Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Verder gezicht van de heerlijkheid des Heeren, zijnde gelijk het voorgaande, dat de profeet aan de rivier Chebar gezien had, en van de vurige kolen, die de Man met linnen bekleed, ontving om over de stad te strooien, vs. 1, enz. De heerlijkheid des HEEREN schijnt hier driemaal haar plaats veranderd te hebben, ten eerste van de cherubs tot den dorpel des tempels, 4. Ten tweede vandaar weder op de cherubs, 18. Ten derde op de cherubs tot de Oostpoort of voorste poort, om uit te gaan uit Zijn huis, 19. |
De HEERE verlaat den tempel |
1 DAARNA 1zag ik, en zie, boven het 2uitspansel hetwelk was over het hoofd der 3cherubs, was als een 4saffiersteen, als de gedaante van de gelijkenis eens 5troons; en
6Hij verscheen 7op dezelve. |
| 1 Te weten in den geest. Want de profeet was in optrekking der zinnen. |
| 2 Zie Ez. 1 op vers 22, en vgl. aldaar vers 26. |
| Ez. 1:22 (kt.) En over de hoofden der dieren was de gelijkenis eens uitspansels, gelijk de verve van het vreselijke kristal, van boven af over hun hoofden uitgespreid. Ez. 1:26 En boven het uitspansel hetwelk was boven hun hoofden, was de gelijkenis eens troons, als de gedaante van een saffiersteen; en op de gelijkenis des troons was de gelijkenis als de gedaante eens mensen, daar bovenop zijnde. |
| 3 Dat is, de gelijkenis van cherubs. Zie van dezen Gen. 3 op vers 24. Zij worden Ez. 1:5 dieren genaamd, en waren in getal vier. Zie de aantt. |
| Gen. 3:24 (kt.) En Hij dreef den mens uit, en stelde cherubs tegen het oosten des hofs van Eden, en een vlammig lemmer eens zwaards, dat zich omkeerde, om te bewaren den weg van den boom des levens. Ez. 1:5 En uit het midden daarvan kwam de gelijkenis van vier dieren; en dit was hun gedaante: zij hadden de gelijkenis van een mens. |
| 4 Zie Ez. 1 op vers 26. |
| Ez. 1:26 (kt.) En boven het uitspansel hetwelk was boven hun hoofden, was de gelijkenis eens troons, als de gedaante van een saffiersteen; en op de gelijkenis des troons was de gelijkenis als de gedaante eens mensen, daar bovenop zijnde. |
| 5 Zie Ez. 1 op vers 26. |
| Ez. 1:26 (kt.) En boven het uitspansel hetwelk was boven hun hoofden, was de gelijkenis eens troons, als de gedaante van een saffiersteen; en op de gelijkenis des troons was de gelijkenis als de gedaante eens mensen, daar bovenop zijnde. |
| 6 Te weten God, Die onder genoemd wordt de Heere, vers 18, en de God Israëls, vers 19. |
| vers 18 Toen ging de heerlijkheid des HEEREN van boven den dorpel des huizes weg, en stond boven de cherubs. vers 19 En de cherubs hieven hun vleugelen op, en verhieven zich van de aarde omhoog voor mijn ogen, als zij uitgingen; en de raderen waren tegenover hen; en elkeen stond aan de deur der Oostpoort van het huis des HEEREN; en de heerlijkheid van den God Israëls was van boven over hen. |
| 7 Te weten het uitspansel en den troon. Of: boven dezelve, te weten cherubs. |
|
2 En Hij sprak tot 8den Man, bekleed met linnen, en Hij zeide: Ga in 9tot tussen de 10wielen, 11tot onder den cherub, en vul Uw vuisten met 12vurige kolen 13van tussen de cherubs en 14strooi ze over de stad. En 15Hij ging in 16voor mijn ogen. |
| 8 Zie van Dezen Ez. 9 op vers 2. Als men door Hem hier verstaat den Heere Christus, zo wordt Hij hier aangezien als de Rechter der goddelozen. |
| Ez. 9:2 (kt.) En zie, zes mannen kwamen van den weg der Hoge poort, die gekeerd is naar het noorden, en elkeen met zijn verpletterend wapen in zijn hand, en één Man in het midden van hen was met linnen bekleed, en een schrijvers-inktkoker was aan Zijn lendenen; en zij kwamen in en stonden bij het koperen altaar. |
| 9 Hebr. tot de tussenheden der wielen; dat is, tot in het midden derzelve. Alzo in het volgende. |
| 10 Versta door deze de raderen, welker beschrijving en betekenis zie Ez. 1 op vers 15. |
| Ez. 1:15 (kt.) Als ik die dieren zag, zie, zo was er een rad op de aarde bij die dieren, naar vier aangezichten van hetzelve. |
| 11 Want de wielen of raderen waren bij de cherubs. |
| 12 Dewelke waren afbeeldingen van Gods rechtvaardige straffen. Zie Ez. 1 op vers 13, en vgl. Ps. 18:9. |
| Ez. 1:13 (kt.) Aangaande de gelijkenis der dieren, hun gedaante was als brandende kolen des vuurs, als de gedaante der fakkels; datzelve vuur
ging steeds tussen die dieren; en het vuur had een glans en uit het vuur kwam een bliksem voort. Ps. 18:9 Rook ging op van Zijn neus en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden daarvan aangestoken. |
| 13 Hebr. van de tussenheden der cherubs, dat is, van de plaats die tussen de cherubs is. |
| 14 Tot een teken dat zij verteerd zal worden door een brand van het zwaard, den honger en de pest, ja, ook met materieel vuur, 2 Kon. 25:9. |
| 2 Kon. 25:9 En hij verbrandde het huis des HEEREN en het huis des konings; mitsgaders alle huizen van Jeruzalem en alle huizen der groten verbrandde hij met vuur. |
| 15 Namelijk de Man met linnen bekleed. |
| 16 Dat is, dat ik Hem met mijn ogen in dit gezicht aanschouwde. |
|
3 De cherubs nu stonden 17ter rechterzijde 18van het huis, als diezelve Man inging; en een 19wolk vervulde het 20binnenste voorhof. |
| 17 Dat is, aan de noordzijde; dewelke zag naar het land der Chaldeeën, tot een teken dat des tempels en der Joden verderf vandaar komen zou. |
| 18 Dat is, van den tempel des Heeren, welverstaande in het binnenste voorhof, gelijk blijkt uit de volgende woorden van dit vers. |
| 19 Dewelke betekende Gods gramschap, en de verstoring die den tempel was nakende. Zo is de wolk hier een teken van Gods toorn en de aanstaande zwarigheden, als Ps. 18:12, 13, en niet van Zijn genadige bijwoning, als wel Ex. 40:34. Num. 9:15. 1 Kon. 8:10, 11. |
| Ps. 18:12 Duisternis zette Hij tot Zijn verberging; rondom Hem was Zijn tent, duisterheid der wateren, wolken des hemels. Ps. 18:13 Van den glans die vóór Hem was, dreven Zijn wolken daarheen, hagel en vurige kolen. Ex. 40:34 Toen bedekte de wolk de tent der samenkomst, en de heerlijkheid des HEEREN vervulde den tabernakel; Num. 9:15 En op den dag van het oprichten des tabernakels bedekte de wolk den tabernakel, op de tent der getuigenis; en in den avond was over den tabernakel als een gedaante des vuurs, tot aan den morgen. 1 Kon. 8:10 En het geschiedde als de priesters uit het heilige uitgingen, dat een wolk het huis des HEEREN vervulde. 1 Kon. 8:11 En de priesters konden niet staan om te dienen, vanwege de wolk; want de heerlijkheid des HEEREN had het huis des HEEREN vervuld. |
| 20 Hetwelk was het voorhof der priesters. Zie 1 Kon. 6 op vers 36. |
| 1 Kon. 6:36 (kt.) Daarna bouwde hij het binnenste voorhof van drie rijen gehouwen stenen, en een rij cederen balken. |
|
4 Toen hief zich 21de heerlijkheid des HEEREN omhoog 22van boven den 23cherub, 24op den dorpel van het 25huis; en het huis werd vervuld met een wolk, en het 26voorhof was vol van den glans der heerlijkheid des HEEREN. |
| 21 Zie Ez. 1 op vers 28. |
| Ez. 1:28 (kt.) Gelijk de gedaante van den boog die in de wolk is ten dage des plasregens, alzo was de gedaante van den glans rondom; dit was de gedaante van de gelijkenis der heerlijkheid des HEEREN; en als ik het zag, viel ik op mijn aangezicht, en ik hoorde een stem van Een Die sprak. |
| 22 Te weten waarop de Heere in het heilige der heiligen Zijn gewone woning gehad had, 1 Sam. 4:4. Ps. 80:2. Jes. 37:16. Of: van op deze vier cherubs tot den dorpel des huizes. |
| 1 Sam. 4:4 Het volk dan zond naar Silo en men bracht vandaar de ark des verbonds des HEEREN der heirscharen, Die tussen de cherubs woont; en de twee zonen van Eli, Hofni en Pínehas, waren daar met de ark des verbonds Gods. Ps. 80:2 O Herder Israëls, neem ter ore, Die Jozef als schapen leidt; Die tussen de cherubs zit, verschijn blinkende. Jes. 37:16 O HEERE der heirscharen, Gij God Israëls, Die tussen de cherubs woont, Gij Zelf, Gij alleen zijt de God van alle koninkrijken der aarde, Gij hebt den hemel en de aarde gemaakt. |
| 23 Of: cherubs; want het enkelvoud is hier voor het meervoud genomen. Zie op vers 1. Ez. 9 op vers 3. |
| vers 1 (kt.) DAARNA zag ik, en zie, boven het uitspansel hetwelk was over het hoofd der cherubs, was als een saffiersteen, als de gedaante van de gelijkenis eens troons; en
Hij verscheen op dezelve. Ez. 9:3 (kt.) En de heerlijkheid van den God Israëls hief zich op van den cherub, waarop Hij was, tot den dorpel van het huis; en Hij riep tot den Man Die met linnen bekleed was, Die den schrijvers-inktkoker aan Zijn lendenen had. |
| 24 Tot een teken dat God van den tempel en van dat volk verhuizen wilde. |
| 25 Dat is, van het deel des tempels, genaamd het heilige. Eerst is God gescheiden van het allerheiligste, Ez. 9:3. Nu scheidt Hij ook uit het heilige. |
| Ez. 9:3 En de heerlijkheid van den God Israëls hief zich op van den cherub, waarop Hij was, tot den dorpel van het huis; en Hij riep tot den Man Die met linnen bekleed was, Die den schrijvers-inktkoker aan Zijn lendenen had. |
| 26 Te weten het binnenste, anders genaamd: het voorhof der priesters. |
|
5 En het 27geruis van de 28vleugelen der 29cherubs werd gehoord tot 30het uiterste voorhof, 31als de stem des 32almachtigen Gods, wanneer Hij spreekt. |
| 27 Dit wordt breder bij gelijkenissen beschreven Ez. 1:24. |
| Ez. 1:24 En als zij gingen, hoorde ik een geruis hunner vleugelen als het geruis van vele wateren, als de stem des Almachtigen, als de stem eens geroeps, als het gedeun eens heirlegers; als zij stonden, zo lieten zij hun vleugelen neder. |
| 28 Zie Ez. 1 op vers 6. |
| Ez. 1:6 (kt.) En elkeen had vier aangezichten; insgelijks had elkeen van hen vier vleugelen. |
| 29 Te weten die alzo deze rechtvaardige verhuizing des Heeren als met lofzegging toestemden, of de schrikkelijke zwarigheid die daarop zou volgen, als met ontzetting voorzegden. |
| 30 Anders genaamd: het grote voorhof. Zie 1 Kon. 7:9 en de aant. |
| 1 Kon. 7:9 Al deze dingen waren van kostelijke stenen, naar de maten gehouwen, vanbinnen en vanbuiten met de zaag gezaagd; en dat van den grondslag tot aan de neutstenen een palmbreed, en van buiten tot het grote voorhof. |
| 31 Zie Ez. 1 op vers 24. |
| Ez. 1:24 (kt.) En als zij gingen, hoorde ik een geruis hunner vleugelen als het geruis van vele wateren, als de stem des Almachtigen, als de stem eens geroeps, als het gedeun eens heirlegers; als zij stonden, zo lieten zij hun vleugelen neder. |
| 32 Zie Gen. 17 op vers 1. |
| Gen. 17:1 (kt.) ALS nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram en zeide tot hem: Ik ben God de Almachtige; wandel voor Mijn aangezicht en zijt oprecht. |
|
6 Het geschiedde nu als 33Hij den Man, bekleed met linnen, geboden had, zeggende: Neem 34vuur 35van tussen de wielen, van tussen de cherubs, dat hij inging en stond bij 36een rad. |
| 33 Namelijk de Heere, Wiens heerlijkheid beschreven is vers 4. |
| vers 4 Toen hief zich de heerlijkheid des HEEREN omhoog van boven den cherub, op den dorpel van het huis; en het huis werd vervuld met een wolk, en het voorhof was vol van den glans der heerlijkheid des HEEREN. |
| 34 Genaamd vers 2 vurige kolen. Het vuur betekent Gods toorn en wraak. Zie Job 22 op vers 20. |
| vers 2 En Hij sprak tot den Man, bekleed met linnen, en Hij zeide: Ga in tot tussen de wielen, tot onder den cherub, en vul Uw vuisten met vurige kolen van tussen de cherubs en strooi ze over de stad. En Hij ging in voor mijn ogen. Job 22:20 (kt.) Dewijl onze stand niet verdelgd is, maar het vuur hun overblijfsel verteerd heeft. |
| 35 Zie op vers 2. |
| vers 2 (kt.) En Hij sprak tot den Man, bekleed met linnen, en Hij zeide: Ga in tot tussen de wielen, tot onder den cherub, en vul Uw vuisten met vurige kolen van tussen de cherubs en strooi ze over de stad. En Hij ging in voor mijn ogen. |
| 36 Te weten van die vier raderen of wielen die bij de cherubs waren. Anders: bij de raderen. En zo wordt hier het enkelvoud voor het meervoud genomen. Vgl. vers 4, de aant. op het woord cherub. |
| vers 4 Toen hief zich de heerlijkheid des HEEREN omhoog van boven den cherub, op den dorpel van het huis; en het huis werd vervuld met een wolk, en het voorhof was vol van den glans der heerlijkheid des HEEREN. |
|
7 Toen stak 37een cherub zijn hand uit van tussen de cherubs, tot het vuur, hetwelk was tussen de cherubs, en nam daarvan, en gaf het in de vuisten Desgenen Die met linnen bekleed was; Die nam het en 38ging uit. |
| 37 Te weten een van die vier van dewelke zie Ez. 1:5 en de aantt. |
| Ez. 1:5 En uit het midden daarvan kwam de gelijkenis van vier dieren; en dit was hun gedaante: zij hadden de gelijkenis van een mens. |
| 38 Te weten om dat te strooien over de stad Jeruzalem; hetwelk hier wel geschied is in een gezicht tot voorzegging van het toekomende, maar weinige jaren hierna in de daad, tot vervulling van het voorzegde. |
|
8 Want 39er werd gezien aan de cherubs de gelijkenis van eens mensen 40hand onder hun vleugelen. |
| 39 Zie Ez. 1 op vers 8. |
| Ez. 1:8 (kt.) En mensenhanden waren onder hun vleugelen aan hun vier zijden; en die vier hadden hun aangezichten en hun vleugelen. |
| 40 Versta evenwel dat zij elk twee handen hadden. Een enkelvoud voor een meervoud. Vgl. vers 4 op het woord cherub; insgelijks vers 21. |
| vers 4 Toen hief zich de heerlijkheid des HEEREN omhoog van boven den cherub, op den dorpel van het huis; en het huis werd vervuld met een wolk, en het voorhof was vol van den glans der heerlijkheid des HEEREN. vers 21 Elkeen had vier aangezichten, en elkeen had vier vleugelen; en de gelijkenis van mensenhanden was onder hun vleugelen. |
|
9 Toen zag ik, en zie, 41vier raderen waren bij 42de cherubs; 43één rad was bij elken cherub; en de gedaante der raderen awas als de verve van een 44turkooissteen. |
| 41 Zie Ez. 1 op vers 15. |
| Ez. 1:15 (kt.) Als ik die dieren zag, zie, zo was er een rad op de aarde bij die dieren, naar vier aangezichten van hetzelve. |
| 42 Dewelke ook vier waren in getal, Ez. 1:5, alwaar zij dieren genoemd worden. Zie de aantt. |
| Ez. 1:5 En uit het midden daarvan kwam de gelijkenis van vier dieren; en dit was hun gedaante: zij hadden de gelijkenis van een mens. |
| 43 Hebr. een rad bij een cherub, en een rad bij een cherub, dat is, bij elken cherub een rad. Zie van deze manier van spreken Gen. 7 op vers 2. Num. 7:11; 13 op vers 2. |
| Gen. 7:2 (kt.) Van alle rein vee zult gij tot u nemen zeven en zeven, het mannetje en zijn wijfje; maar van het vee dat niet rein is, twee, het mannetje en zijn wijfje. Num. 7:11 En de HEERE zeide tot Mozes: Alle oversten zullen (een iegelijk op zijn dag) hun offerande offeren ter inwijding des altaars. Num. 13:2 (kt.) Zend u mannen uit, die het land Kanaän verspieden, hetwelk Ik den kinderen Israëls geven zal; van elken stam zijner vaderen zult gijlieden één man zenden, zijnde ieder een overste onder hen. |
| a Ez. 1:16. |
| Ez. 1:16 De gedaante der raderen en derzelver maaksel was als de verve van een turkoois; en die vier hadden enerlei gelijkenis; daartoe was hun gedaante en hun maaksel alsof het ware een rad in het midden van een rad. |
| 44 Een edelgesteente, van hetwelk zie Ez. 1:16. |
| Ez. 1:16 De gedaante der raderen en derzelver maaksel was als de verve van een turkoois; en die vier hadden enerlei gelijkenis; daartoe was hun gedaante en hun maaksel alsof het ware een rad in het midden van een rad. |
|
10 En aangaande hun gedaanten, die vier hadden 45enerlei gelijkenis, 46gelijk of het ware geweest een rad in het midden van een rad. |
| 45 Dewelke betekent dat in al Gods werken een wonderbare gelijkheid is van wijze, orde en volmaaktheid. |
| 46 Zie Ez. 1:15 op de woorden vier aangezichten. Insgelijks zie de aant. in dezelfde plaats op vers 16. |
| Ez. 1:15 Als ik die dieren zag, zie, zo was er een rad op de aarde bij die dieren, naar vier aangezichten van hetzelve. vers 16 (kt.) En als de cherubs gingen, zo gingen die raderen nevens dezelve; en als de cherubs hun vleugelen ophieven om zich van de aarde omhoog te heffen, zo keerden zich diezelve raderen ook niet om van bij hen. |
|
11 Als 47die gingen, zo gingen 48deze op hun vier zijden; 49zij keerden zich niet om als zij gingen; maar de plaats waarheen het 50hoofd zag, die volgden zij na; zij keerden zich niet om als zij gingen. |
| 47 Te weten de cherubs, bij dewelke de raderen waren. Zie Ez. 1 op vers 9. |
| Ez. 1:9 (kt.) Hun vleugelen waren samengevoegd, de een aan den ander; zij keerden zich niet om als zij gingen; zij gingen elkeen rechtuit voor zijn aangezicht heen. |
| 48 Te weten de raderen. Zie Ez. 1 op vers 17. |
| Ez. 1:17 (kt.) Als zij gingen, zij gingen op hun vier zijden; zij keerden zich niet om als zij gingen. |
| 49 Zie Ez. 1:17. |
| Ez. 1:17 Als zij gingen, zij gingen op hun vier zijden; zij keerden zich niet om als zij gingen. |
| 50 Versta een der vier hoofden die een iedere cherub had, dewelke tegen de vier winden zagen. |
|
12 51Hun ganse 52lichaam nu, en hun ruggen en hun handen en hun vleugelen, mitsgaders de raderen, waren vol ogen rondom; 53die vier hadden hun raderen. |
| 51 Te weten der cherubs, denwelken hier ogen toegeschreven worden (hoewel niet in het eerste gezicht, Ezechiël 1), betekenende de voorzienigheid Gods, waardoor zij verlicht worden en al hun werk wijselijk gestierd en uitgevoerd wordt. Vgl. Ez. 1 op vers 18, alwaar van de ogen der raderen gesproken is. |
| Ezechiël 1 IN het dertigste jaar, in de vierde maand, op den vijfde derzelver maand, als ik in het midden der weggevoerden was bij de rivier Chebar, zo geschiedde het dat de hemelen werden geopend en ik gezichten Gods zag. Ez. 1:18 (kt.) En hun velgen, die waren zo hoog, dat zij vreselijk waren; en hun velgen waren vol ogen rondom aan die vier raderen. |
| 52 Hebr. vlees. Want het lichaam des mensen bestaat uit vlees. Zie Job 12 op vers 10. |
| Job 12:10 (kt.) In Wiens hand de ziel is van al wat leeft, en de geest van alle vlees des mensen. |
| 53 Te weten cherubs. Zie Ez. 1 op vers 15. Insgelijks hier vers 9. De zin is, dat iedere cherub een rad had. |
| Ez. 1:15 (kt.) Als ik die dieren zag, zie, zo was er een rad op de aarde bij die dieren, naar vier aangezichten van hetzelve. vers 9 Toen zag ik, en zie, vier raderen waren bij de cherubs; één rad was bij elken cherub; en de gedaante der raderen was als de verve van een turkooissteen. |
|
13 Aangaande de raderen, elkeen derzelve werd 54voor mijn oren genaamd Galgal. |
| 54 Dat is, dat ik het hoorde, werd elk rad genoemd galgal, dat is, wiel, of kogel, of kloot, of aldus: daar werd tot hen geroepen: O wiel, of: Het wiel, enz. |
|
14 En 55elkeen had vier aangezichten: het 56eerste aangezicht was het aangezicht eens 57cherubs, en het tweede aangezicht was het aangezicht eens mensen, en het derde het aangezicht eens leeuws, en het vierde het aangezicht eens arends. |
| 55 In dit gezicht is enig onderscheid in de orde en benaming, van het gezicht Ezechiël 1, hoewel het in de daad hetzelfde geweest is. Zie vss. 15, 22. |
| Ezechiël 1 IN het dertigste jaar, in de vierde maand, op den vijfde derzelver maand, als ik in het midden der weggevoerden was bij de rivier Chebar, zo geschiedde het dat de hemelen werden geopend en ik gezichten Gods zag. vers 15 En die cherubs hieven zich omhoog; dit was hetzelfde dier dat ik bij de rivier Chebar gezien had. vers 22 En aangaande de gelijkenis van hun aangezichten, het waren dezelfde aangezichten die ik gezien had bij de rivier Chebar, hun gedaanten en zij zelven; zij gingen ieder rechtuit voor zijn aangezicht heen. |
| 56 Te weten van elkeen der cherubs. Nu, dit eerste aangezicht van den cherub was dat voorwaarts uitzag, het tweede dat naar de rechterhand, het derde naar de linkerhand, het vierde achterwaarts uitzag. Zulke vier aangezichten hadden zij alle vier. Hebr. het aangezicht van den eersten. |
| 57 Sommigen menen dat hier in de plaats van het aangezicht van een os gesteld wordt het aangezicht van een cherub, om te tonen dat zij allen cherubs geweest zijn. Anderen stellen andere redenen. |
|
15 En die cherubs hieven zich omhoog; 58dit was hetzelfde dier dat ik bij de rivier Chebar gezien had. |
| 58 Of: dit waren dezelfde dieren. Een enkelvoud voor een meervoud. Hij spreekt van de vier dieren waarvan te zien is Ez. 1:5. |
| Ez. 1:5 En uit het midden daarvan kwam de gelijkenis van vier dieren; en dit was hun gedaante: zij hadden de gelijkenis van een mens. |
|
16 bEn als de cherubs gingen, zo gingen die raderen nevens dezelve; en als de cherubs hun vleugelen ophieven om zich van de aarde omhoog te heffen, zo keerden zich diezelve raderen ook niet om van bij hen. |
| b Ez. 1:19. |
| Ez. 1:19 Als nu de dieren gingen, gingen de raderen bij hen; en als de dieren van de aarde opgeheven werden, werden de raderen opgeheven. |
|
17 Als 59die stonden, stonden 60deze, en als die opgeheven werden, hieven zich deze ook op; c61want de Geest der dieren was in hen. |
| 59 Te weten de cherubs. |
| 60 Te weten de raderen. Alzo in het volgende. |
| c Ez. 1:20. |
| Ez. 1:20 Waarheen de Geest was om te gaan, gingen zij, waarheen de Geest was om te gaan; en de raderen werden tegenover hen opgeheven; want de Geest der dieren was in de raderen. |
| 61 Te weten de Heilige Geest. Zie Ez. 1 op vers 12. Anders: de geest des levens. |
| Ez. 1:12 (kt.) En zij gingen elkeen rechtuit voor zijn aangezicht heen; waarheen de Geest was om te gaan, gingen zij; zij keerden zich niet om als zij gingen. |
|
18 Toen ging 62de heerlijkheid des HEEREN 63van boven den dorpel des huizes weg, en 64stond boven de cherubs. |
| 62 Dat is, God, Die heerlijk is. Zie Ez. 1 op vers 28. |
| Ez. 1:28 (kt.) Gelijk de gedaante van den boog die in de wolk is ten dage des plasregens, alzo was de gedaante van den glans rondom; dit was de gedaante van de gelijkenis der heerlijkheid des HEEREN; en als ik het zag, viel ik op mijn aangezicht, en ik hoorde een stem van Een Die sprak. |
| 63 Te weten waarop zij tevoren van de cherubs gekomen was. Zie vers 4 en de aantt. |
| vers 4 Toen hief zich de heerlijkheid des HEEREN omhoog van boven den cherub, op den dorpel van het huis; en het huis werd vervuld met een wolk, en het voorhof was vol van den glans der heerlijkheid des HEEREN. |
| 64 Of: stelde zich. |
|
19 En de cherubs hieven hun vleugelen op, en verhieven zich van de aarde omhoog 65voor mijn ogen, als zij uitgingen; en de raderen waren 66tegenover hen; en elkeen 67stond aan de deur 68der Oostpoort van het huis des HEEREN; en de heerlijkheid van den God Israëls was van boven over 69hen. |
| 65 Dat is, dat ik het aanzag, te weten met de ogen mijns geestes, zijnde in optrekking der zinnen. |
| 66 Of: nevens hen. |
| 67 Of: bleef staan. |
| 68 Of: voorste poort. Sommigen verstaan door deze poort de poort van het voorhof der priesters; anderen de poort van het voorhof des volks. Dit betekende dat God eindelijk ten enenmale uit Zijn huis verhuizen zou. Vgl. Ez. 9, de aantt. op vers 3, en in dit hoofdstuk op vers 4. |
| Ez. 9:3 (kt.) En de heerlijkheid van den God Israëls hief zich op van den cherub, waarop Hij was, tot den dorpel van het huis; en Hij riep tot den Man Die met linnen bekleed was, Die den schrijvers-inktkoker aan Zijn lendenen had. vers 4 (kt.) Toen hief zich de heerlijkheid des HEEREN omhoog van boven den cherub, op den dorpel van het huis; en het huis werd vervuld met een wolk, en het voorhof was vol van den glans der heerlijkheid des HEEREN. |
| 69 Namelijk over de cherubs. |
|
20 70Dit is het dier dat ik zag 71onder den God Israëls dbij de rivier Chebar; en ik 72bemerkte dat het cherubs waren. |
| 70 Zie op vers 15. |
| vers 15 (kt.) En die cherubs hieven zich omhoog; dit was hetzelfde dier dat ik bij de rivier Chebar gezien had. |
| 71 Want deze dieren stonden onder het uitspansel, boven hetwelk de heerlijkheid Gods zich vertoonde. Zie Ez. 1:26, en hier vers 1. |
| Ez. 1:26 En boven het uitspansel hetwelk was boven hun hoofden, was de gelijkenis eens troons, als de gedaante van een saffiersteen; en op de gelijkenis des troons was de gelijkenis als de gedaante eens mensen, daar bovenop zijnde. vers 1 DAARNA zag ik, en zie, boven het uitspansel hetwelk was over het hoofd der cherubs, was als een saffiersteen, als de gedaante van de gelijkenis eens troons; en
Hij verscheen op dezelve. |
| d Ez. 1:3. |
| Ez. 1:3 Geschiedde het woord des HEEREN uitdrukkelijk tot Ezechiël, den zoon van Buzi, den priester, in het land der Chaldeeën, bij de rivier Chebar; en de hand des HEEREN was daar op hem. |
| 72 Zodat dit gezicht den profeet gediend heeft tot verklaring van het eerste, beschreven Ezechiël 1. |
| Ezechiël 1 IN het dertigste jaar, in de vierde maand, op den vijfde derzelver maand, als ik in het midden der weggevoerden was bij de rivier Chebar, zo geschiedde het dat de hemelen werden geopend en ik gezichten Gods zag. |
|
21 eElkeen had vier aangezichten, en elkeen had vier vleugelen; en de gelijkenis van mensenhanden was onder hun vleugelen. |
| e Ez. 1:6, 8; 10:8, 14. |
| Ez. 1:6 En elkeen had vier aangezichten; insgelijks had elkeen van hen vier vleugelen. Ez. 1:8 En mensenhanden waren onder hun vleugelen aan hun vier zijden; en die vier hadden hun aangezichten en hun vleugelen. vers 8 Want er werd gezien aan de cherubs de gelijkenis van eens mensen hand onder hun vleugelen. vers 14 En elkeen had vier aangezichten: het eerste aangezicht was het aangezicht eens cherubs, en het tweede aangezicht was het aangezicht eens mensen, en het derde het aangezicht eens leeuws, en het vierde het aangezicht eens arends. |
|
22 En aangaande de gelijkenis van hun aangezichten, het waren dezelfde aangezichten die ik gezien had bij de rivier Chebar, hun gedaanten en zij zelven; 73zij gingen ieder rechtuit voor zijn aangezicht heen. |
| 73 Zie Ez. 1 op vers 9. |
| Ez. 1:9 (kt.) Hun vleugelen waren samengevoegd, de een aan den ander; zij keerden zich niet om als zij gingen; zij gingen elkeen rechtuit voor zijn aangezicht heen. |