Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
God beveelt den profeet te profeteren tegen de valse profeten en hun loze pleisteringen, vs. 1, enz. Insgelijks tegen de valse profetessen en haar armkussens en hoofddeksels, 17. |
Valse profeten en profetessen |
1 EN des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende: | | |
2 Mensenkind, profeteer tegen de 1profeten Israëls, 2die profeteren, en zeg tot degenen die 3uit hun hart profeteren: Hoort des HEEREN woord. | | 1 Te weten die daar in Chaldea waren onder de weggevoerde Joden, die hen wijsmaken wilden dat zij in hun vaderland haast wederkeren zouden. Zie van dezelve ook Jer. 29:8. Zij hadden ook hun metgezellen in Jeruzalem, Jer. 23:16, 17. Jer. 29:8 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Laat uw profeten en uw waarzeggers, die in het midden van u zijn, u niet bedriegen, en hoort niet naar uw dromers, die gij doet dromen. Jer. 23:16 Zo zegt de HEERE der heirscharen: Hoort niet naar de woorden der profeten die u profeteren; zij maken u ijdel; zij spreken het gezicht huns harten, niet uit des HEEREN mond. Jer. 23:17 Zij zeggen steeds tot degenen die Mij lasteren: De HEERE heeft het gesproken, gijlieden zult vrede hebben; en tot al wie naar zijns harten goeddunken wandelt, zeggen zij: Ulieden zal geen kwaad overkomen. |
2 Dat is, die het profetisch ambt, doch valselijk, zich aantrekken. |
3 Hebr. de profeten uit hun hart, dat is, die profeteren hetgeen dat uit hun eigen goeddunken, oordeel en drijving voortkomt, en niet van God. Zulke profeten worden gezegd valse gezichten en de bedriegerij huns harten te profeteren, Jer. 14:14, de gezichten huns harten te spreken, Jer. 23:16, profeten te zijn van de bedriegerij huns harten, Jer. 23:26, hun geest na te wandelen, hier in het volgende vers. Zie het tegendeel Num. 16:28 en de aant. aldaar. Jer. 14:14 En de HEERE zeide tot mij: Die profeten profeteren vals in Mijn Naam; Ik heb hen niet gezonden, noch hun bevel gegeven, noch tot hen gesproken; zij profeteren ulieden een vals gezicht, en waarzegging en nietigheid en bedriegerij huns harten. Jer. 23:16 Zo zegt de HEERE der heirscharen: Hoort niet naar de woorden der profeten die u profeteren; zij maken u ijdel; zij spreken het gezicht huns harten, niet uit des HEEREN mond. Jer. 23:26 Hoelange? Is er dan een droom in het hart der profeten die de leugen profeteren? Ja, het zijn profeten van huns harten bedriegerij; Num. 16:28 Toen zeide Mozes: Hieraan zult gij bekennen, dat de HEERE mij gezonden heeft om al deze daden te doen, dat zij niet uit mijn eigen hart zijn. |
3 Zo zegt de Heere HEERE: Wee over die dwaze profeten, die 4hun geest nawandelen, en hetgeen zij 5niet gezien hebben! | | 4 Dat is, hun eigen verstand en ingeving volgen in het voorstellen van hun gewaande profetieën. Vgl. de aant. op het voorgaande vers. |
5 Te weten dat hun in enig gezicht van God vertoond zou zijn, om dat uit Zijn Naam het volk te verkondigen. Het woord zien is dikwijls aldus genomen, als Num. 24:4. Jes. 30:10. Klgld. 2:14, en hier vss. 6, 7, 8. Hiervan worden de profeten zieners genaamd. Zie 1 Sam. 9 op vers 9. 2 Kron. 9 op vers 29. Num. 24:4 De hoorder der redenen Gods spreekt; die het gezicht des Almachtigen ziet, die verrukt wordt en wien de ogen ontdekt worden. Jes. 30:10 Die daar zeggen tot de zieners: Ziet niet; en tot de schouwers: Schouwt ons niet wat recht is; spreekt tot ons zachte dingen, schouwt ons bedriegerijen; Klgld. 2:14 Nun. Uw profeten hebben u ijdelheid en ongerijmdheid gezien, en zij hebben u uw ongerechtigheid niet geopenbaard om uw gevangenis af te wenden, maar zij hebben u gezien ijdele lasten en uitstotingen. vers 6 Zij zien ijdelheid en leugenachtige voorzegging, die daar zeggen: De HEERE heeft gesproken, daar de HEERE hen niet gezonden heeft; en zij geven hoop van het woord te zullen bevestigen. vers 7 Ziet gij niet een ijdel gezicht, en spreekt een leugenachtige voorzegging, als gij zegt: De HEERE spreekt, daar Ik niet gesproken heb? vers 8 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Omdat gijlieden ijdelheid spreekt en leugen ziet, daarom, zie, Ik wil aan u, spreekt de Heere HEERE. 1 Sam. 9:9 (kt.) (Eertijds zeide eenieder aldus in Israël, als hij ging om God te vragen: Komt en laat ons gaan tot den ziener. Want die heden een profeet genoemd wordt, die werd eertijds een ziener genoemd.) 2 Kron. 9:29 (kt.) Het overige nu der geschiedenissen van Sálomo, de eerste en de laatste, zijn die niet geschreven in de woorden van Nathan, den profeet, en in de profetie van Ahía, den Siloniet, en in de gezichten van Jedi, den ziener, aangaande Jeróbeam, den zoon van Nebat? |
4 Uw profeten, o Israël, zijn 6als vossen in de woeste plaatsen. | | 6 Te weten die in woeste, dorre en verlaten plaatsen zijnde, waar zeer weinig te roven is, zeer gretig zijn om het allerslechtste, waar zij het krijgen kunnen, op te snappen. |
5 7Gij zijt 8in de bressen niet opgetreden, noch hebt 9den muur toegemuurd voor het huis Israëls, om in den strijd te staan 10ten dage des HEEREN. | | 7 Te weten valse profeten. |
8 Het is een gelijkenis, genomen van het krijgsbedrijf, alwaar de kloeke soldaten zich in de bres, die in den stadsmuur van den vijand gemaakt is, moediglijk stellen, om den vijand daaruit te houden; hetwelk de valse profeten moesten nagevolgd hebben met gebeden tot God en de vermaningen tot de gemeente, om de oordelen en straffen Gods af te keren. Zie dezelfde manier van spreken Ps. 106:23, 30. Ez. 22:30. Ps. 106:23 Dies Hij zeide dat Hij hen verdelgen zou, tenware dat Mozes, Zijn uitverkorene, in de scheur voor Zijn aangezicht gestaan had, om Zijn grimmigheid af te keren, dat Hij hen niet verdierf. Ps. 106:30 Toen stond Pínehas op en hij oefende gericht, en de plaag werd opgehouden. Ez. 22:30 Ik zocht nu een man uit hen, die den muur mocht toemuren en voor Mijn aangezicht in de bres staan voor het land, opdat Ik het niet mocht verderven; maar Ik vond niemand. |
9 Te weten als hij gebroken was; het is een andere gelijkenis genomen van de hoven, welker heiningen en muren, als zij beschadigd zijn van de wilde dieren, moeten beschermd zijn tegen nieuwen inval derzelve. Zie van dezelve gelijkenis Ez. 22:30. Ez. 22:30 Ik zocht nu een man uit hen, die den muur mocht toemuren en voor Mijn aangezicht in de bres staan voor het land, opdat Ik het niet mocht verderven; maar Ik vond niemand. |
10 Versta den tijd in denwelken de Heere de Chaldeeën over de Israëlieten uitzenden zou, om dezelve te verderven. Dag des Heeren voor dag der straf of wraak. Zie Job 24 op vers 1. Job 24:1 (kt.) WAAROM zouden van den Almachtige de tijden niet verborgen zijn, dewijl zij die Hem kennen, Zijn dagen niet zien? |
6 11Zij zien 12ijdelheid en 13leugenachtige voorzegging, die daar zeggen: De HEERE heeft gesproken, daar de HEERE hen niet gezonden heeft; en zij geven hoop van het 14woord te zullen bevestigen. | | 11 Te weten de valse profeten, die Ezechiël in den tweeden persoon toegesproken had, vers 5, van dewelke hij nu spreekt in den derden persoon, als ook vers 4. Zie van dergelijke verandering in persoon Job 18:4. vers 5 Gij zijt in de bressen niet opgetreden, noch hebt den muur toegemuurd voor het huis Israëls, om in den strijd te staan ten dage des HEEREN. vers 4 Uw profeten, o Israël, zijn als vossen in de woeste plaatsen. Job 18:4 O gij, die zijn ziel verscheurt door zijn toorn, zal om uwentwil de aarde verlaten worden, en zal een rots versteld worden uit haar plaats? |
12 Zie Ez. 12 op vers 24. Ez. 12:24 (kt.) Want geen ijdel gezicht zal er meer wezen, noch vleiende waarzegging, in het midden van het huis Israëls. |
13 Hebr. voorzegging der leugen. |
14 Of: de zaak, te weten die zij als een profetie van God voortkomende, valselijk uitgegeven hebben. |
7 15Ziet gij niet een 16ijdel gezicht, en spreekt 17een leugenachtige voorzegging, als gij 18zegt: De HEERE spreekt, daar 19Ik niet gesproken heb? | | 15 Deze vraag verzekert sterkelijk. |
16 Hebr. een gezicht der ijdelheid, alzo Ez. 12:24. Zie de aant. Ez. 12:24 Want geen ijdel gezicht zal er meer wezen, noch vleiende waarzegging, in het midden van het huis Israëls. |
17 Hebr. een voorzegging der leugen. |
18 Te weten tot het volk. |
19 Namelijk Ik, de Heere. |
8 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Omdat gijlieden ijdelheid spreekt en leugen ziet, daarom, zie, 20Ik wil aan u, spreekt de Heere HEERE. | | 20 Te weten om u te straffen. Vgl. Jer. 21:13 met de aant. Jer. 21:13 Zie, Ik wil aan u, gij inwoneres des dals, gij rots van het plein, spreekt de HEERE; gijlieden die zegt: Wie zou tegen ons afkomen? Of: Wie zou komen in onze woningen? |
9 En 21Mijn hand zal zijn tegen de profeten die ijdelheid zien en leugen voorzeggen; zij zullen 22in de vergadering Mijns volks niet zijn, en in het 23schrift 24van het huis Israëls niet geschreven worden, en 25in het land Israëls niet komen; en gij zult weten dat Ik de Heere HEERE ben. | | 21 Dat is, Mijn kracht om te straffen en te verderven. Alzo Ex. 9:3. Richt. 2:15. 1 Sam. 12:15. Ex. 9:3 Zie, de hand des HEEREN zal zijn over uw vee dat in het veld is, over de paarden, over de ezels, over de kemels, over de runderen en over het kleinvee, door een zeer zware pestilentie. Richt. 2:15 Overal waarheen zij uittogen, was de hand des HEEREN tegen hen ten kwade, gelijk als de HEERE gesproken en gelijk als de HEERE hun gezworen had; en hun was zeer bange. 1 Sam. 12:15 Doch zo gij naar de stem des HEEREN niet zult horen, maar den mond des HEEREN wederspannig zijn, zo zal de hand des HEEREN tegen u zijn, als tegen uw vaders. |
22 Alzo wordt het woord sod genomen Ps. 89:8; 111:1. De zin is, dat de valse profeten niet onder Gods uitverkoren volk zouden gerekend, noch Zijn geestelijke goederen mede deelachtig zouden worden. Ps. 89:8 God is grotelijks geducht in den raad der heiligen, en vreselijk boven allen die rondom Hem zijn. Ps. 111:1 HALLELUJAH. Aleph. Ik zal den HEERE loven van ganser harte; Beth. in den raad en vergadering der oprechten. |
23 Dat is, in het register der ware kinderen Gods. Vgl. Ex. 32:32 en de aant. Insgelijks Ps. 69:29 en de aantt. Luk. 10:20. Openb. 13:8; 17:8; 20:15; 21:27. Ex. 32:32 Nu dan, indien Gij hun zonde vergeven zult! Doch zo niet, zo delg mij nu uit Uw boek, hetwelk Gij geschreven hebt. Ps. 69:29 Laat hen uitgedelgd worden uit het boek des levens, en met de rechtvaardigen niet aangeschreven worden. Luk. 10:20 (kt.) Doch verblijdt u daarin niet, dat de geesten u onderworpen zijn; maar verblijdt u veelmeer dat uw namen geschreven zijn in de hemelen. Openb. 13:8 En allen die op de aarde wonen, zullen hetzelve aanbidden, welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens, des Lams Dat geslacht is, van de grondlegging der wereld. Openb. 17:8 Het beest dat gij gezien hebt, was en is niet; en het zal opkomen uit den afgrond, en ten verderve gaan; en die op de aarde wonen, zullen verwonderd zijn (welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens van de grondlegging der wereld), ziende het beest dat was en niet is, hoewel het is. Openb. 20:15 En zo iemand niet gevonden werd geschreven in het boek des levens, die werd geworpen in den poel des vuurs. Openb. 21:27 En in haar zal niet inkomen iets dat ontreinigt en gruwelijkheid doet en leugen spreekt; maar die geschreven zijn in het boek des levens des Lams. |
24 Dat is, van de ware kerk niet bevonden worden. |
25 Dat is, in het land van Juda niet wederkeren uit de Babylonische gevangenis; gelijk ook wie onboetvaardig blijven, niet komen zullen in het hemels Kanaän. |
10 Daarom, ja, 26daarom dat zij Mijn volk 27verleiden, 28zeggende: Vrede, daar geen vrede is; en dat
29de één een 30lemen wand bouwt, en, zie, 31de anderen denzelven 32pleisteren met 33lozen kalk; | | 26 Deze verdubbeling geschiedt om den zin te meer kracht te geven. Zie dergelijke Gen. 7 op vers 2; 14 op vers 10. Num. 3:9. Deut. 16:20. Joël 3:14 en de aantt. Gen. 7:2 (kt.) Van alle rein vee zult gij tot u nemen zeven en zeven, het mannetje en zijn wijfje; maar van het vee dat niet rein is, twee, het mannetje en zijn wijfje. Gen. 14:10 (kt.) Het dal nu van Siddim was vol lijmputten; en de koning van Sódom en die van Gomórra vluchtten en vielen aldaar; en de overgeblevenen vluchtten naar het gebergte. Num. 3:9 Gij zult dan aan Aäron en zijn zonen de Levieten geven; zij zijn gegeven, zij zijn hem gegeven uit de kinderen Israëls. Deut. 16:20 Gerechtigheid, gerechtigheid zult gij najagen; opdat gij leeft en erfelijk bezit het land dat u de HEERE uw God geven zal. Joël 3:14 Menigten, menigten in het dal des dorswagens; want de dag des HEEREN is nabij, in het dal des dorswagens. |
27 Te weten, zodat zij Mijn dreigementen niet geloofd, Mijn godsdiensten niet zuiverlijk gehouden, en Mijn wetten, voorschrijvende de manier des levens, niet gehoorzaamd hebben, Jer. 28:15, 16. Jer. 28:15 En de profeet Jeremía zeide tot den profeet Hanánja: Hoor nu, Hanánja; de HEERE heeft u niet gezonden, maar gij hebt gemaakt dat dit volk op leugen vertrouwt. Jer. 28:16 Daarom, zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal u wegwerpen van den aardbodem; dit jaar zult gij sterven, omdat gij een afval gesproken hebt tegen den HEERE. |
28 Dat is, hen wijsmakende dat alle dingen wel waren en geen straf was te verwachten. Vgl. vers 16. Jer. 6:14; 28:9. vers 16 Te weten de profeten Israëls die van Jeruzalem profeteren en voor haar een gezicht des vredes zien, daar geen vrede is, spreekt de Heere HEERE. Jer. 6:14 En zij genezen de breuk der dochter Mijns volks op het lichtste, zeggende: Vrede, vrede. Doch daar is geen vrede. Jer. 28:9 De profeet die geprofeteerd zal hebben van vrede, als het woord van dien profeet komt, dan zal die profeet bekend worden, dat hem de HEERE in der waarheid gezonden heeft. |
29 Te weten valse profeet. |
30 Dat is, een slecht en zwak schutsel om een huis vrij te houden van geweldigen aanstoot en inbreuk. Versta de ijdele en vleiende profetieën der verleiders, die zij het volk voorhielden, opdat zij de dreigementen, die God door de ware profeten liet verkondigen, niet geloven zouden. |
31 Te weten valse profeten. |
32 Dat is, hielpen de voorgestelde profetie des eersten door ijdele en den mensen aangename schijnredenen te bevestigen en te volmaken. |
33 Versta een kwalijk gemaakte of getemperde materie van leem, of mortel, die lichtelijk afvalt en vergaat. Vgl. Ez. 22:28. Ez. 22:28 Haar profeten nu pleisteren hen met lozen kalk, ziende ijdelheid, en hun leugen voorzeggende, zeggende: Alzo zegt de Heere HEERE; en de HEERE heeft niet gesproken. |
11 Zeg tot degenen die met lozen kalk pleisteren, dat 34hij omvallen zal; er zal een 35overstelpende plasregen zijn; en gij, o grote hagelstenen, zult vallen, en een grote stormwind zal hem splijten. | | 34 Te weten de lemen wand. |
35 Versta hierdoor en het volgende het geweld der Chaldeeën, hetwelk zich over Jeruzalem en het gehele koninkrijk van Juda gruwelijk uitstorten zou. Dezelfde gelijkenissen worden ook elders gebruikt. Zie Jes. 25:4. Jer. 47:2. Ez. 38:22. Jes. 25:4 Want Gij zijt den arme een Sterkte geweest, een Sterkte den nooddruftige, als hem bange was; een Toevlucht voor den vloed, een Schaduw voor de hitte; want het blazen der tirannen is als een vloed tegen een wand. Jer. 47:2 Zo zegt de HEERE: Zie, wateren komen op van het noorden, en zullen worden tot een overlopende beek, en overlopen het land en de volheid van hetzelve, de stad en die daarin wonen; en de mensen zullen schreeuwen en al de inwoners des lands zullen huilen; Ez. 38:22 En Ik zal met hem rechten door pestilentie en door bloed; en Ik zal een overstelpenden plasregen en grote hagelstenen, vuur en zwavel regenen op hem en op zijn benden en op de vele volken die met hem zullen zijn. |
12 Zie, als die wand zal gevallen zijn, 36zal dan niet tot u 37gezegd worden: Waar is de pleistering waarmede gij gepleisterd hebt? | | 36 Deze vraag verzekert sterkelijk. |
37 Te weten van de lieden die voorbijgaande den inval van het huis zien zullen, of die daarvan enige kennis zullen hebben. |
13 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Ja, Ik zal 38hem door een groten stormwind in Mijn grimmigheid splijten, en er zal een overstelpende plasregen zijn in Mijn toorn, en grote hagelstenen in Mijn grimmigheid, 39om dien te verdoen. | | 38 Te weten dien lemen wand. |
39 Hebr. tot vernieling. |
14 Zo zal Ik den wand afbreken dien gijlieden met lozen kalk gepleisterd hebt, en zal hem 40ter aarde nederwerpen, dat 41zijn grond zal ontdekt worden; alzo zal 42de stad vallen, en 43gij zult in het midden van haar omkomen; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben. | | 40 Hebr. aan de aarde doen genaken. |
41 Dat is, tot den grond toe zal hij uitgeroeid worden. Zie dezelfde manier van spreken Ps. 137:7. Micha 1:6. Hab. 3:13. Vgl. 2 Sam. 22:16. Ps. 137:7 HEERE, gedenk aan de kinderen van Edom, aan den dag van Jeruzalem, die daar zeiden: Ontbloot ze, ontbloot ze, tot haar fundament toe. Micha 1:6 Daarom zal Ik Samaría stellen tot een steenhoop des velds, tot plantingen eens wijngaards; en Ik zal haar stenen in de vallei storten, en haar fundamenten ontdekken. Hab. 3:13 Gij toogt uit tot verlossing Uws volks, tot verlossing met Uw Gezalfde; Gij doorwonddet het hoofd van het huis des goddelozen, ontblotende den grond tot den hals toe. Sela! 2 Sam. 22:16 En de diepe kolken der zee werden gezien, de gronden der wereld werden ontdekt, door het schelden des HEEREN, van het geblaas des winds van Zijn neus. |
42 Namelijk Jeruzalem. |
43 Te weten gij Joden. |
15 Zo zal Ik Mijn grimmigheid tegen den wand voortbrengen, en tegen degenen die hem pleisteren met lozen kalk; en Ik zal tot 44ulieden zeggen: Die wand 45is er niet meer, en die hem pleisterden 46zijn er niet; | | 44 Versta degenen die de valse profeten geloofden en van hun ijdele en vleiende profetieën alle goeds verwachtten. |
45 Dat is, hij is omgeworpen. |
46 Te weten in het leven. Zie Gen. 42 op vers 13. Spr. 12 op vers 7. Gen. 42:13 (kt.) En zij zeiden: Wij, uw knechten, waren twaalf gebroeders, ééns mans zonen in het land Kanaän; en zie, de kleinste is heden bij onzen vader, doch de één, die is niet meer. Spr. 12:7 (kt.) De goddelozen worden omgekeerd, dat zij niet meer zijn; maar het huis der rechtvaardigen zal bestaan. |
16 Te weten de profeten Israëls die van Jeruzalem profeteren en voor haar een gezicht 47des vredes zien, daar geen vrede is, spreekt de Heere HEERE. | | 47 Zie op vers 10. vers 10 (kt.) Daarom, ja, daarom dat zij Mijn volk verleiden, zeggende: Vrede, daar geen vrede is; en dat
de één een lemen wand bouwt, en, zie, de anderen denzelven pleisteren met lozen kalk; |
17 En gij, mensenkind, 48zet uw aangezicht 49tegen de dochteren uws volks dewelke profeteren uit haar hart, en 50profeteer tegen haar, | | 48 Zie Ez. 6 op vers 2. Ez. 6:2 (kt.) Mensenkind, zet uw aangezicht tegen de bergen Israëls, en profeteer tegen dezelve, |
49 Dat is, tegen de vrouwen uws landvolks, die zich voor profetessen en waarzegsters uitgevende, de mensen door enkel ijdelheden en leugens wijsmaakten dat God over hen niet vergramd was, gelijk de ware profeten leerden. Daartoe vleiden en stijfden zij de mensen in hun zonden, hun Gods genade en zegen, hoewel zij in dezelve zonden voortgingen, toezeggende. Om nu eenieder daarvan te verzekeren, maakten zij, zo enigen menen, armkussens en hoofddeksels, dewelke zij den persoon dien zij bedrogen, ter beschikking stelden voor zeker gewin, dat deze profetessen daarvan trokken. |
50 Zie op vers 2. vers 2 (kt.) Mensenkind, profeteer tegen de profeten Israëls, die profeteren, en zeg tot degenen die uit hun hart profeteren: Hoort des HEEREN woord. |
18 En zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Wee die vrouwen die 51kussens naaien voor 52alle oksels der armen, en maken 53hoofddeksels voor het hoofd 54van alle statuur, om de 55zielen te jagen. Zult gij de 56zielen Mijns volks jagen, en zult gij 57u de 58zielen 59in het leven behouden? | | 51 Sommigen verstaan dit niet eigenlijk, maar figuurlijk, van de pluimstrijkerijen en beloften van vrede en rust. Anderen verstaan het eigenlijk, dat zij zulke dingen maakten en verkochten, om gebruikt te worden van degenen die haar profetieën geloofden, tot een teken dat zij zo waarlijk rust en vrede in het land zouden hebben, als hun armen daarop gemakkelijk zouden leunen en rusten. |
52 Hebr. alle oksels der handen, te weten van al degenen die ze tot het voorgemelde einde zouden willen kopen en gebruiken. |
53 Anders: slaapmutsen of overdeksels. Deze dienden tot een teken van altijd vasten en gerusten slaap te zullen hebben. |
54 Dat is, van allen ouderdom, of hoogte. Zij passen haar guichelarij op alle soorten van mensen, kleinen en groten, om eenieder te verleiden en van elkeen te trekken. |
55 En alzo te vangen; dat is, de mensen in het tijdelijke en eeuwige verderf te brengen, door dezelve in gruwelijke afgoderij en onboetvaardigheid te stijven. Vgl. Spr. 6:26 en de aant. Spr. 6:26 Want door een vrouw die een hoer is, komt men tot een stuk brood; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. |
56 Versta de redelijke en onsterfelijke zielen. |
57 Of: voor u, dat is, u ten beste. |
58 Dat is, uw personen. Alzo Gen. 9:5, op de woorden uwer zielen. Gen. 9:5 En voorwaar, Ik zal uw bloed, het bloed
uwer zielen eisen; van de hand van alle gedierte zal Ik het eisen; ook van de hand des mensen, van de hand eens iegelijken zijns broeders zal Ik de ziel des mensen eisen. |
59 Dat is, voeden en onderhouden, door oneerlijk gewin te trekken van uw valse profetieën. |
19 En zult gij Mij 60ontheiligen bij Mijn volk, avoor handvollen gerst en voor stukken brood, 61om zielen te doden die niet zouden sterven, en om zielen 62in het leven te behouden die niet zouden leven, door uw liegen tot Mijn volk, dat 63de leugen hoort? | | 60 Te weten misbruikende Mijn Naam, alsof Ik u last gegeven had, door valse profetieën Mijn volk te verleiden. Vgl. Lev. 18 op vers 21. Lev. 18:21 (kt.) En van uw zaad zult gij niet geven om voor den Molech door het vuur te doen gaan; en den Naam uws Gods zult gij niet ontheiligen; Ik ben de HEERE. |
a Micha 3:5. Micha 3:5 Alzo zegt de HEERE tegen de profeten die mijn volk verleiden, die met hun tanden bijten, en roepen vrede uit; maar die niets geeft in hun mond, tegen dien zo heiligen zij een krijg. |
61 Dat is, om door uw voorzeggingen den dood te verkondigen aan degenen die niet zullen sterven, omdat zij aan Mij geloven en uw waarzeggingen verfoeien. |
62 Dat is, het leven toe te zeggen aan wie niet leven zullen, omdat zij van Mij afgaan en u aanhangen. |
63 Te weten uw leugen, waarmede gij hetzelve bedriegt. |
20 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Zie, 64Ik wil aan uw kussens, waarmede gij aldaar de zielen jaagt naar 65de bloemhoven, en Ik zal ze uit uw armen 66wegscheuren; en Ik zal die zielen 67losmaken, de zielen die gij jaagt naar de bloemhoven. | | 64 Te weten om die te scheuren en te verderven. Vgl. vers 8 en de aant. vers 8 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Omdat gijlieden ijdelheid spreekt en leugen ziet, daarom, zie, Ik wil aan u, spreekt de Heere HEERE. |
65 Hebr. bloeiende hoven, te weten in dewelke zij haar afgoden hadden, om die van toekomende dingen te vragen, en wie naar dezelve dingen nieuwsgierig waren, daarheen aan te lokken, om die te verleiden, Jes. 65:3. Anders: opdat zij wegvliegen, te weten los zijnde van uw bedrieglijke kussens. Jes. 65:3 Een volk, Mij geduriglijk tergende in Mijn aangezicht: in hoven offerende en rokende op tichelstenen. |
66 Of: wegrukken. |
67 Te weten uit de netten waarin gij hen jaagt, of uit de kouwen waarin gij hen gevangen houdt, opdat zij het verderf hetwelk gij hun zoekt aan te brengen, mochten ontkomen. |
21 Daartoe zal Ik uw hoofddeksels scheuren, en Mijn volk uit uw 68hand redden, zodat zij niet meer in uw hand zullen zijn 69tot een jacht; en 70gij zult weten dat Ik de HEERE ben. | | 68 Dat is, geweld en macht. Zie Gen. 16 op vers 6. Gen. 16:6 (kt.) En Abram zeide tot Sarai: Zie, uw dienstmaagd is in uw hand; doe haar wat goed is in uw ogen. En Sarai vernederde haar, en zij vluchtte van haar aangezicht. |
69 Te weten als een prooi, om van u gejaagd te worden. |
70 Te weten gij valse profetessen, van dewelke gesproken is vers 17. vers 17 En gij, mensenkind, zet uw aangezicht tegen de dochteren uws volks dewelke profeteren uit haar hart, en profeteer tegen haar, |
22 Omdat gijlieden het hart des rechtvaardigen door valsheid hebt 71bedroefd gemaakt, daar Ik 72hem geen 73smart aangedaan heb; en omdat gij de 74handen des goddelozen gesterkt hebt, opdat hij zich van zijn bozen weg niet afkeren zou, dat Ik hem in het leven behield; | | 71 Te weten hem dreigende met het tijdelijke en eeuwige verderf, omdat hij u niet geloofde noch volgde. |
72 Te weten den rechtvaardige, of: hetzelve, te weten hart des rechtvaardigen. |
73 Te weten door hem door Mijn straffen te dreigen; ja, heb hem meer getroost met de belofte Mijner genade. |
74 Dat is, in zijn afgoderij en onboetvaardigheid gestijfd en moedig gemaakt hebt. Zie van deze manier van spreken ook Richt. 9:24 en de aant. Zij wordt ook in het goede genomen, als Richt. 7:11. 1 Sam. 23:16. Jes. 35:3. Richt. 9:24 Opdat het geweld, gedaan aan de zeventig zonen van Jerubbaäl, kwame en opdat hun bloed gelegd werd op Abimélech, hun broeder, die hen gedood had, en op de burgers van Sichem, die zijn handen gesterkt hadden om zijn broederen te doden. Richt. 7:11 En gij zult horen wat zij zullen spreken, en daarna zullen uw handen gesterkt worden, dat gij aftrekken zult in het leger. Toen ging hij af, met Pura, zijn jongen, tot het uiterste der schildwachten die in het leger waren. 1 Sam. 23:16 Toen maakte zich Jónathan, de zoon van Saul, op en hij ging tot David in het woud; en hij versterkte zijn hand in God. Jes. 35:3 Versterkt de slappe handen, en stelt de struikelende knieën vast. |
23 Daarom zult 75gij niet meer 76ijdelheid 77zien, noch 78waarzegging gebruiken; maar Ik zal Mijn volk uit uw hand redden, en gij zult weten dat Ik de HEERE ben. | | 75 Te weten valse profetessen. |
76 Zie op vers 6. vers 6 (kt.) Zij zien ijdelheid en leugenachtige voorzegging, die daar zeggen: De HEERE heeft gesproken, daar de HEERE hen niet gezonden heeft; en zij geven hoop van het woord te zullen bevestigen. |
77 Te weten overmits gij omkomen zult. |
78 Of: met waarzegging omgaan. Hebr. waarzeggende waarzeggen, alzo Deut. 18:10. 2 Kon. 17:17. Ez. 21:21. Zie van het woord waarzegging breder Spr. 16 op vers 10. Deut. 18:10 Onder u zal niet gevonden worden die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet doorgaan, die met waarzeggerijen omgaat, een guichelaar, of die op vogelgeschrei acht geeft, of tovenaar, 2 Kon. 17:17 Ook deden zij hun zonen en hun dochters door het vuur gaan en gebruikten waarzeggerijen en gaven op vogelgeschrei acht, en verkochten zich om te doen wat kwaad was in de ogen des HEEREN, om Hem tot toorn te verwekken. Ez. 21:21 Want de koning van Babel zal aan de wegscheiding staan, aan het hoofd van de twee wegen, om waarzegging te gebruiken; hij zal zijn pijlen slijpen, hij zal den terafim vragen, hij zal de lever bezien. Spr. 16:10 (kt.) Waarzegging is op de lippen des konings; zijn mond zal niet overtreden in het gericht. |