Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Profetie tegen de afgodendienaars |
1 DAARNA kwamen tot mij mannen uit de oudsten van Israël, en azaten neder voor mijn aangezicht. a Ez. 20:1. |
a Ez. 20:1 EN het geschiedde in het zevende jaar, in de vijfde maand, op den tiende derzelver maand, dat er mannen uit de oudsten van Israël kwamen om den HEERE te vragen; en zij zaten neder voor mijn aangezicht. |
2 Toen geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: |
3 Mensenkind, deze mannen hebben hun drekgoden in hun hart opgezet en hebben den aanstoot hunner ongerechtigheid recht voor hun aangezichten gesteld; word Ik dan ernstiglijk van hen gevraagd? |
4 Daarom, spreek met hen, en zeg tot hen: Alzo zegt de Heere HEERE: Een ieder man uit het huis Israëls, die de drekgoden in zijn hart opzet en den aanstoot zijner ongerechtigheid recht voor zijn aangezicht stelt en komt tot den profeet, Ik, de HEERE, zal hem, als hij komt, antwoorden naar de menigte zijner drekgoden; |
5 Opdat Ik het huis Israëls in hun hart grijpe, dewijl zij allen door hun drekgoden van Mij vervreemd zijn. |
6 Daarom, zeg tot het huis Israëls: Alzo zegt de Heere HEERE: Bekeert u, en keert u af van uw drekgoden, en keert uw aangezichten af van al uw gruwelen. |
7 Want ieder man uit het huis Israëls, en uit den vreemdeling die in Israël verkeert, die zich van achter Mij afscheidt, en zet zijn drekgoden op in zijn hart, en stelt den aanstoot zijner ongerechtigheid voor zijn aangezicht, en komt tot den profeet om Mij door hem te vragen: Ik ben de HEERE, hem zal geantwoord worden door Mij; |
8 En Ik zal Mijn aangezicht tegen dienzelven man zetten, en zal hem stellen tot een bteken en tot spreekwoorden, en zal hem uitroeien uit het midden Mijns volks; en gijlieden zult weten dat Ik de HEERE ben. b Deut. 28:37. Ez. 5:15. |
b Deut. 28:37 En gij zult zijn tot een schrik, tot een spreekwoord en tot een spotrede, onder al de volken waar u de HEERE heen leiden zal. Ez. 5:15 Zo zal de smaadheid en hoon een onderwijs en ontzetting den heidenen zijn die rondom u zijn, wanneer Ik over u gerichten in toorn en in grimmigheid en in grimmige straffen oefenen zal; Ik, de HEERE, heb het gesproken. |
9 Als nu een profeet coverreed zal zijn en iets gesproken zal hebben, Ik, de HEERE, heb dienzelven profeet overreed, en Ik zal Mijn dhand tegen hem uitstrekken en zal hem verdelgen uit het midden van Mijn volk Israël. c Ez. 13:1, 2, enz. d Ez. 13:9. |
c Ez. 13:1 EN des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende: Ez. 13:2 Mensenkind, profeteer tegen de profeten Israëls, die profeteren, en zeg tot degenen die uit hun hart profeteren: Hoort des HEEREN woord. d Ez. 13:9 En Mijn hand zal zijn tegen de profeten die ijdelheid zien en leugen voorzeggen; zij zullen in de vergadering Mijns volks niet zijn, en in het schrift van het huis Israëls niet geschreven worden, en in het land Israëls niet komen; en gij zult weten dat Ik de Heere HEERE ben. |
10 En zij zullen hun ongerechtigheid dragen; gelijk de ongerechtigheid des vragers zal zijn, alzo zal zijn de ongerechtigheid des profeten; |
11 Opdat het huis Israëls niet meer van achter Mij afdwale, en zij zich niet meer verontreinigen met al hun overtredingen; alsdan zullen zij Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn, spreekt de Heere HEERE. |
Het oordeel onafwendbaar |
12 Verder geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: |
13 Mensenkind, als een land tegen Mij gezondigd zal hebben, zwaarlijk overtredende, zo zal Ik Mijn hand daartegen uitstrekken en zal hetzelve den estaf des broods breken, en een honger daarin zenden, dat Ik daaruit mensen en beesten uitroeie; e Lev. 26:26. Ez. 4:16; 5:16. |
e Lev. 26:26 Als Ik u den staf des broods zal gebroken hebben, dan zullen tien vrouwen uw brood in één oven bakken en zullen uw brood bij het gewicht wedergeven; en gij zult eten, maar niet verzadigd worden. Ez. 4:16 Daarna zeide Hij tot mij: Gij mensenkind, zie, Ik breek den staf des broods in Jeruzalem, en zij zullen het brood met gewicht en met kommer eten, en het water met zekere maat en met verbaasdheid drinken; Ez. 5:16 Wanneer Ik de boze pijlen des hongers tegen hen uitzenden zal, die ten verderve zijn zullen, die Ik uitzenden zal om u te verderven, zo zal Ik den honger over u vermeerderen en u den staf des broods breken. |
14 Ofschoon deze drie mannen, Noach, Daniël en Job, in het midden van hetzelve waren, zij zouden door hun gerechtigheid alleen hun ziel bevrijden, spreekt de Heere HEERE. |
15 Zo Ik het boos gedierte maak door het land door te gaan, hetwelk dat van kinderen berove, zodat het woest worde, dat er niemand doorga, vanwege het gedierte; |
16 Die drie mannen in het midden van hetzelve zijnde, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo zij zonen en zo zij dochteren bevrijden zouden! Zij zelven alleen zouden bevrijd worden, maar het land zou woest worden. |
17 Of als Ik het zwaard breng over datzelve land, en zeg: Zwaard, ga door, door dat land, zodat Ik daarvan uitroeie mensen en beesten; |
18 Ofschoon die drie mannen in het midden van hetzelve waren, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zij zouden zonen noch dochteren bevrijden, maar zij zelven alleen zouden bevrijd worden. |
19 Of als Ik de pestilentie in datzelve land zend, en Mijn grimmigheid daarover met bloed uitgiet, om daarvan mensen en beesten uit te roeien; |
20 Ofschoon Noach, Daniël en Job in het midden van hetzelve waren, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo zij een zoon of zo zij een dochter zouden bevrijden! Zij zouden alleen hun ziel door hun gerechtigheid bevrijden. |
21 Want alzo zegt de Heere HEERE: Hoeveel te meer als Ik Mijn vier boze gerichten, het zwaard en den honger en het boze gedierte en de pestilentie gezonden zal hebben tegen Jeruzalem, om daaruit mensen en beesten uit te roeien! |
22 Doch zie, daarin zullen ontkomenen overblijven, die uitgevoerd zullen worden, zonen en dochteren; zie, zij zullen tot ulieden uitkomen, en gij zult hun weg zien en hun handelingen; en gij zult vertroost worden over het kwaad dat Ik over Jeruzalem gebracht zal hebben, ja, al wat Ik zal gebracht hebben over haar. |
23 Zo zullen zij u vertroosten, als gij hun weg en hun handelingen zien zult; en gij zult weten dat Ik niet zonder oorzaak gedaan heb, al wat Ik in haar gedaan heb, spreekt de Heere HEERE. |