afbreken. |
| 22 Hebr. zulk een krijgsinstrument, dat verdelgt wat voor of tegen zich is. |
| 23 Of: houwmessen, hakmessen, van den koning Nebukadnezar. |
|
10 Vanwege de menigte 24zijner paarden zal u derzelver stof bedekken; uw muren zullen beven vanwege het gedruis der ruiters en 25wielen en wagens, als hij door uw poorten zal intrekken, 26gelijk door de ingangen ener doorgebroken stad. |
| 24 Van Nebukadnezar. |
| 25 Of: raderen. |
| 26 Of: gelijk men pleegt in te trekken in een doorgebroken of gespleten, verscheurde stad; dat is, welker poorten zo verdorven en open zullen zijn, door het geweld der belegeraars, dat zij er ruim genoeg en bij menigten, als door grote bressen, kunnen doortrekken; of: gelijk men stormenderhand door de gemaakte bressen invalt, zo zal hij tot u intrekken en alles ombrengen. Zie vers 15. De bressen zullen hem in plaats van poorten zijn. |
| vers 15 Alzo zegt de Heere HEERE tot Tyrus: Zullen niet de eilanden van het geluid uws vals beven, als de dodelijk verwonde zal kermen wanneer men in het midden van u schrikkelijk zal moorden? |
|
11 Hij zal met de a27hoeven zijner paarden al uw straten vertreden; uw volk zal hij met het zwaard doden, en 28elkeen van de kolommen uwer sterkte zal ter aarde nederstorten. |
| a Jes. 5:28. Jer. 47:3. |
| Jes. 5:28 Welker pijlen scherp zullen zijn, en al hun bogen gespannen; hunner paarden hoeven zullen als een rots geacht zijn, en hun raderen als een wervelwind. Jer. 47:3 Vanwege het geluid van het geklater der hoeven zijner sterke paarden, vanwege het geraas zijner wagens en het bolderen zijner raderen; de vaders zien niet om naar de kinderen, vanwege de slapheid der handen; |
| 27 Hebr. klauwen. |
| 28 Hebr. de kolommen of pilaren uwer sterkte (waardoor het schijnt dat sterke torens of andere vestingen verstaan worden, die zij tot tegenweer hadden opgericht) zal nederdalen, te gronde gaan, dat is, elkeen van die. Sommigen verstaan het van de magnifieke statuen, triomftekenen, enz., tot een toon hunner grootheid opgericht. |
|
12 En zij zullen uw vermogen roven, en uw koopmanswaren plunderen, en uw muren afbreken, en uw 29kostelijke huizen omwerpen; en uw stenen en uw hout en uw stof zullen zij in het midden der wateren 30werpen. |
| 29 Hebr. huizen uwer begeerte; dat is, kostelijke, gewenste, lieflijke. |
| 30 Hebr. leggen, stellen. |
|
13 Zo zal Ik het bgedeun uwer 31liederen doen ophouden, en het geklank uwer 32harpen zal niet meer gehoord worden. |
| b Jes. 24:7, 8. Jer. 7:34; 16:9. |
| Jes. 24:7 De most treurt, de wijnstok kweelt, allen die blijhartig waren, zuchten. Jes. 24:8 De vreugde der trommels rust, het geluid der vrolijk huppelenden houdt op,
de vreugde der harp
rust. Jer. 7:34 En Ik zal uit de steden van Juda en uit de straten van Jeruzalem doen ophouden de stem der vrolijkheid en de stem der vreugde, de stem des bruidegoms en de stem der bruid; want het land zal tot een verwoesting worden. Jer. 16:9 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Zie, Ik zal van deze plaats voor ulieder ogen en in ulieder dagen doen ophouden de stem der vreugde en de stem der blijdschap, de stem des bruidegoms en de stem der bruid. |
| 31 Dat is, al uw vrolijkheid zal uit zijn. Zie Jes. 24:8. Jer. 7:34; 16:9. |
| Jes. 24:8 De vreugde der trommels rust, het geluid der vrolijk huppelenden houdt op,
de vreugde der harp
rust. Jer. 7:34 En Ik zal uit de steden van Juda en uit de straten van Jeruzalem doen ophouden de stem der vrolijkheid en de stem der vreugde, de stem des bruidegoms en de stem der bruid; want het land zal tot een verwoesting worden. Jer. 16:9 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Zie, Ik zal van deze plaats voor ulieder ogen en in ulieder dagen doen ophouden de stem der vreugde en de stem der blijdschap, de stem des bruidegoms en de stem der bruid. |
| 32 Anders: citers. |
|
14 Ja, Ik zal u maken tot een 33gladde steenrots; gij zult zijn tot uitspreiding der netten, gij zult 34niet meer gebouwd worden; want Ik, de HEERE, heb het gesproken, spreekt de Heere HEERE. |
| 33 Zie vss. 4, 5. |
| vers 4 Die zullen de muren van Tyrus verderven en haar torens afbreken; ja, Ik zal haar stof van haar wegvagen, en zal haar tot een gladde steenrots maken. vers 5 Zij zal in het midden der zee zijn tot uitspreiding van netten; want Ik heb het gesproken, spreekt de Heere HEERE; en zij zal den heidenen ten roof worden. |
| 34 Dat is, niet als tevoren; gij zult nimmermeer wederkomen tot uw vorigen wereldlijken fleur, staat en heerlijkheid, en mettertijd gans vergaan. Vgl. vers 21. Jes. 23:15, 17. Ez. 27:36. Insgelijks Ezra 3:7. Neh. 13:16. Matth. 15:21. Mark. 7:24. Hand. 12:20; 21:3, 7. Men houdt dat zij onder den koning Cyrus wat weder gerezen is, en ten tijde van Alexander den Grote is notoir dat zij van vermogen was, als hij haar zeven maanden belegerde en innam; maar ten huidigen dage betuigen velen dat er nauwelijks enige overblijfselen van de herbouwde stad Palae-Tyrus gezien worden; niettemin heeft zij geestelijke beloften gehad voor de uitverkorenen onder den Messias, Ps. 87:4. Jes. 23:18. God (Dien alles van eeuwigheid bekend is) voegt hier (als elders dikwijls) het begin en het einde tezamen. |
| vers 21 Maar u zal Ik tot een groten schrik stellen, en gij zult er niet meer zijn; als gij gezocht wordt, zo zult gij niet meer gevonden worden in eeuwigheid, spreekt de Heere HEERE. Jes. 23:15 En het zal geschieden te dien dage, dat Tyrus zal vergeten worden zeventig jaar, gelijk eens konings dagen; maar ten einde van zeventig jaar zal in Tyrus als een hoerenlied zijn: Jes. 23:17 Want het zal geschieden ten einde van zeventig jaar, dat de HEERE Tyrus zal bezoeken, en dat zij wederkeren zal tot haar hoerenloon, en zij zal hoererij bedrijven met alle koninkrijken der aarde, die op den aardbodem zijn. Ez. 27:36 De handelaars onder de volken fluiten u aan; gij zijt een grote schrik geworden, en zult er niet meer zijn tot in eeuwigheid. Ezra 3:7 Zo gaven zij geld aan de houwers en werkmeesters; ook spijze en drank en olie aan de Sidoniërs en aan de Tyriërs, om cederhout van den Libanon te brengen aan de zee naar Jafo, naar de vergunning van Kores, koning van Perzië, aan hen. Neh. 13:16 Daar woonden ook Tyriërs binnen, die vis aanbrachten en alle koopwaar, die zij op den sabbat verkochten aan de kinderen van Juda en te Jeruzalem. Matth. 15:21 En Jezus vandaar gaande, vertrok naar de delen van Tyrus en Sidon. Mark. 7:24 En vandaar opstaande ging Hij weg naar de landpalen van Tyrus en Sidon; en in een huis gegaan zijnde, wilde Hij niet dat het iemand wist, en Hij kon nochtans niet verborgen zijn. Hand. 12:20 En Herodes had in den zin tegen de Tyriërs en Sidoniërs te krijgen; maar zij kwamen eendrachtelijk tot hem, en Blastus, die des konings kamerling was, overreed hebbende, begeerden vrede, omdat hun land gespijzigd werd van des konings land. Hand. 21:3 En als wij Cyprus in het gezicht gekregen en dat aan de linkerhand gelaten hadden, voeren wij naar Syrië, en kwamen aan te Tyrus; want het schip zou aldaar den last ontladen. Hand. 21:7 Wij nu de scheepvaart volbracht hebbende van Tyrus, kwamen aan te Ptolemáïs, en de broeders gegroet hebbende, bleven één dag bij hen. Ps. 87:4 Ik zal Rahab en Babel vermelden onder degenen die Mij kennen; zie, de Filistijn en de Tyriër, met den Moor, deze is aldaar geboren. Jes. 23:18 En haar koophandel en haar hoerenloon zal den HEERE heilig zijn, het zal niet ten schat vergaderd noch opgesloten worden; maar haar koophandel zal wezen voor hen die voor den HEERE wonen, opdat zij eten tot verzadiging, en dat zij durig deksel hebben. |
|
15 Alzo zegt de Heere HEERE tot Tyrus: 35Zullen niet de 36eilanden van het geluid uws vals beven, als de 37dodelijk verwonde zal 38kermen wanneer men in het midden van u 39schrikkelijk zal moorden? |
| 35 Voorzeker ja, wil de Heere zeggen. |
| 36 Dat is, de inwoners overzee, die met u gehandeld hebben en van u verrijkt zijn. Vgl. Ez. 27:35. Zie Ps. 72 op vers 10. |
| Ez. 27:35 Alle inwoners der eilanden zijn over u ontzet, en hun koningen staan de haren te berge, zij zijn verbaasd van aangezicht. Ps. 72:10 (kt.) De koningen van Tarsis en de eilanden zullen geschenken aanbrengen, de koningen van Scheba en Seba zullen vereringen toevoeren. |
| 37 Vgl. Ez. 30:24. |
| Ez. 30:24 En Ik zal de armen des konings van Babel sterken, en Mijn zwaard in zijn hand geven; maar Farao’s armen zal Ik verbreken, dat hij voor zijn aangezicht zal kermen, gelijk een dodelijk verwonde kermt. |
| 38 Of: huilen, zuchten. |
| 39 Hebr. doding of met doding doden, dat is, een moord aanrichten, alles vermoorden. |
|
16 En alle vorsten der 40zee zullen 41afdalen van hun tronen, en hun mantels van zich doen en hun 42gestikte klederen uittrekken; met sidderingen zullen zij bekleed worden, op de aarde zullen zij nederzitten, en elk ogenblik sidderen en over u ontzet zijn. |
| 40 Die aan de zee wonen, met u gehandeld en op u gesteund hebben. Vgl. Ez. 27:35. |
| Ez. 27:35 Alle inwoners der eilanden zijn over u ontzet, en hun koningen staan de haren te berge, zij zijn verbaasd van aangezicht. |
| 41 Tot een teken van ontzetting en rouw; insgelijks vrees voor hun eigen staat, door uw voorbeeld. |
| 42 Of: geborduurde. Hebr. van hun stiksel of borduursel. |
|
17 En zij zullen een cklaaglied over u opheffen en tot u zeggen: 43Hoe zijt gij 44uit de zeeën vergaan, gij welbewoonde, gij beroemde stad, die sterk geweest is ter zee, zij en haar inwoners; die hunlieder schrik gaven aan allen die in haar 45woonden! |
| c Openb. 18:9, enz. |
| Openb. 18:9 En de koningen der aarde, die met haar gehoereerd en weelde gehad hebben, zullen haar bewenen en rouw over haar bedrijven, wanneer zij den rook van haar brand zullen zien, |
| 43 Een vraag die voortkwam uit verwondering en deernis. |
| 44 Waar gij rondom in laagt. Vgl. Ez. 27:3, 4. Anders: gij die bewoond waart van de zeeën, dat is, zeevarend volk, handelaars, die van overzee kwamen om in u te wonen, dat is, een langen tijd, vanwege hun handel, in u te verkeren, vgl. Hand. 2:5. Jak. 4:13, en hier in het einde van dit vers: woonden, dat is, lang verkeerden, naar de wijze der kooplieden, zaakgelastigden, enz. |
| Ez. 27:3 En zeg tot Tyrus, die daar woont aan de ingangen der zee, handelende met de volken in vele eilanden: Zo zegt de Heere HEERE: O Tyrus, gij zegt: Ik ben volmaakt in schoonheid. Ez. 27:4 Uw landpalen zijn in het hart der zeeën; uw bouwers hebben uw schoonheid volkomen gemaakt. Hand. 2:5 En er waren Joden te Jeruzalem wonende, godvruchtige mannen, van allen volke dergenen die onder den hemel zijn. Jak. 4:13 Welaan nu gij die daar zegt: Wij zullen heden of morgen naar zulk een stad reizen, en aldaar een jaar overbrengen, en koopmanschap drijven en winst doen; |
| 45 Dat is, die met haar uitnemende macht, pracht en magnificentie een schrik aanjaagden al dengenen die bij haar van andere plaatsen kwamen verkeren. Vgl. Jes. 23:8. Ez. 32:23, enz. |
| Jes. 23:8 Wie heeft dit beraadslaagd over Tyrus, die kronende stad, welker kooplieden vorsten zijn, welker handelaars de heerlijksten in het land zijn? Ez. 32:23 Welker graven gesteld zijn in de zijden des kuils, en haar hoop is rondom haar graf; zij zijn allen verslagen, gevallen door het zwaard, die een schrik gaven in het land der levenden. |
|
18 Nu zullen de eilanden sidderen ten dage uws vals; ja, de eilanden die in de zee zijn, zullen beroerd worden vanwege uw 46uitgang. |
| 46 Dat is, omdat uw volk zal moeten uitgaan in gevangenis; of: uitgang, dat is, einde, deerlijken uitgang, gelijk wij hetzelve woord in onze taal ook alzo gebruiken. |
|
19 Want alzo zegt de Heere HEERE: Als Ik u zal stellen tot een verwoeste stad, gelijk de steden die niet bewoond worden; als Ik een 47afgrond over u zal doen opkomen, en de 48grote wateren u zullen overdekken, |
| 47 Versta het Babylonische krijgsheir. Zie vers 3. |
| vers 3 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik wil aan u, o Tyrus, en Ik zal vele heidenen tegen u doen opkomen, alsof Ik de zee met haar golven deed opkomen. |
| 48 Of: vele. |
|
20 Dan zal Ik u doen nederdalen met degenen die in den 49kuil nederdalen tot het 50oude volk, en zal u doen nederliggen in de 51onderste plaatsen der aarde, in de 52woeste plaatsen die vanouds geweest zijn, met degenen die in den kuil nederdalen, opdat gij niet bewoond wordt; en Ik zal het 53sieraad herstellen in het 54land der levenden. |
| 49 Dat is, in het graf, als dikwijls; dat gij zult zijn als de doden, begravenen en vergetenen. |
| 50 Hebr. volk der eeuwigheid, dat is, oudheid; versta die vanouds af, in voortijden, van het begin der wereld henen onder gevaren zijn. Zie van het woord olam Jer. 2 op vers 20. Alzo in het volgende. |
| Jer. 2:20 (kt.) Als Ik vanouds uw juk verbroken en uw banden verscheurd had, zo zeidet gij: Ik zal niet dienen. Maar op allen hogen heuvel en onder allen groenen boom loopt gij om, hoererende. |
| 51 Hebr. de aarde der benedenheden. Alzo Ez. 32:18, enz. |
| Ez. 32:18 Mensenkind, weeklaag over de menigte van Egypte, en doe haar nederdalen (haar en de dochteren der prachtige heidenen) in de onderste plaatsen der aarde, bij degenen die in den kuil zijn nedergedaald. |
| 52 Hetzelfde wordt met andere woorden gezegd. |
| 53 Dat is, Mijn land Kanaän, Jeruzalem en Mijn volk Juda (over welker ellende en verwoesting gij zeidet: Heah, vers 2), die zal Ik verlossen, en in zulken staat herstellen, dat zij het sieraad en de heerlijkheid der ganse aarde zullen zijn, tot een voorbeeld van hetgeen Ik Mijn ganse kerk door den Messias zal doen op de aarde en in het hemels Kanaän. Zie Ps. 48:3. Ez. 20:6; 37:11, enz. Ef. 5:27. Openb. 21:2. |
| vers 2 Mensenkind, daarom dat Tyrus van Jeruzalem gezegd heeft: Heah! zij is verbroken, de poort der volken; zij is tot mij omgewend; ik zal vervuld worden, zij is verwoest! Ps. 48:3 Schoon van gelegenheid, een vreugde der ganse aarde is de berg Sion, aan de zijden van het noorden; de stad des groten Konings. Ez. 20:6 Ten zelven dage hief Ik Mijn hand tot hen op, dat Ik hen uit Egypteland uitvoeren zou, in een land dat Ik voor hen uitgespeurd had, vloeiende van melk en honing, hetwelk het sieraad is van alle landen. Ez. 37:11 Toen zeide Hij tot mij: Mensenkind, deze beenderen, die zijn het ganse huis Israëls; zie, zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze verwachting is verloren, wij zijn afgesneden. Ef. 5:27 Opdat Hij haar Zichzelven zou heerlijk voorstellen, een gemeente die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk. Openb. 21:2 En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit den hemel, toebereid als een bruid die voor haar man versierd is. |
| 54 Dat is, op de aarde, onder de mensen die leven. Zie Ps. 27 op vers 13. |
| Ps. 27:13 (kt.) Zo ik niet had geloofd dat ik het goede des HEEREN zou zien in het land der levenden, ik ware vergaan. |
|
21 Maar u zal Ik tot een 55groten schrik stellen, en gij zult er 56niet meer zijn; als gij 57gezocht wordt, zo zult gij niet meer gevonden worden in eeuwigheid, spreekt de Heere HEERE. |
| 55 Hebr. verschrikkingen, beroerten, verbaasdheden, dat is, Ik zal u zo behandelen, dat eenieder zal schrikken, als hij daarvan hoort en daaraan denkt. |
| 56 Zie op vers 14. |
| vers 14 (kt.) Ja, Ik zal u maken tot een gladde steenrots; gij zult zijn tot uitspreiding der netten, gij zult niet meer gebouwd worden; want Ik, de HEERE, heb het gesproken, spreekt de Heere HEERE. |
| 57 Vgl. Ps. 37:35, 36, enz. |
| Ps. 37:35 Resch. Ik heb gezien een gewelddrijvenden goddeloze, die zich uitbreidde als een groene inlandse boom. Ps. 37:36 Maar hij ging door, en zie, hij was er niet meer; en ik zocht hem, maar hij werd niet gevonden. |