Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Profetie tegen Ammon |
1 EN des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende: |
2 Mensenkind, azet uw aangezicht tegen de kinderen Ammons, en profeteer tegen dezelve, a Jer. 49:1, enz. |
a Jer. 49:1 TEGEN de kinderen Ammons zegt de HEERE alzo: Heeft dan Israël geen kinderen? Heeft hij geen erfgenaam? Waarom is dan Malcam erfgenaam van Gad en waarom woont zijn volk in deszelfs steden? |
3 En zeg tot de kinderen Ammons: Hoort des Heeren HEEREN woord: Alzo zegt de Heere HEERE: Omdat gij gezegd hebt: Heah! over Mijn heiligdom als het ontheiligd werd, en over het land Israëls als het verwoest werd, en over het huis van Juda als zij in gevangenis gingen, |
4 Daarom, zie, Ik zal u aan die van het oosten overgeven tot een bezitting, dat zij hun burchten in u zetten, en hun woningen in u stellen; die zullen uw vruchten eten, en die zullen uw melk drinken. |
5 En Ik zal Rabba tot een kemelstal maken, en de kinderen Ammons tot een schaapskooi; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben. |
6 Want alzo zegt de Heere HEERE: Omdat gij met de hand geklapt en met den voet gestampt hebt, en van harte verblijd zijt geweest in al uw plundering over het land Israëls, |
7 Daarom, zie, Ik zal Mijn hand tegen u uitstrekken, en u den heidenen ten buit geven, en zal u uit de volken uitroeien, en u uit de landen verdoen; Ik zal u verdelgen, en gij zult weten dat Ik de HEERE ben. |
Profetie tegen Moab |
8 Alzo zegt de Heere HEERE: Omdat bMoab en Seïr zeggen: Zie, het huis van Juda is gelijk al de heidenen; b Jer. 48:1, enz. |
b Jer. 48:1 TEGEN
Moab zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls, alzo: Wee over Nebo, want zij is verstoord; Kirjatháïm is beschaamd, zij is ingenomen; de
stad des hogen vertreks is beschaamd en verschrikt. |
9 Daarom, zie, Ik zal de zijde van Moab openen, van de steden af, van zijn steden die van zijn grenzen af zijn, het sieraad des lands, Beth-Jesimôth, Baäl-Meon, en tot Kirjatháïm toe; |
10 Voor die van het oosten, met het land der kinderen Ammons, hetwelk Ik ter bezitting zal overgeven, opdat der kinderen Ammons onder de heidenen niet meer
cgedacht worde. c Ez. 21:32. |
c Ez. 21:32 Het vuur zult gij tot spijze zijn, uw bloed zal zijn in het midden des lands; uwer zal niet gedacht worden, want Ik, de HEERE, heb het gesproken. |
11 Ik zal ook in Moab gerichten oefenen; en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben. |
Profetie tegen Edom |
12 Alzo zegt de Heere HEERE: Omdat Edom met enkel wraakgierigheid gehandeld heeft tegen het huis van Juda, en zij zich zeer schuldig gemaakt hebben, dat zij zich aan hen gewroken hebben: |
13 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Ik zal ook Mijn hand uitstrekken tegen Edom, en Ik zal mens en beest uit haar uitroeien, en zal haar tot een woestheid stellen van Theman af; en zij zullen tot Dedan toe door het zwaard vallen. |
14 En Ik zal Mijn wraak doen aan Edom, door de hand van Mijn volk Israël; en zij zullen tegen Edom naar Mijn toorn en naar Mijn grimmigheid handelen; alzo zullen zij Mijn wraak gewaarworden, spreekt de Heere HEERE. |
Profetie tegen de Filistijnen |
15 Alzo zegt de Heere HEERE: Omdat de Filistijnen door wraak gehandeld hebben, en van harte wraak geoefend hebben door plundering, om te vernielen door een eeuwige vijandschap; |
16 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik strek Mijn hand uit tegen de Filistijnen, en zal de Cheretim uitroeien, en het overblijfsel van de zeehaven verdoen. |
17 En Ik zal grote wraak met grimmige straffingen onder hen doen; en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben, als Ik Mijn wraak aan hen gedaan zal hebben. |