Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Onder de namen van twee vrouwen, Ohola en Oholiba, stelt God wijdlopig voor, de hoererijen en overspelerijen van Samaria en Jeruzalem, of Israël en Juda, vss. 1, 2, enz. Insgelijks, 36, enz. Dies deze beide onverzadelijke overspeelsters geoordeeld en behandeld moesten worden naar het recht dat daartoe staat, 22, enz. Insgelijks, 45, enz. |
Ohola en Oholiba |
1 VERDER geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: | | |
2 Mensenkind, daar waren 1twee vrouwen, dochters van één moeder. | | 1 Versta Juda en de tien stammen, beide afkomstig uit Israël. Vgl. Jer. 3:7, 8, 10. Ez. 16:44, 45. Jer. 3:7 En Ik zeide, nadat zij zulks alles gedaan had: Bekeer u tot Mij, maar zij bekeerde zich niet. Dit zag de trouweloze, haar zuster Juda. Jer. 3:8 En Ik zag, als Ik ter oorzake van alles waarin de afgekeerde Israël overspel bedreven had, haar verlaten en haar haar scheidbrief gegeven had, dat de trouweloze, haar zuster Juda, niet vreesde, maar ging heen en hoereerde zelve ook. Jer. 3:10 En zelfs in dit alles heeft zich haar trouweloze zuster Juda tot Mij niet bekeerd met haar ganse hart, maar valselijk, spreekt de HEERE. Ez. 16:44 Zie, eenieder die spreekwoorden gebruikt, zal van u een spreekwoord gebruiken, zeggende: Zo de moeder is, is haar dochter. Ez. 16:45 Gij zijt de dochter uwer moeder, die de walg had van haar Man en van haar kinderen; en gij zijt de zuster uwer zusters, die de walg gehad hebben van haar mannen en van haar kinderen; uw moeder was een Hethitische, en uw vader een Amoriet. |
3 Dezen 2hoereerden in aEgypte; in haar 3jeugd hoereerden zij; daar werden haar borsten gedrukt, en daar werden de tepelen haars maagdoms 4betast. | | 2 Dat is, bedreven afgoderij. Zie vss. 8, 19, enz. Lev. 17 op vers 7. Ez. 20:8. vers 8 Zij verliet ook niet haar hoererijen, gebracht uit Egypte; want zij hadden bij haar in haar jeugd gelegen, en zij hadden de tepelen haars maagdoms betast, en zij hadden hun hoererij over haar uitgestort. vers 19 Doch zij vermenigvuldigde haar hoererijen, gedenkende aan de dagen harer jeugd, als zij gehoereerd had in het land van Egypte. Lev. 17:7 (kt.) En zij zullen ook niet meer hun slachtoffers den duivelen, dewelke zij nahoereren, offeren; dat zal hun een eeuwige inzetting zijn voor hun geslachten. Ez. 20:8 Maar zij waren wederspannig tegen Mij en wilden naar Mij niet horen; niemand wierp de verfoeiselen zijner ogen weg, noch verliet de drekgoden van Egypte; daarom zeide Ik dat Ik Mijn grimmigheid over hen uitgieten zou, om Mijn toorn tegen hen te volbrengen in het midden van Egypteland. |
a Ez. 20:8. Ez. 20:8 Maar zij waren wederspannig tegen Mij en wilden naar Mij niet horen; niemand wierp de verfoeiselen zijner ogen weg, noch verliet de drekgoden van Egypte; daarom zeide Ik dat Ik Mijn grimmigheid over hen uitgieten zou, om Mijn toorn tegen hen te volbrengen in het midden van Egypteland. |
3 Als Ik hen eerst tot Mijn volk aannam. Zie Jer. 2:2. Hos. 2:2, met de aantt. Jer. 2:2 Ga en roep voor de oren van Jeruzalem, zeggende: Zo zegt de HEERE: Ik gedenk der weldadigheid uwer jeugd, der liefde uwer ondertrouw, toen gij Mij nawandeldet in de woestijn, in onbezaaid land. Hos. 2:2 Opdat Ik haar niet naakt uitstrope en zette haar als ten dage toen zij geboren werd, ja, make haar als een woestijn en zette haar als een dor land, en dode haar door dorst; |
4 Of: gehandeld. Hebr. zij handelden, of betastten; dat is, men deed het, het werd gedaan. Haar afgodische handelingen worden alzo verbloemenderwijze verhaald. Alzo vers 8, enz. Anders: bedorven, of verbroken. vers 8 Zij verliet ook niet haar hoererijen, gebracht uit Egypte; want zij hadden bij haar in haar jeugd gelegen, en zij hadden de tepelen haars maagdoms betast, en zij hadden hun hoererij over haar uitgestort. |
4 Haar 5namen nu waren: 6Ohola, de 7grootste, en 8Oholiba, haar zuster; en zij werden 9Mijne en baarden zonen en dochters; dit waren 10haar namen: Samaría is Ohola, en Jeruzalem Oholiba. | | 5 Versta figuurlijke namen. |
6 Dat is, haar tent of tabernakel; alzo noemt God de tien stammen, en Samaria (hun hoofdstad, Jes. 7:9, als volgt) omdat zij zich van Juda, Gods tempel en waren dienst hadden afgezonderd, en een godsdienst apart op zichzelven ingesteld. Zie 1 Kon. 12:16, 28, 29, enz. Jes. 7:9 Ondertussen zal Samaría Efraïms hoofd zijn en de zoon van Remália het hoofd van Samaría. Indien gijlieden niet gelooft, zekerlijk, gij zult niet bevestigd worden. 1 Kon. 12:16 Toen gans Israël zag dat de koning naar hen niet hoorde, zo gaf het volk den koning weder antwoord, zeggende: Wat deel hebben wij aan David? Ja, geen erve hebben wij aan den zoon van Isaï; naar uw tenten, o Israël. Voorzie nu uw huis, o David. Zo ging Israël naar zijn tenten. 1 Kon. 12:28 Daarom hield de koning een raad en maakte twee gouden kalveren; en hij zeide tot hen: Het is ulieden te veel om op te gaan naar Jeruzalem; zie uw goden, o Israël, die u uit Egypteland opgebracht hebben. 1 Kon. 12:29 En hij zette het ene te Bethel, en het andere stelde hij te Dan. |
7 Alzo worden de tien stammen genoemd vanwege hun macht en aanzien. |
8 Dat is, Mijn tent is in of onder haar. Alzo noemt God Jeruzalem en Juda, omdat Zijn tempel en godsdienst aldaar waren, die Hij Zelf had verordineerd. |
9 Of: waren Mijne. Hebr. Mij, dat is, Ik trouwde ze, of had ze getrouwd, en een huwelijksverbond met haar gemaakt. Zie Ez. 16:8, 20. Want deze namen geeft God haar van hetgeen onder het staande huwelijk gebeurd is. Ez. 16:8 Als Ik nu bij u voorbijging, zag Ik u, en zie, uw tijd was de tijd der minne; zo breidde Ik Mijn vleugel over u uit en dekte uw naaktheid; ja, Ik zwoer u en kwam met u in een verbond, spreekt de Heere HEERE, en gij werdt Mijne. Ez. 16:20 Verder hebt gij uw zonen en uw dochteren, die gij Mij gebaard hadt, genomen en hebt hen denzelven geofferd om te verteren; is het wat kleins van uw hoererijen, |
10 Versta eigenlijke en niet figuurlijke namen. |
5 Ohola nu hoereerde, zijnde 11onder Mij; en zij werd verliefd op haar 12boelen, op de 13Assyriërs, die 14nabij waren; | | 11 Dat is, hoewel zij Mijn getrouwde vrouw en onder Mijn subjectie was, zo werd zij Mij nochtans ontrouw en boeleerde met anderen, in Mijn plaats, gelijk het Hebreeuwse woord ook kan worden overgezet, doch niet zonder zulke vervulling van den zin. |
12 De heidense volken, met welke zij verbond maakte en derzelver afgoden aannam. Zie vss. 7, 30, enz. vers 7 Alzo dreef zij haar hoererijen met dezelve, die allen de keur der kinderen van Assur waren; en met allen op dewelke zij verliefd was, met al derzelver drekgoden verontreinigde zij zich. vers 30 Deze dingen zal men u doen, dewijl gij de heidenen nagehoereerd hebt, en omdat gij u met hun drekgoden verontreinigd hebt. |
13 Hebr. Assur. |
14 Zie 2 Kon. 15:19. Jes. 7:8, 17, 18. Hos. 8:9, 10, enz. 2 Kon. 15:19 Toen kwam Pul, de koning van Assyrië, tegen het land; en Menahem gaf aan Pul duizend talenten zilver, opdat zijn hand met hem zou zijn om het koninkrijk in zijn hand te sterken. Jes. 7:8 Maar Damascus zal het hoofd van Syrië zijn en Rezin het hoofd van Damascus; en in nog vijf en zestig jaar zal Efraïm verbroken worden, dat het geen volk zij. Jes. 7:17 Doch de HEERE zal over u en over uw volk en over uws vaders huis, dagen doen komen, hoedanige niet gekomen zijn van dien dag af dat Efraïm van Juda is afgeweken, door den koning van Assyrië. Jes. 7:18 Want het zal te dien dage geschieden, dat de HEERE zal toesissen de vliegen die aan het einde der rivieren van Egypte zijn, en
de bijen die in het land van Assur zijn. Hos. 8:9 Want zij zijn opgetogen naar
Assur, een woudezel die alleen voor zichzelven is; die van Efraïm hebben boelen om hoerenloon gehuurd. Hos. 8:10 Dewijl zij dan onder de heidenen boelen om hoerenloon gehuurd hebben, zo zal Ik die nu ook verzamelen; ja, zij hebben al een weinig begonnen vanwege den last van den koning der vorsten. |
6 Bekleed met hemelsblauw, vorsten en overheden, altemaal 15gewenste jongelingen, ruiters, rijdende op paarden. | | 15 Hebr. jongelingen van de begeerte, of van den wens, dat is, begeerlijke, gewenste, en alzo lieflijke, aangename, enz. Alzo vss. 12, 23. vers 12 Zij werd verliefd op de kinderen van Assur, de vorsten en overheden, die nabij waren, bekleed met volkomen sieraad, ruiters, rijdende op paarden, altemaal gewenste jongelingen. vers 23 De kinderen van Babel en alle Chaldeeën, Pekod en Soa en Koa, en alle kinderen van Assur met hen: gewenste jongelingen, die allen vorsten en overheden zijn, hoofdmannen en vermaarde lieden, die allen te paard rijden. |
7 Alzo 16dreef zij haar hoererijen met dezelve, die allen de keur der 17kinderen van Assur waren; en 18met allen op dewelke zij verliefd was, met al derzelver drekgoden verontreinigde zij zich. | | 16 Hebr. eigenlijk: gaf, of overgaf zij haar hoererijen aan hen. Dat is, zij stelde zich als een onbeschaamde hoer. |
17 Dat is, Assyriërs. Zie Ez. 16:26. Alzo vers 23, en kinderen van Babel, vss. 15, 23. Ez. 16:26 Gij hebt ook gehoereerd met de kinderen van Egypte, uw naburen, die groot van vlees zijn; en gij hebt uw hoererij vermenigvuldigd, om Mij tot toorn te verwekken. vers 23 De kinderen van Babel en alle Chaldeeën, Pekod en Soa en Koa, en alle kinderen van Assur met hen: gewenste jongelingen, die allen vorsten en overheden zijn, hoofdmannen en vermaarde lieden, die allen te paard rijden. vers 15 Gegord met een gordel aan hun lendenen, hebbende overvloedig geverfde hoeden op hun hoofden, die allen in het aanzien hoofdmannen waren, naar de gelijkenis der kinderen van Babel, van Chaldéa, het land hunner geboorte; vers 23 De kinderen van Babel en alle Chaldeeën, Pekod en Soa en Koa, en alle kinderen van Assur met hen: gewenste jongelingen, die allen vorsten en overheden zijn, hoofdmannen en vermaarde lieden, die allen te paard rijden. |
18 Of, de woorden een weinig verzet zijnde, aldus: en zij verontreinigde zich met al derzelver drekgoden, en met allen op dewelke zij verliefd was. |
8 Zij verliet ook niet haar hoererijen, gebracht uit 19Egypte; want zij hadden bij haar in haar jeugd gelegen, en zij hadden de tepelen haars maagdoms 20betast, en zij hadden hun hoererij over haar uitgestort. | | 19 Als vers 3. Men kan dit specialijk duiden op de afgoderij van de gouden kalveren, eerst in de woestijn, daarna te Dan en Bethel opgericht, en op de verbonden, met Egypte gemaakt. Zie 2 Kon. 17:4. vers 3 Dezen hoereerden in Egypte; in haar jeugd hoereerden zij; daar werden haar borsten gedrukt, en daar werden de tepelen haars maagdoms betast. 2 Kon. 17:4 Maar de koning van Assyrië bevond een verbintenis in Hoséa, dat hij tot So, den koning van Egypte, boden gezonden had en het geschenk aan den koning van Assyrië niet als tevoren van jaar tot jaar opbracht; zo besloot hem de koning van Assyrië en bond hem in het gevangenhuis. |
20 Als vers 3. vers 3 Dezen hoereerden in Egypte; in haar jeugd hoereerden zij; daar werden haar borsten gedrukt, en daar werden de tepelen haars maagdoms betast. |
9 Daarom gaf Ik haar in de hand harer boelen over, in de hand der kinderen van bAssur, op dewelke zij 21verliefd was. | | b 2 Koningen 17; 18. 2 Koningen 17 IN het twaalfde jaar van Achaz, den koning van Juda, werd Hoséa, de zoon van Ela, koning over Israël te Samaría en regeerde negen jaren. 2 Koningen 18 HET geschiedde nu in het derde jaar van Hoséa, den zoon van Ela, den koning van Israël, dat
Hizkía koning werd, de zoon van Achaz, koning van Juda. |
21 En nochtans van dezelve naderhand was afgevallen, 2 Kon. 17:4. 2 Kon. 17:4 Maar de koning van Assyrië bevond een verbintenis in Hoséa, dat hij tot So, den koning van Egypte, boden gezonden had en het geschenk aan den koning van Assyrië niet als tevoren van jaar tot jaar opbracht; zo besloot hem de koning van Assyrië en bond hem in het gevangenhuis. |
10 Dezen 22ontdekten haar schaamte, haar zonen en haar dochters namen zij weg, maar 23haar doodden zij met het zwaard; en zij kreeg een 24naam onder de vrouwen, nadat men 25gerichten over haar geoefend had. | | 22 Zie Ez. 16:37. Ez. 16:37 Daarom, zie, Ik zal al uw boelen vergaderen met dewelke gij vermengd zijt geweest, en allen die gij liefgehad hebt, met allen die gij gehaat hebt; en Ik zal hen van rondom vergaderen tegen u, en Ik zal voor hen uw naaktheid ontdekken, dat zij uw ganse naaktheid zien zullen. |
23 Het voornaamste gedeelte van het volk. Vgl. vers 25. vers 25 En Ik zal Mijn ijver tegen u zetten, dat zij in grimmigheid met u zullen handelen; zij zullen uw neus en uw oren afnemen, en het laatste van u zal door het zwaard vallen; zij zullen uw zonen en uw dochters wegnemen, en het laatste van u zal door het vuur verteerd worden. |
24 Dat is, zij werd vermaard als een bijzonder voorbeeld en spiegel van Gods rechtvaardig oordeel, onder alle volken. |
25 Dat is, haar gestraft, om haar trouweloosheid, tegen God en haar bondgenoten begaan. |
11 Als haar zuster 26Oholiba dit zag, zo verdierf zij haar minne nog meer dan 27die, en haar hoererijen meer dan de hoererijen van haar zuster. | | 26 Jeruzalem en Juda, als vers 4. vers 4 Haar namen nu waren: Ohola, de grootste, en Oholiba, haar zuster; en zij werden Mijne en baarden zonen en dochters; dit waren haar namen: Samaría is Ohola, en Jeruzalem Oholiba. |
27 Zij maakte het erger dan Ohola, dat is, de tien stammen, zich niet spiegelende aan derzelver voorbeeld. Vergelijk dit met Jer. 3:8, 9, 10, 11. Ez. 16:47, 51. Jer. 3:8 En Ik zag, als Ik ter oorzake van alles waarin de afgekeerde Israël overspel bedreven had, haar verlaten en haar haar scheidbrief gegeven had, dat de trouweloze, haar zuster Juda, niet vreesde, maar ging heen en hoereerde zelve ook. Jer. 3:9 Ja, het geschiedde vanwege het gerucht harer hoererij, dat zij het land ontheiligde; want zij bedreef overspel met steen en met hout. Jer. 3:10 En zelfs in dit alles heeft zich haar trouweloze zuster Juda tot Mij niet bekeerd met haar ganse hart, maar valselijk, spreekt de HEERE. Jer. 3:11 Dies de HEERE tot mij zeide: De afgekeerde Israël heeft haar ziel gerechtvaardigd, meer dan de trouweloze Juda. Ez. 16:47 Doch gij hebt in haar wegen niet gewandeld, noch naar haar gruwelen gedaan; het was wat gerings, een verdriet; maar gij hebt het meer verdorven dan zij, in al uw wegen. Ez. 16:51 Samaría ook heeft naar de helft uwer zonden niet gezondigd; en gij hebt uw gruwelen meer dan zij vermenigvuldigd, en hebt uw zusters gerechtvaardigd door al uw gruwelen die gij gedaan hebt. |
12 Zij werd verliefd op de kinderen van c28Assur, de vorsten en overheden, die 29nabij waren, bekleed met 30volkomen sieraad, ruiters, rijdende op paarden, altemaal 31gewenste jongelingen. | | c 2 Kon. 16:7. 2 Kon. 16:7 Achaz nu zond boden tot Tiglath-Piléser, den koning van Assyrië, zeggende: Ik ben uw knecht en uw zoon; kom op en verlos mij uit de hand van den koning van Syrië en uit de hand van den koning van Israël, die zich tegen mij opmaken. |
28 Zie Ez. 16:28. Ez. 16:28 Verder hebt gij gehoereerd met de kinderen van Assur, omdat gij onverzadelijk waart; ja, als gij met hen gehoereerd hebt, zijt gij ook niet verzadigd geworden. |
29 Als vers 5. vers 5 Ohola nu hoereerde, zijnde onder Mij; en zij werd verliefd op haar boelen, op de Assyriërs, die nabij waren; |
30 Hebr. volkomenheid, te weten van sieraad. |
31 Als vers 6. vers 6 Bekleed met hemelsblauw, vorsten en overheden, altemaal gewenste jongelingen, ruiters, rijdende op paarden. |
13 Toen zag Ik dat zij verontreinigd was; zij 32hadden beiden enerlei weg. | | 32 Juda ging dezelfde gangen die Israël gegaan had. Zie vers 31. Gen. 6 op vers 12. vers 31 In den weg uwer zuster hebt gij gewandeld; daarom zal Ik haar beker in uw hand geven. Gen. 6:12 (kt.) Toen zag God de aarde, en zie, zij was verdorven; want al het vlees had zijn weg verdorven op de aarde. |
14 Ja, zij deed tot haar hoererijen nog meer toe; want toen zij 33geschilderde mannen aan den 34wand zag, de beelden der Chaldeeën, geschilderd met 35menie, | | 33 Hebr. mannen van het afgemaalde, of geschilderde, of gedrukte, gegraveerde. Zie Ez. 8:10. Ez. 8:10 Zo ging ik in en ik zag, en zie, er was alle beeltenis van kruipende dieren en verfoeilijke beesten en alle drekgoden van het huis Israëls, geheel rondom aan den wand gemaald. |
34 Te weten in haar eigen land, gelijk de uitlandse schilderijen, inzonderheid van prachtige natiën, overal plegen omgevoerd en nageschilderd te worden, om de nieuwsgierigheid, weetgierigheid en pronkzucht van vele mensen te voldoen. |
35 Zie Jer. 22 op vers 14. Jer. 22:14 (kt.) Die daar zegt: Ik zal mij een zeer hoog huis bouwen en doorluchtige opperzalen; en hij houwt zich vensters uit, en het is bedekt met ceder en aangestreken met menie. |
15 Gegord met een gordel aan hun lendenen, hebbende 36overvloedig geverfde hoeden op hun hoofden, die allen in het aanzien hoofdmannen waren, naar de gelijkenis der kinderen van Babel, van Chaldéa, het 37land hunner geboorte; | | 36 Of: geverfde overvloedige, of: zeer nederhangende, zwaaiende. |
37 Vanwaar zij in Juda gevoerd waren, of immers gemaald of geschilderd naar het habijt dat men in Babel droeg. |
16 Zo werd zij op dezelve 38verliefd 39met het opzien harer ogen, en zij zond boden tot hen, naar Chaldéa. | | 38 Gelijk onkuise vrouwen op vreemde prachtige schilderijen ontstoken en verzot worden, alzo ging het Juda met de schilderijen der Chaldeeën. Zie een begin en vonk van zulks 2 Kon. 20:12, 13, enz. Ez. 16:29. 2 Kon. 20:12 Te dien tijde zond Beródach Báladan, de zoon van Báladan, de koning van Babel, brieven en een geschenk aan Hizkía; want hij had gehoord dat Hizkía krank geweest was. 2 Kon. 20:13 En Hizkía hoorde naar hen en hij toonde hun zijn ganse schathuis, het zilver en het goud, en de specerijen en de beste olie, en zijn wapenhuis en al wat gevonden werd in zijn schatten; er was geen ding in zijn huis, noch in zijn ganse heerschappij, dat hij hun niet toonde. Ez. 16:29 Maar gij hebt uw hoererij vermenigvuldigd in het land van Kanaän tot in Chaldéa; en daarmede ook zijt gij niet verzadigd geworden. |
39 Dat is, zo haast als zij ze met ogen aanzag, ontbrandde zij met een heidense, vleselijke en afgodische toegenegenheid. |
17 De kinderen van Babel nu kwamen tot haar in tot het 40leger der minne, en verontreinigden haar met hun hoererij; ook verontreinigde zij zich met hen; daarna werd haar ziel van 41hen 42afgetrokken. | | 40 Dat is, om bij haar te slapen, dat is, verbond met haar te maken. |
41 Zij vervreemdde van de Chaldeeën en week van hen af, lust krijgende tot Egypte. Zie vers 21. vers 21 Alzo hebt gij weder opgehaald de schandelijke daad uwer jeugd, als die van Egypte uw tepelen betastten vanwege de borsten uwer jeugd. |
42 Of: week af, scheidde zich, begaf zich af van hen (naar den aard van den onkuisen brand); alzo vss. 18, 22, 28. vers 18 Alzo ontdekte zij haar hoererij en ontdekte haar schaamte; toen werd Mijn ziel van haar afgetrokken, gelijk als Mijn ziel was afgetrokken van haar zuster. vers 22 Daarom, o Oholiba, alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal uw boelen van dewelke uw ziel is afgetrokken, tegen u verwekken, en Ik zal hen van rondom tegen u aanbrengen. vers 28 Want alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal u overgeven in de hand dergenen die gij haat, in de hand dergenen van dewelke uw ziel is afgetrokken. |
18 Alzo ontdekte zij haar hoererij en ontdekte haar schaamte; toen werd Mijn ziel van haar afgetrokken, gelijk als Mijn ziel was afgetrokken van haar 43zuster. | | 43 Israël of de tien stammen, boven genoemd Ohola. |
19 Doch zij vermenigvuldigde haar hoererijen, gedenkende aan de dagen harer jeugd, 44als zij gehoereerd had in het land van 45Egypte. | | 44 Of: in dewelke, of: hoe. |
45 Als vers 3. vers 3 Dezen hoereerden in Egypte; in haar jeugd hoereerden zij; daar werden haar borsten gedrukt, en daar werden de tepelen haars maagdoms betast. |
20 En zij werd verliefd meer dan 46derzelver bijwijven, 47welker vlees is als het vlees der ezels, en welker vloed is als de vloed der 48paarden. | | 46 Egyptenaars, dat is, zij gedroeg zich veel onmatiger en zotter dan andere volken, die vanouds met Egypte waren verenigd geweest. Sommigen verstaan hier de Babyloniërs en Chaldeeën. |
47 Egyptenaars (zie Ez. 16:26), die bovenmate zeer genegen en sterk waren tot lichamelijke en geestelijke hoererij. Ez. 16:26 Gij hebt ook gehoereerd met de kinderen van Egypte, uw naburen, die groot van vlees zijn; en gij hebt uw hoererij vermenigvuldigd, om Mij tot toorn te verwekken. |
48 Of: hengsten. |
21 Alzo hebt gij 49weder opgehaald de schandelijke daad uwer jeugd, als die van Egypte uw tepelen betastten vanwege de borsten uwer jeugd. | | 49 Hebr. bezocht; welk woord in onze taal somtijds ook in die betekenis gebruikt wordt, als men spreekt van dit of dat eens weder te bezoeken, beproeven, ondernemen. |
22 Daarom, o Oholiba, alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal uw 50boelen van dewelke uw ziel is 51afgetrokken, tegen u verwekken, en Ik zal hen van rondom tegen u aanbrengen. | | 50 Zie Ez. 16:37. Ez. 16:37 Daarom, zie, Ik zal al uw boelen vergaderen met dewelke gij vermengd zijt geweest, en allen die gij liefgehad hebt, met allen die gij gehaat hebt; en Ik zal hen van rondom vergaderen tegen u, en Ik zal voor hen uw naaktheid ontdekken, dat zij uw ganse naaktheid zien zullen. |
51 Versta van de Chaldeeën, als vers 17. vers 17 De kinderen van Babel nu kwamen tot haar in tot het leger der minne, en verontreinigden haar met hun hoererij; ook verontreinigde zij zich met hen; daarna werd haar ziel van hen afgetrokken. |
23 De kinderen van Babel en alle Chaldeeën, 52Pekod en Soa en Koa, en alle kinderen van Assur met hen: gewenste jongelingen, die allen vorsten en overheden zijn, hoofdmannen en vermaarde lieden, die allen te paard rijden. | | 52 Dit zijn namen van landen of contreien, behorende onder Babel, en welker inwoners in het krijgsheir van de Babyloniërs mede gebruikt zijn tegen Juda en Jeruzalem. Vgl. wijders Jer. 50:21 met de aant. Sommigen houden het voor namen van vorsten of krijgsoversten. Jer. 50:21 Tegen het land Meratháïm, trek tegen hetzelve op, en tegen de inwoners van Pekod; verwoest en verban achter hen, spreekt de HEERE, en doe naar alles wat Ik u geboden heb. |
24 Die zullen tegen u komen met
53karren, wagens en wielen, en met een vergadering van volken, rondassen en schilden en helmen; zij zullen zich rondom 54tegen u zetten; en Ik zal voor hun aangezicht het 55gericht stellen, en zij zullen u richten naar hun 56rechten. | | 53 Of: strijdwagens, slagwagens; en van het volgende woord: rijwagens. In het Hebreeuws staan deze woorden alle in het enkelvoud: kar, wagen, wiel, rondas, schild, helm; naar het gebruik derzelver spraak. |
54 Dat is, u belegeren. |
55 Dat is, Ik zal hun het recht voorleggen dat zij over u gebruiken zullen, Ik zal hen gebruiken als executeurs van Mijn gerichten over u, Ik zal hen alzo regeren, dat zij u uw verdienden loon zullen geven. |
56 Of: wijze, gewoonte, manieren van doen; zoals zij afvalligen en meinedigen, insgelijks overspeelsters, plegen te straffen; zie daarvan het volgende. |
25 En Ik zal Mijn 57ijver tegen u zetten, dat zij in grimmigheid met u zullen handelen; zij zullen uw neus en uw oren 58afnemen, en 59het laatste van u zal door het zwaard vallen; zij zullen uw zonen en uw dochters wegnemen, en het laatste van u zal door het vuur verteerd worden. | | 57 Mijn ernstige en rechtvaardige wraak over uw ontrouw, tegen Mij begaan. |
58 Of: wegdoen, dat is, afsnijden; gelijk de Egyptenaars de overspeelsters plachten te doen; waardoor verder verstaan wordt alle soort van wreedheid, die de vijanden aan haar zouden bewijzen. |
59 Dat is, wat laatst van u overig is, uw overblijfsel. Anders: uw laatste zal zijn dat gij door het zwaard vallen zult, dat is, het einde, of: eindelijk zult gij, enz. Alzo in het volgende. |
26 Zij zullen u ook uw klederen duittrekken, en uw sieraadtuig wegnemen. | | d Ez. 16:39. Ez. 16:39 En Ik zal u in hun hand overgeven, en zij zullen uw verwelfsel afbreken en uw hoge plaatsen omwerpen, en uw klederen u uittrekken, en uw sierlijke juwelen nemen, en u naakt en bloot laten. |
27 Zo zal Ik uw schandelijkheid van u doen 60ophouden, mitsgaders uw hoererij, gebracht uit Egypteland; en gij zult uw ogen naar 61hen niet opheffen en aan Egypte niet meer gedenken. | | 60 Vgl. Ez. 22:15. Ez. 22:15 En Ik zal u verstrooien onder de heidenen, en u verspreiden in de landen, en uw onreinheid uit u verteren. |
61 Te weten de Egyptenaars. |
28 Want alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal u overgeven in de hand dergenen die gij haat, in de hand dergenen van dewelke uw ziel is afgetrokken. | | |
29 Die zullen met u handelen uit haat, en al uw 62arbeid wegnemen, en u enaakt en bloot laten, dat uw hoerenschaamte ontdekt worde, mitsgaders uw schandelijkheid en uw hoererijen. | | 62 Dat is, al wat gij met uw arbeid verkregen hebt, al uw goed. |
e Ez. 16:39. Ez. 16:39 En Ik zal u in hun hand overgeven, en zij zullen uw verwelfsel afbreken en uw hoge plaatsen omwerpen, en uw klederen u uittrekken, en uw sierlijke juwelen nemen, en u naakt en bloot laten. |
30 Deze dingen 63zal men u doen, dewijl gij de heidenen nagehoereerd hebt, en omdat gij u met hun drekgoden verontreinigd hebt. | | 63 Of: zal Ik u doen, zullen zij u doen, omdat het Hebreeuwse woord (als elders) zonder bepaling van personen gesteld is. |
31 In den 64weg uwer zuster hebt gij gewandeld; daarom zal Ik haar 65beker in uw hand geven. | | 64 Als vers 13. vers 13 Toen zag Ik dat zij verontreinigd was; zij hadden beiden enerlei weg. |
65 Den beker Mijns toorns, dien zij gedronken heeft; dat is, Ik zal u met gelijke straffen straffen, dewijl gij gelijke zonden gedaan hebt. Zie Job 21 op vers 20. Ps. 11 op vers 6. Jer. 25:15, enz. Job 21:20 (kt.) Dat zijn ogen zijn ondergang zien, en hij drinkt van de grimmigheid des Almachtigen? Ps. 11:6 (kt.) Hij zal op de goddelozen regenen strikken, vuur en zwavel; en een geweldige stormwind zal het deel huns bekers zijn. Jer. 25:15 Want alzo heeft de HEERE, de God Israëls, tot mij gezegd: Neem dezen beker van den wijn der grimmigheid van Mijn hand, en geef dien te drinken al den volken tot welke Ik u zend; |
32 Alzo zegt de Heere HEERE: Gij zult den beker uwer zuster drinken, die diep en wijd is; gij zult tot 66belaching en spot worden; de beker houdt 67veel in. | | 66 Als degenen die zich volgezopen hebben, plegen te worden. |
67 Hebr. is veel in het houden, of om te houden, dat is, daar kan veel drank in, als wij spreken. |
33 Van dronkenschap en 68jammer zult gij vol worden; 69de beker van uw zuster Samaría is een beker der verwoesting en der eenzaamheid. | | 68 Het woord jammer of droefenis dient tot verklaring; alsof God zeide: Gij zult dronken en vol worden, maar het zal van droefenis en ellende zijn. |
69 Anders: van of met den beker, enz., die, enz. |
34 Gij zult hem drinken en uitzuigen, en 70zijn scherven zult gij brijzelen en uw 71borsten zult gij afrukken; want Ik heb het gesproken, spreekt de Heere HEERE. | | 70 Gelijk de dronken mensen, als razende, toornig en ontsteld zijnde, de drinkvaten wel in stukken smijten; alzo zult gij u uitermate verdrietig en ontsteld bevinden over Mijn straffen. |
71 Met dewelke gij het geestelijke hoerdom gepleegd hebt; dat is, gij zult uzelve vanwege uw zonden verfoeien, door het gevoel der schrikkelijke straffen, die u daarom overkomen. |
35 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Omdat gij Mijner fvergeten, en Mij achter uw 72rug geworpen hebt, zo draag gij ook uw 73schandelijkheid en uw hoererijen. | | f Jer. 2:32; 3:21; 13:25; 18:15. Ez. 22:12. Jer. 2:32 Vergeet ook een jonkvrouw haar versiersel, of een bruid haar bindselen? Nochtans heeft Mijn volk Mij vergeten, dagen zonder getal. Jer. 3:21 Er is een stem gehoord op de hoge plaatsen, een geween en smekingen der kinderen Israëls, omdat zij hun weg verkeerd en den HEERE hun God vergeten hebben. Jer. 13:25 Dit zal uw lot, het deel uwer maten zijn, van Mij, spreekt de HEERE, gij die Mij hebt vergeten en op leugen vertrouwt. Jer. 18:15 Nochtans heeft Mijn volk Mijner vergeten, zij roken der ijdelheid; want zij hebben hen doen aanstoten op hun wegen, op de oude paden, opdat zij mochten wandelen in stegen van een weg die niet opgehoogd is; Ez. 22:12 Zij hebben geschenken in u genomen om bloed te vergieten; woeker en overwinst hebt gij genomen, en gij hebt gierigheid gepleegd aan uw naaste door verdrukking; maar gij hebt Mijner vergeten, spreekt de Heere HEERE. |
72 Zie 1 Kon. 14 op vers 9. 1 Kon. 14:9 (kt.) Maar kwaad gedaan hebt, doende des meer dan allen die vóór u geweest zijn, en heengegaan zijt en hebt u andere goden en gegoten beelden gemaakt, om Mij tot toorn te verwekken, en hebt Mij achter uw rug geworpen; |
73 Dat is, de straf derzelve, alzo vers 49. vers 49 Alzo zullen zij uw schandelijkheid op u leggen, en gij zult de zonden uwer drekgoden dragen; en gijlieden zult weten dat Ik de Heere HEERE ben. |
36 En de HEERE zeide tot mij: Mensenkind, zoudt gij 74Ohola en Oholiba g75recht geven? Ja, vertoon haar haar gruwelen. | | 74 Zie vers 4. vers 4 Haar namen nu waren: Ohola, de grootste, en Oholiba, haar zuster; en zij werden Mijne en baarden zonen en dochters; dit waren haar namen: Samaría is Ohola, en Jeruzalem Oholiba. |
g Ez. 20:4; 22:2. Ez. 20:4 Zoudt gij hun recht geven, zoudt gij hun recht geven, o mensenkind? Maak hun de gruwelen hunner vaderen bekend. Ez. 22:2 Gij nu, mensenkind, zoudt gij der bloedstad recht geven? Zoudt gij ze recht geven? Ja, maak haar bekend al haar gruwelen; |
75 Zie Ez. 20 op vers 4; 22:2. Ez. 20:4 (kt.) Zoudt gij hun recht geven, zoudt gij hun recht geven, o mensenkind? Maak hun de gruwelen hunner vaderen bekend. Ez. 22:2 Gij nu, mensenkind, zoudt gij der bloedstad recht geven? Zoudt gij ze recht geven? Ja, maak haar bekend al haar gruwelen; |
37 Want zij hebben overspel gedaan, en er is 76bloed in haar handen; en zij hebben met haar drekgoden overspel gedaan; daartoe hebben zij ook haar kinderen, die zij 77Mij gebaard hadden, voor hen h78door het vuur laten doorgaan tot 79spijze. | | 76 Inzonderheid van haar eigen kinderen. Zie vers 45. Ez. 16:36. vers 45 Rechtvaardige mannen dan, die zullen haar richten naar het recht der overspeelsters, en naar het recht der bloedvergietsters, want zij zijn overspeelsters en bloed is in haar handen. Ez. 16:36 Alzo zegt de Heere HEERE: Omdat uw vergift uitgestort is en uw schaamte door uw hoererijen met uw boelen ontdekt is, en met al de drekgoden uwer gruwelen, en naar het bloed uwer kinderen, dat gij hun gegeven hebt; |
77 Als zijnde Abrahams zaad en Mijn bondgenoten, insgelijks, geboren, staande nog Mijn huwelijk met haarlieden. Zie Ez. 16 op vers 20. Ez. 16:20 (kt.) Verder hebt gij uw zonen en uw dochteren, die gij Mij gebaard hadt, genomen en hebt hen denzelven geofferd om te verteren; is het wat kleins van uw hoererijen, |
h Ez. 16:21; 20:26, 31. Ez. 16:21 Dat gij Mijn kinderen geslacht hebt, en hebt hen overgegeven, als gij dezelve voor hen door het vuur hebt doen gaan? Ez. 20:26 En Ik verontreinigde hen in hun giften, omdat zij door het
vuur deden doorgaan al wat de baarmoeder opent; opdat Ik hen verwoesten zou, teneinde dat zij zouden weten dat Ik de HEERE ben. Ez. 20:31 Ja, met het offeren uwer gaven, met uw kinderen door het vuur te doen doorgaan, zijt gij verontreinigd aan al uw drekgoden, tot op dezen dag toe; en zou Ik van u gevraagd worden, o huis Israëls? Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik van u gevraagd worde! |
78 Zie Ez. 16:20, 21, 36, 45, met de aantt. Insgelijks Ez. 20:31. Ez. 16:20 Verder hebt gij uw zonen en uw dochteren, die gij Mij gebaard hadt, genomen en hebt hen denzelven geofferd om te verteren; is het wat kleins van uw hoererijen, Ez. 16:21 Dat gij Mijn kinderen geslacht hebt, en hebt hen overgegeven, als gij dezelve voor hen door het vuur hebt doen gaan? Ez. 16:36 Alzo zegt de Heere HEERE: Omdat uw vergift uitgestort is en uw schaamte door uw hoererijen met uw boelen ontdekt is, en met al de drekgoden uwer gruwelen, en naar het bloed uwer kinderen, dat gij hun gegeven hebt; Ez. 16:45 Gij zijt de dochter uwer moeder, die de walg had van haar Man en van haar kinderen; en gij zijt de zuster uwer zusters, die de walg gehad hebben van haar mannen en van haar kinderen; uw moeder was een Hethitische, en uw vader een Amoriet. Ez. 20:31 Ja, met het offeren uwer gaven, met uw kinderen door het vuur te doen doorgaan, zijt gij verontreinigd aan al uw drekgoden, tot op dezen dag toe; en zou Ik van u gevraagd worden, o huis Israëls? Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik van u gevraagd worde! |
79 Te weten des vuurs, dat is, om door het vuur verteerd te worden. Vgl. Ez. 16:20; 21:32, met de aantt. Ez. 16:20 Verder hebt gij uw zonen en uw dochteren, die gij Mij gebaard hadt, genomen en hebt hen denzelven geofferd om te verteren; is het wat kleins van uw hoererijen, Ez. 21:32 Het vuur zult gij tot spijze zijn, uw bloed zal zijn in het midden des lands; uwer zal niet gedacht worden, want Ik, de HEERE, heb het gesproken. |
38 Nog hebben zij 80Mij dit gedaan: zij hebben 81Mijn heiligdom ten zelven dage verontreinigd en Mijn isabbatten ontheiligd. | | 80 Of: tegen Mij. |
81 Anders: Mijn heiligdommen, dat is, den tempel, waarin het heilige en allerheiligste waren. |
i Ez. 22:8. Ez. 22:8 Mijn heilige dingen hebt gij veracht, en Mijn sabbatten hebt gij ontheiligd. |
39 Want als zij hun kinderen voor hun drekgoden k82geslacht hadden, zo kwamen zij op dienzelven dag in Mijn 83heiligdom om dat te ontheiligen; en zie, lalzo hebben zij gedaan in het midden van Mijn huis. | | k Ez. 16:21. Ez. 16:21 Dat gij Mijn kinderen geslacht hebt, en hebt hen overgegeven, als gij dezelve voor hen door het vuur hebt doen gaan? |
82 Of: gekeeld, te weten ter ere der afgoden. Zie Ez. 16:20, 36, met de aantt. Insgelijks Jes. 57:5. Ez. 16:20 Verder hebt gij uw zonen en uw dochteren, die gij Mij gebaard hadt, genomen en hebt hen denzelven geofferd om te verteren; is het wat kleins van uw hoererijen, Ez. 16:36 Alzo zegt de Heere HEERE: Omdat uw vergift uitgestort is en uw schaamte door uw hoererijen met uw boelen ontdekt is, en met al de drekgoden uwer gruwelen, en naar het bloed uwer kinderen, dat gij hun gegeven hebt; Jes. 57:5 Die hittig zijt in de eikenbossen, onder allen groenen boom; slachtende de kinderen aan de beken, onder de hoeken der steenrotsen. |
83 Als willende Mij nog kwansuis ook enigszins dienen en eren. Vgl. 2 Kon. 21:4, 5. Jer. 7:9, 10; 11:15. Ez. 8:3, 6; 43:8. 2 Kon. 21:4 En hij bouwde altaren in het huis des HEEREN, waarvan de HEERE gezegd had: Te Jeruzalem zal Ik Mijn Naam zetten. 2 Kon. 21:5 Daartoe bouwde hij altaren voor al het heir des hemels, in beide de voorhoven van het huis des HEEREN. Jer. 7:9 Zult gij stelen, doodslaan en overspel bedrijven en valselijk zweren en Baäl roken, en andere goden nawandelen, die gij niet kent? Jer. 7:10 En dan komen en staan voor Mijn aangezicht in dit huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, en zeggen: Wij zijn verlost; om al deze gruwelen te doen? Jer. 11:15 Wat heeft Mijn beminde in Mijn huis te doen, dewijl zij die schandelijke daad met velen doet en het heilige vlees van u geweken is? Wanneer gij kwaad doet, dan springt gij op van vreugde. Ez. 8:3 En Hij stak de gelijkenis ener hand uit en nam mij bij het haar mijns hoofds; en de Geest voerde mij op tussen de aarde en tussen den hemel, en bracht mij in de gezichten Gods te Jeruzalem, tot de deur der poort van het binnenste voorhof, dewelke ziet naar het noorden, alwaar de zitplaats was van een beeld der ijvering, dat tot ijver verwekt. Ez. 8:6 En Hij zeide tot mij: Mensenkind, ziet gij wel wat zij doen, de grote gruwelen die het huis Israëls hier doet, opdat Ik van Mijn heiligdom verre wegga? Doch gij zult nog wederom grote gruwelen zien. Ez. 43:8 Als zij hun dorpel stelden aan Mijn dorpel, en hun post nevens Mijn post, dat er maar een wand tussen Mij en tussen hen was, en verontreinigden Mijn heiligen Naam met hun gruwelen die zij deden; waarom Ik hen verteerd heb in Mijn toorn. |
l 2 Kon. 21:4, enz. 2 Kon. 21:4 En hij bouwde altaren in het huis des HEEREN, waarvan de HEERE gezegd had: Te Jeruzalem zal Ik Mijn Naam zetten. |
40 Dit is er ook, dat zij 84gezonden hebben tot mannen die van verre zouden komen; tot dewelke als een bode gezonden was, zie, zo kwamen zij, voor dewelke gij u wiest, uw ogen blankettet en u met sieraad versierdet; | | 84 Om ongeoorloofde verbonden te maken met heidense volken, om welke aan te lokken en te onthalen, God verhaalt dat zij gelijke kunsten, praktijken, manieren en wijzen van doen gebruikt hebben, als de verdorven snode hoeren plegen te doen. Vgl. Spr. 7:16, 17, enz. Spr. 7:16 Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte. Spr. 7:17 Ik heb mijn leger met mirre, aloë en kaneel welriekende gemaakt; |
41 En gij zat op een heerlijk bed, voor hetwelk een tafel toegericht was, men op hetwelk gij 85Mijn reukwerk en Mijn olie gezet hadt. | | m Spr. 7:17. Spr. 7:17 Ik heb mijn leger met mirre, aloë en kaneel welriekende gemaakt; |
85 Dat Ik u had gegeven, waarmede Ik u, als uw wettige Man, begiftigd en versierd had, en dat gij tot Mijn eer schuldig waart te gebruiken. Vgl. Ez. 16:16, 17, 18, 19. Hos. 2:7, 8. Ez. 16:16 En gij hebt van uw klederen genomen, en u gemaakt geplekte hoogten en hebt daarop gehoereerd; zulks is niet gekomen en zal niet geschieden. Ez. 16:17 Daartoe hebt gij genomen de vaten uws sieraads van Mijn goud en van Mijn zilver, dat Ik u gegeven had, en gij hebt u mansbeelden gemaakt; en gij hebt met dezelve gehoereerd. Ez. 16:18 En gij hebt uw gestikte klederen genomen en hebt ze bedekt; en gij hebt Mijn olie en Mijn reukwerk voor hun aangezichten gesteld. Ez. 16:19 En Mijn brood, hetwelk Ik u gaf, meelbloem en olie en honing, waarmede Ik u spijsde, dat hebt gij ook voor hun aangezichten gesteld tot een lieflijken reuk; zo is het geschied, spreekt de Heere HEERE. Hos. 2:7 Zij bekent toch niet dat Ik haar het koren en den most en de olie gegeven heb, en haar het zilver en goud vermenigvuldigd heb, dat zij tot den Baäl gebruikt hebben. Hos. 2:8 Daarom zal Ik wederkomen en Mijn koren wegnemen op zijn tijd, en Mijn most op zijn gezetten tijd; en Ik zal wegrukken Mijn wol en Mijn vlas, dienende om haar naaktheid te bedekken. |
42 Als nu het geruis der menigte 86daarop stil was, zo 87zonden zij tot mannen uit de 88menigte der mensen, en daar werden 89wijnzuipers aangebracht uit de woestijn; die deden 90armringen aan 91haar handen en een 92sierlijke kroon op haar hoofden. | | 86 Te weten op het voorzeide bed, dat is, als deze zusters haar verbondshandelingen met die grote uitlandse meesters bestierd hadden, zonden zij naar anderen. Anders: En in hen (namelijk Juda en Israël) was een stem van een vrolijke menigte (dat is, men hoorde er vreugde (als in hoerenhuizen) over de heidense verbonden), en met de menigte, of vanwege de menigte der mensen (dat is, van het gemeen gepeupel) werden Sabeeërs aangebracht, enz. |
87 Te weten Ohola en Oholiba. Dit is hier ingevoegd tot aanvulling van den zin, uit vers 40. vers 40 Dit is er ook, dat zij gezonden hebben tot mannen die van verre zouden komen; tot dewelke als een bode gezonden was, zie, zo kwamen zij, voor dewelke gij u wiest, uw ogen blankettet en u met sieraad versierdet; |
88 Dat is, van het gewone volk, of de slechte lieden. |
89 Of: dronkaards, dronken mensen. Anders: Sabeeërs, omdat het Hebreeuwse woord beide zou kunnen betekenen, en van de woestijn mede vermeld wordt, zodat men hierdoor allerlei gespuis van verachtelijke natiën, als Sabeeërs (van dewelke zie Job 1 op vers 15), Arabieren, Moren, enz. (zijnde ook tot drinken en zuipen genegen), kan verstaan, jegens dewelke deze twee overspelige zusters zich als snode verachtelijke hoeren mede gedragen hebben. Job 1:15 (kt.) Doch de Sabeeërs deden een inval en namen ze en sloegen de jongens met de scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen om het u aan te zeggen. |
90 Of: armgesmijde, braceletten. |
91 Te weten dezer hoeren. |
92 Hebr. kroon des sieraads. |
43 Toen 93zeide Ik van deze, die van overspelerijen 94verouderd was: 95Nu zullen zij hoereren de hoererijen dezer hoer, 96en die ook. | | 93 Dat is, Ik dacht, menselijk gesproken, om de ongetemde boosheid des volks uit te drukken. |
94 Of: versleten. Dit kan men duiden op Ohola, als welker hoererij al onder Jerobeam, na Salomo’s dood, begonnen had, of van Oholiba, die het langst in haar land gebleven is, of van elkeen dezer beiden. Anders: En Ik zeide deze oude haar overspelerijen aan, dat is, Ik bestrafte haar daarover door Mijn profeten, doch tevergeefs, als volgt. |
95 Alsof de Heere zeide: Nu schijnt het, dat niettegenstaande haar ouderdom haar hoererij opnieuw weder beginnen zal. Anders: Nu zullen zij de hoererijen dezer hoer uithoereren, en zij zelve ook, dat is, nu zullen zij immers eens moede worden en ophouden, zo die van buiten komen om met deze hoeren te hoereren, als deze hoeren zelve; maar neen, het tegendeel is gebleken. Anders: dat zij nu met deze, dan met die hoereren. Deze woorden worden vanwege de kortheid verscheidenlijk overgezet. |
96 Of: en ook der andere. Het zal nu weder aangaan. Of, als anderen, het zal eens ophouden met deze beiden. |
44 En men ging tot haar in, gelijk men ingaat tot een vrouw die een hoer is; alzo gingen zij in tot Ohola en tot Oholiba, die 97schandelijke vrouwen. | | 97 Hebr. vrouwen der schandelijkheid. |
45 98Rechtvaardige mannen dan, die zullen haar n99richten naar het recht der overspeelsters, en naar het 100recht der bloedvergietsters, want zij zijn overspeelsters en 1bloed is in haar handen. | | 98 Dit kan men in het gemeen nemen, alsof de Heere zeide: Alle eerlievende rechtvaardige mannen zullen deze hoeren moeten veroordelen. Of men kan het duiden op de Assyriërs en Babyloniërs, die rechtvaardigen genoemd worden, omdat zij de executeurs geweest zijn van Gods gerechtigheid over Israël en Juda, en zelfs gelegenheid en reden daartoe hadden, vanwege hun meinedigheid en rebellie; zie het volgende vers. |
n Ez. 16:38. Ez. 16:38 Daartoe zal Ik u naar
de rechten der overspeelsters en der bloedvergietsters richten; en Ik zal u overgeven aan het bloed der grimmigheid en des ijvers. |
99 Of: veroordelen. |
100 Zie Ez. 16 op vers 38. Ez. 16:38 (kt.) Daartoe zal Ik u naar
de rechten der overspeelsters en der bloedvergietsters richten; en Ik zal u overgeven aan het bloed der grimmigheid en des ijvers. |
1 Als vers 37. vers 37 Want zij hebben overspel gedaan, en er is bloed in haar handen; en zij hebben met haar drekgoden overspel gedaan; daartoe hebben zij ook haar kinderen, die zij Mij gebaard hadden, voor hen door het vuur laten doorgaan tot spijze. |
46 Want alzo zegt de Heere HEERE: 2Ik zal een vergadering tegen haar doen opkomen, en zal haar ter beroering en ten roof overgeven. | | 2 Of: Men zal, zij zullen, als Ez. 16:40. Ez. 16:40 Daarna zullen zij tegen u een vergadering doen opkomen, en zullen u met stenen stenigen, en u met hun zwaarden doorsteken. |
47 En de vergadering zal haar met ostenen stenigen, en dezelve met hun zwaarden nederhouwen; haar zonen en haar dochters zullen zij doden, en haar huizen met het vuur pverbranden. | | o Ez. 16:38, 40. Ez. 16:38 Daartoe zal Ik u naar
de rechten der overspeelsters en der bloedvergietsters richten; en Ik zal u overgeven aan het bloed der grimmigheid en des ijvers. Ez. 16:40 Daarna zullen zij tegen u een vergadering doen opkomen, en zullen u met stenen stenigen, en u met hun zwaarden doorsteken. |
p Ez. 16:41. Ez. 16:41 Zij zullen ook uw huizen met vuur verbranden, en oordelen tegen u uitvoeren voor veler vrouwen ogen; en Ik zal u doen ophouden van een hoer te zijn, en gij zult ook niet meer hoerenloon geven. |
48 Alzo zal Ik de schandelijkheid uit het land doen ophouden; opdat alle vrouwen onderwezen worden, dat zij naar uw schandelijkheid niet doen. | | |
49 Alzo zullen zij uw schandelijkheid 3op u leggen, en gij zult de 4zonden uwer drekgoden dragen; en gijlieden zult weten dat Ik de Heere HEERE ben. | | 3 Dat is, op uw hoofd, vergeldende en straffende u naar uw verdiensten. |
4 Dat is, de straffen der zonden met uw drekgoden begaan, als vers 35. vers 35 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Omdat gij Mijner vergeten, en Mij achter uw rug geworpen hebt, zo draag gij ook uw schandelijkheid en uw hoererijen. |