Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 12 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Ezechiël 12

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Den profeet wordt van God bevolen het heimelijk vluchten en de gevankelijke wegvoering van den koning Zedekia en van het volk (weinigen uitgezonderd) in zijn persoon af te beelden, vs. 1, enz. Ook zijn brood eten en water drinken met kommer en angst, den Joden tot een teken, 17. God verwerpt het spottende spreekwoord der Joden, en voorzegt daartegenover een haastige en gewisse vervulling Zijner profetieën, 21.
 
De wegvoering voorgesteld
1 VERDER geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:
2 Mensenkind, gij 1woont in het midden van 2een awederspannig huis, dewelke ogen hebben om te zien en 3niet bzien, coren hebben om te horen en 4niet horen, want zij zijn een wederspannig huis.
1 Te weten in Chaldea, onder de Joden die met den koning Jojachin uit hun vaderland in Babylonië weggevoerd waren, onder dewelke, hoewel God de Zijnen had, Ez. 11:16, 17, enz., nochtans blijkt uit deze plaats, dat velen van hen ongelovigen en moedwilligen waren. verwijsteksten
2 Zie Ez. 2 op vers 5. Alzo in het volgende. verwijsteksten
a Ez. 2:3, 5, 6, 7, 8; 3:26, 27. verwijsteksten
3 Te weten inwendiglijk door den geest, om te bemerken wat straffen zij zelven geleden hebben en anderen nog te verwachten stonden, teneinde dat zij zich bekeren zouden. Vgl. Jes. 6:9; 42:18. verwijsteksten
b Jes. 6:9. Jer. 5:21. verwijsteksten
c Jer. 5:21. verwijsteksten
4 Dat is, niet geloven, noch gehoorzaam zijn, na al de vermaningen en dreigementen die God door Zijn profeten hun gedaan heeft.
 
3 5Daarom, gij mensenkind, maak u 6gereedschap van vertrekking; en vertrek bij dag 7voor hun ogen; en gij zult vertrekken 8van uw plaats tot een 9andere plaats voor hun ogen; 10misschien zullen zij het 11merken, 12hoewel zij een wederspannig huis zijn.
5 Omdat zij niet willen zien of horen, zal Ik hun nog een ander teken voorhouden.
6 Te weten een maaltje of koffertje, staf, reismantel, schoenen, of ander reistuig. Vgl. Matth. 10:9, 10. Anderen verstaan het huisraad, als bed, bulster, stoelen, tafels, kisten, kasten, enz. verwijsteksten
7 Dat is, alzo dat zij het met hun ogen aanschouwen. Want de Heere wilde dezen weggevoerden, door hetgeen dat de profeet openbaarlijk doen zou, een zeker teken geven van hetgeen zekerlijk dien van Juda en Jeruzalem in kort wedervaren zou, overmits zij niet geloofden dat het kwalijk met hen gaan zou, ja, hoopten haast daarheen weder te keren, Jer. 28:3, scheldende den profeet Jeremia, door wiens vermaning zij zich in Chaldea hadden laten wegvoeren. verwijsteksten
8 Te weten waar gij woont.
9 Te weten daar gij in dezelve stad niet gewoond hebt; en dat om u alleszins te schikken naar de wijze van doen dergenen die waarlijk verhuizen en vele woningen plegen te doorlopen, hetwelk het volk tot een teken moest zijn dat de koning Zedekia met de zijnen haast zouden moeten verhuizen uit Juda en Jeruzalem en gevankelijk weggevoerd worden naar Babel.
10 Hij gebruikt dit woordje om den profeet in twijfeling te laten van de vruchtbare uitkomst van dit teken, opdat hij leren zou tevreden te zijn met alleen Zijn bevel na te komen. Het schijnt ook dat Hij in den profeet wat goede hoop wil opwekken, om hem tot naarstigheid op te scherpen.
11 Te weten hoe Ik hen om hun wederspannigheid straffen wil.
12 Dat is, niettegenstaande dat zij zeer moedwillig en ongehoorzaam zijn, zodat er niet veel betering aan is te verwachten, nochtans zal Ik dit zichtbare teken hun voorstellen, tot hun meerdere overtuiging. Anders: omdat zij een wederspannig huis zijn. Alzo zou God de reden aanwijzen, om dewelke van der Joden bekering niet veel te verwachten was. Of: mogelijk zullen zij zien, dat is, in hun hart overtuigd worden, dat zij een wederspannig huis zijn, naardien zulke straffen hun volk zullen overkomen, en zij door de hunne in dewelke zij staken, nog niet gebeterd werden.
 
4 Gij zult dan uw 13gereedschap bij dag voor hun ogen uitbrengen, 14als het gereedschap dergenen die vertrekken; daarna zult gij in 15den avond uitgaan voor hun ogen, 16gelijk zij uitgaan die vertrekken.
13 Te weten waarvan in het voorgaande vers gesproken is.
14 Hebr. als het gereedschap der vertrekking, dat is, dat men medeneemt in het vertrekken, verhuizen, of verreizen.
15 Het schijnt dat den profeet gelast is eerst zijn gereedschap uit te brengen in een plaats voor zijn huis binnen den muur zijnde, en daarna den muur door te breken en in donker met hetzelve weg te gaan, tot een teken dat de Joden zouden zoeken heimelijk te ontkomen, en dat de koning Zedekia met zijn krijgslieden des nachts uit Jeruzalem trekken en vluchten zou, gelijk ook geschied is, 2 Kon. 25:4. Jer. 39:4; 52:7. Avond is hier voor den nacht genomen. Zie Job 7 op vers 4. verwijsteksten
16 Hebr. naar de uitgangen der vertrekking, dat is, naar de wijze van het uitgaan dergenen die enige reis aannemen.
 
5 17Doorgraaf u den wand voor hun ogen, en breng daardoor 18uw gereedschap uit.
17 Te weten om te betekenen dat de koning Zedekia de muren der stad zou laten breken, om door de breuk met zijn krijgslieden uit het gevaar te komen. Zie de vervulling 2 Kon. 25:4. Jer. 52:7. verwijsteksten
18 Dit is hier ingevoegd uit het voorgaande 4de vers en uit het volgende 7de vers.
 
6 19Voor hun ogen zult gij het op de schouders dragen, in donker zult gij het uitbrengen; 20uw aangezicht zult gij bedekken, dat gij het land niet ziet; want Ik heb u den huize Israëls tot een 21wonderteken gegeven.
19 Zie op vers 3. verwijsteksten
20 Dit betekent dat de koning Zedekia zo snellijk en verslagen zou vluchten om de handen der Chaldeeën te ontkomen, dat hij het land door hetwelk hij vluchtte, kwalijk zou zien. Daarna dat Zedekia zijn gezicht benomen zou worden door de verblinding zijner ogen, zodat hij het land van Babylonië niet zien zou. Zie de vervulling 2 Kon. 25:7. Jer. 39:7; 52:11. Ook is bedekking van het aangezicht een teken geweest van schande en droefheid die men alrede heeft, en van zwarigheid die te verwachten is. Vgl. 2 Sam. 15 op vers 30. Esth. 7:8. Jer. 14:3. verwijsteksten
21 Te weten om te betekenen wat toekomende was; namelijk de ondergang van den koning Zedekia en van de stad Jeruzalem. Alzo vers 11. Ez. 24:24. Vgl. Ps. 71:7 met de aant. verwijsteksten
 
7 En ik deed alzo, gelijk als mij bevolen was: ik bracht mijn gereedschap uit bij dag, als het gereedschap 22dergenen die vertrekken; daarna in den avond doorgroef ik mij den wand 23met de hand; ik bracht 24het uit in donker en ik droeg het op den schouder voor hun ogen.
22 Hebr. der vertrekking.
23 Dat is, niet met enige ijzeren instrumenten en openbaar geweld, maar als met een diefelijke behendigheid en stilheid, tot een teken dat de koning Zedekia met zijn gezelschap zouden zoeken heimelijk de handen der Chaldeeën te ontvlieden. Zie 2 Kon. 25:4. verwijsteksten
24 Te weten het reisgereedschap.
 
8 En des morgens geschiedde het woord des HEEREN tot mij, zeggende:
9 Mensenkind, heeft niet het huis Israëls, het wederspannig huis, tot u gezegd: 25Wat doet gij?
25 Dat is, wat wil het zijn, dat gij aldus op een vreemde manier in haast verhuist?
 
10 Zeg tot hen: Alzo zegt de Heere HEERE: 26Deze last is tegen den 27vorst te Jeruzalem en het ganse huis Israëls, dat in het midden van 28hen is.
26 Dat is, deze profetie, die u door het teken mijner verhuizing voorgesteld wordt. Zie 2 Kon. 9 op vers 25. Of aldus: Deze last is tegen den vorst, tegen Jeruzalem, enz. verwijsteksten
27 Dat is, den koning Zedekia. De zin is, dat de last dien hij op zijn schouders droeg, een teken was van den last der grote ellenden, die spoedig over den koning, zijn heren en het ganse volk komen zouden.
28 Te weten de Joden die binnen Jeruzalem woonden, of de stad Jeruzalem, in dewelke Joden en Israëlieten vergaderd waren.
 
11 Zeg: Ik ben ulieder 29wonderteken; gelijk als ik 30gedaan heb, alzo zal 31hun gedaan worden; zij zullen door 32wegvoering in de gevangenis 33heen gaan.
29 Zie op vers 6. verwijsteksten
30 Te weten met dit gereedschap aldus te dragen, om te verhuizen.
31 Namelijk den koning van Juda en zijn volk.
32 Of: vertrekking.
33 Te weten naar Babel. Zie de vervulling hiervan 2 Koningen 25. verwijsteksten
 
12 En de 34vorst, die in het midden van 35hen is, zal 36het gereedschap op den schouder dragen 37in donker, en hij zal duitgaan; zij zullen door den 38wand graven om hem daardoor uit te brengen; hij zal zijn 39aangezicht bedekken, opdat hij met het oog de aarde niet zie.
34 Namelijk de koning Zedekia, van denwelken in het voorgaande 10de vers gesproken is.
35 Dat is, van die van Jeruzalem en gans Juda.
36 Te weten dat ter verreizing nodig is, als vers 4. verwijsteksten
37 Vgl. vss. 4, 6, 7. verwijsteksten
d 2 Kon. 25:4. verwijsteksten
38 Dat is, muur; vgl. vers 5. verwijsteksten
39 Vgl. vers 6. verwijsteksten
 
13 eIk zal ook Mijn net over hem 40uitspreiden, dat hij in Mijn jachtgaren gegrepen worde; en Ik zal hem brengen in Babylonië, het land der Chaldeeën; ook zal hij dat 41niet zien, hoewel hij daar sterven zal.
e Ez. 17:20. verwijsteksten
40 Te weten door de Chaldeeuwse krijgslieden, die hem in de vlucht zijnde najagen en vangen zullen. Zie van de vervulling 2 Kon. 25:5, 6, en van de manier van spreken Job 19 op vers 6. verwijsteksten
41 Te weten, omdat door een geveld oordeel de ogen tevoren hem zullen verblind worden, 2 Kon. 25:7. verwijsteksten
 
14 En 42allen die rondom hem zijn tot zijn hulp, en al zijn 43benden zal Ik in 44alle winden fverstrooien; en Ik zal 45het zwaard achter hen uittrekken.
42 Te weten die den koning Zedekia in zijn vlucht vergezelschapten. Zie de vervulling hiervan 2 Kon. 25:5. Versta ook de Egyptenaars, die den koning tevoren in de belegering te hulp gekomen waren, Jer. 37:5. Insgelijks die na den dood van Gedalia in Egypte gevlucht waren, Jer. 42:16, 17, 18; 43:5, 6, 7, enz. verwijsteksten
43 Het woord betekent eigenlijk vleugelen, en hier benden en scharen van krijgsvolk. Alzo Ez. 17:21; 39:4. verwijsteksten
44 Zie Ez. 5 op vers 10. verwijsteksten
f Ez. 5:10, 12. verwijsteksten
45 Zie Ez. 5 op vers 2. verwijsteksten
 
15 Alzo zullen 46zij weten 47dat Ik de HEERE ben, wanneer Ik hen onder de heidenen verspreiden en hen in de landen verstrooien zal.
46 Zie Ez. 5 op vers 13. verwijsteksten
47 Zie Ez. 6 op vers 7. verwijsteksten
 
16 Doch Ik zal van 48hen 49weinige lieden doen overblijven van het zwaard, van den honger en van de pestilentie; opdat zij al 50hun gruwelen 51vertellen onder de heidenen waarheen zij komen zullen, en 52zij zullen weten dat Ik de HEERE ben.
48 Te weten van de Joden en andere Israëlieten, die in Jeruzalem en daarbuiten onder elkander vermengd waren.
49 Hebr. lieden van getal, dat is, weinige lieden, die men lichtelijk tellen kan. Zie Gen. 34 op vers 30. verwijsteksten
50 Tegen de eerste en de tweede tafel. Zie van dezelve 2 Kon. 16:3, 4, enz.; 21:2, 3, enz. 2 Kron. 33:2, 3, enz.; 36:14, 16. verwijsteksten
51 Te weten niet slechts alleen met woorden, maar ook met de daad hunner verstrooiing in alle omliggende landen, waardoor zij als op een toneel gesteld zouden worden tot een openbaar bewijs van Gods wraak tegen de zonde.
52 Te weten niet alleen de Joden, bevindende metterdaad dat Ik waarachtig, rechtvaardig en een vijand der zonden ben, maar ook de heidenen, onderricht zijnde van de Joden en ziende de rechtvaardige plagen, waarmede God hun zonden strafte.
 
17 Daarna geschiedde het woord des HEEREN tot mij, zeggende:
18 Mensenkind, 53gij zult uw brood eten met beven, en uw water zult gij met beroerte en met kommer drinken.
53 Te weten om te betekenen de benauwdheid, vrees en verslagenheid, waartoe de Joden in Jeruzalem en overal in het land gebracht zouden worden. Vgl. Ez. 4:16. verwijsteksten
 
19 En gij zult tot het volk 54des lands zeggen: Alzo zegt de Heere HEERE van de inwoners van Jeruzalem, in het land Israëls: Zij zullen hun brood 55met kommer eten, en hun water zullen zij met gverbaasdheid drinken, 56omdat 57haar land woest zal worden 58van zijn volheid, vanwege het geweld van al degenen die daarin wonen;
54 Namelijk van Chaldea. Hij verstaat de Joden en Israëlieten die daar als gevangenen woonden. Dezen was het zeer profijtelijk te horen, hoe het nog met Jeruzalem vergaan zou. Want het was hun leed, verleid zijnde door de valse profeten, dat zij door den raad van Jeremia hun vaderland verlaten en zich hun vijanden overgegeven hadden.
55 Dat is, zeer bekommerd, verslagen en verbaasd zijnde over de onverwachte en vreselijke ellenden, die hen tegelijk zullen overvallen.
g Ez. 4:16. verwijsteksten
56 Dat is, opdat zij daaruit verstaan mochten, dat niet alleen de stad belegerd, maar ook het ganse land verwoest zou worden.
57 Versta het land van Jeruzalem, te weten waarin deze stad gelegen was en waarover zij heerste.
58 Dat is, van hetgeen waar het vol van is, alzo Ps. 24:1. Versta allerlei overvloed en rijkdom, die door den vijand weggenomen zou worden. verwijsteksten
 
20 En de bewoonde steden zullen woest worden, en het land zal een wildernis zijn; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben.
 
Geen uitstel meer
21 Wederom geschiedde het woord des HEEREN tot mij, zeggende:
22 Mensenkind, wat is dit voor een 59spreekwoord dat 60gijlieden hebt in het land Israëls, zeggende: De dagen zullen verlengd worden, en al het 61gezicht zal vergaan?
59 Het Hebreeuwse woord betekent hier een algemeen zeggen, met weinige woorden veel betekenende, en het meeste deel der lieden zo bekend, dat het hun met de eerste gelegenheid terstond op de tong komt. Zie 1 Sam. 10:12; 24:14. Ez. 18:2. verwijsteksten
60 Te weten die onder u met Mijn dreigementen den spot houdt.
61 De zin van dit spreekwoord is, dat zij met de voorzeggingen der profeten, rakende hun ondergang, niet te doen hadden, overmits God naar Zijn lankmoedigheid den tijd van de aankomst huns verderfs, dien de profeten kort maakten, verlengen zou, of dat hun profetieën nimmermeer zouden waarachtig bevonden worden.
 
23 Daarom, zeg tot hen: Alzo zegt de Heere HEERE: Ik zal dit spreekwoord doen ophouden, dat zij het niet meer ten spreekwoord gebruiken zullen in Israël. Maar spreek tot hen: 62De dagen zijn nabijgekomen, en 63het woord van 64ieder gezicht.
62 Dat is, de tijd van hun ondergang.
63 Dat is, de profetie, van hun uitroeiing door de Chaldeeën.
64 Dat is, den inhoud, de uitvoering van elke profetie, rakende uw voorzegd verderf.
 
24 Want geen 65ijdel gezicht zal er meer wezen, noch 66vleiende waarzegging, in het midden van het huis Israëls.
65 Dat is, valse en leugenachtige voorzegging. Alzo Klgld. 2:14. Ez. 13:6, 7. Zach. 10:2. IJdelheid voor valsheid. Zie Job 31 op vers 5. verwijsteksten
66 Hebr. gladde, of: desgenen die glad is, te weten van mond, door vleiing en schoonspreken. Vgl. Spr. 5:3; 26:28, en de aantt. Hij spreekt van de valse profeten, die den waren profeten tegenspraken en het volk met zoete en aangename voorzeggingen in hun ongeloof, afgoderij en kwade leven voedden. Anders: slibberige, dat is, twijfelachtige. verwijsteksten
 
25 Want Ik ben de HEERE, Ik zal spreken; het woord dat Ik zal spreken, zal gedaan worden, de tijd 67zal niet meer 68uitgesteld worden; want in 69uw dagen, o wederspannig huis, zal Ik een woord spreken en hetzelve doen, spreekt de Heere HEERE.
67 Want de belegering van Jeruzalem door Nebukadnezar is kort daarna gevolgd.
68 Hebr. eigenlijk: vertrokken, of vertogen.
69 Dat is, in uw leven.
 
26 Verder geschiedde het woord des HEEREN tot mij, zeggende:
27 Mensenkind, zie, die van het huis Israëls zeggen: Het gezicht dat hij ziet, is 70voor vele dagen, en 71hij profeteert van tijden die verre zijn.
70 Dat is, voor langen tijd, eer het vervuld zal worden, zodat de straf op onze dagen niet aankomen zal. Zij loochenen niet openbaarlijk de waarheid der profetie, maar om zichzelven in slaap te wiegen, stellen zij dezelve lang uit.
71 Zij menen den profeet Ezechiël.
 
28 Daarom, zeg tot hen: Alzo zegt de Heere HEERE: Geen Mijner woorden zullen meer uitgesteld worden; het woord hetwelk Ik gesproken heb, dat zal gedaan worden, spreekt de Heere HEERE.

Einde Ezechiël 12