Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 13 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Ezechiël 13

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

1 EN des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende:
2 Mensenkind, profeteer tegen de profeten Israëls, die profeteren, en zeg tot degenen die uit hun hart profeteren: Hoort des HEEREN woord.
3 Zo zegt de Heere HEERE: Wee over die dwaze profeten, die hun geest nawandelen, en hetgeen zij niet gezien hebben!
4 Uw profeten, o Israël, zijn als vossen in de woeste plaatsen.
5 Gij zijt in de bressen niet opgetreden, noch hebt den muur toegemuurd voor het huis Israëls, om in den strijd te staan ten dage des HEEREN.
6 Zij zien ijdelheid en leugenachtige voorzegging, die daar zeggen: De HEERE heeft gesproken, daar de HEERE hen niet gezonden heeft; en zij geven hoop van het woord te zullen bevestigen.
7 Ziet gij niet een ijdel gezicht, en spreekt een leugenachtige voorzegging, als gij zegt: De HEERE spreekt, daar Ik niet gesproken heb?
8 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Omdat gijlieden ijdelheid spreekt en leugen ziet, daarom, zie, Ik wil aan u, spreekt de Heere HEERE.
9 En Mijn hand zal zijn tegen de profeten die ijdelheid zien en leugen voorzeggen; zij zullen in de vergadering Mijns volks niet zijn, en in het schrift van het huis Israëls niet geschreven worden, en in het land Israëls niet komen; en gij zult weten dat Ik de Heere HEERE ben.
10 Daarom, ja, daarom dat zij Mijn volk verleiden, zeggende: Vrede, daar geen vrede is; en dat de één een lemen wand bouwt, en, zie, de anderen denzelven pleisteren met lozen kalk;
11 Zeg tot degenen die met lozen kalk pleisteren, dat hij omvallen zal; er zal een overstelpende plasregen zijn; en gij, o grote hagelstenen, zult vallen, en een grote stormwind zal hem splijten.
12 Zie, als die wand zal gevallen zijn, zal dan niet tot u gezegd worden: Waar is de pleistering waarmede gij gepleisterd hebt?
13 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Ja, Ik zal hem door een groten stormwind in Mijn grimmigheid splijten, en er zal een overstelpende plasregen zijn in Mijn toorn, en grote hagelstenen in Mijn grimmigheid, om dien te verdoen.
14 Zo zal Ik den wand afbreken dien gijlieden met lozen kalk gepleisterd hebt, en zal hem ter aarde nederwerpen, dat zijn grond zal ontdekt worden; alzo zal de stad vallen, en gij zult in het midden van haar omkomen; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben.
15 Zo zal Ik Mijn grimmigheid tegen den wand voortbrengen, en tegen degenen die hem pleisteren met lozen kalk; en Ik zal tot ulieden zeggen: Die wand is er niet meer, en die hem pleisterden zijn er niet;
16 Te weten de profeten Israëls die van Jeruzalem profeteren en voor haar een gezicht des vredes zien, daar geen vrede is, spreekt de Heere HEERE.
17 En gij, mensenkind, zet uw aangezicht tegen de dochteren uws volks dewelke profeteren uit haar hart, en profeteer tegen haar,
18 En zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Wee die vrouwen die kussens naaien voor alle oksels der armen, en maken hoofddeksels voor het hoofd van alle statuur, om de zielen te jagen. Zult gij de zielen Mijns volks jagen, en zult gij u de zielen in het leven behouden?
19 En zult gij Mij ontheiligen bij Mijn volk, voor handvollen gerst en voor stukken brood, om zielen te doden die niet zouden sterven, en om zielen in het leven te behouden die niet zouden leven, door uw liegen tot Mijn volk, dat de leugen hoort?
20 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik wil aan uw kussens, waarmede gij aldaar de zielen jaagt naar de bloemhoven, en Ik zal ze uit uw armen wegscheuren; en Ik zal die zielen losmaken, de zielen die gij jaagt naar de bloemhoven.
21 Daartoe zal Ik uw hoofddeksels scheuren, en Mijn volk uit uw hand redden, zodat zij niet meer in uw hand zullen zijn tot een jacht; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben.
22 Omdat gijlieden het hart des rechtvaardigen door valsheid hebt bedroefd gemaakt, daar Ik hem geen smart aangedaan heb; en omdat gij de handen des goddelozen gesterkt hebt, opdat hij zich van zijn bozen weg niet afkeren zou, dat Ik hem in het leven behield;
23 Daarom zult gij niet meer ijdelheid zien, noch waarzegging gebruiken; maar Ik zal Mijn volk uit uw hand redden, en gij zult weten dat Ik de HEERE ben.

Einde Ezechiël 13