Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 TERZELFDER tijd, spreekt de HEERE, zullen zij de beenderen der koningen van Juda en de beenderen hunner vorsten en de beenderen der priesters en de beenderen der profeten en de beenderen der inwoners van Jeruzalem uit hun graven uithalen. |
2 En zij zullen ze uitspreiden voor de zon en voor de maan en voor het ganse heir des hemels, die zij liefgehad en die zij agediend en die zij nagewandeld en die zij gezocht hebben, en voor dewelke zij zich nedergebogen hebben; zij zullen niet verzameld noch begraven worden, tot mest op den aardbodem zullen zij zijn. a Jer. 7:18; 19:13. |
a Jer. 7:18 De kinderen lezen hout op en de vaders steken het vuur aan, en de vrouwen kneden het deeg, om gebeelde koeken te maken voor de Melécheth des hemels, en anderen goden drankoffers te offeren, om Mij verdriet aan te doen. Jer. 19:13 En de huizen van Jeruzalem en de huizen der koningen van Juda zullen, gelijk de plaatsen van Tofeth, onrein worden, met al de huizen op welker daken zij aan al het heir des hemels gerookt en aan vreemde goden drankoffers geofferd hebben. |
3 En de dood zal voor het leven verkoren worden bij het ganse overblijfsel der overgeblevenen uit dit boze geslacht, in al de plaatsen der overgeblevenen waar Ik hen heen gedreven zal hebben, spreekt de HEERE der heirscharen. |
De verharding van het volk |
4 Zeg wijders tot hen: Zo zegt de HEERE: Zal men vallen en niet weder opstaan? Zal men afkeren en niet wederkeren? |
5 Waarom keert dan dit volk te Jeruzalem af met een altoosdurende afkering? Zij houden vast aan bedrog, zij weigeren weder te keren. |
6 Ik heb geluisterd en toegehoord, zij spreken wat niet recht is, er is niemand die berouw heeft over zijn boosheid, zeggende: Wat heb ik gedaan? Eenieder keert zich om in zijn loop, gelijk een onbesuisd paard in den strijd. |
7 Zelfs een ooievaar aan den hemel weet zijn gezette tijden, en een tortelduif en kraan en zwaluw nemen den tijd hunner aankomst waar; maar Mijn volk bweet het recht des HEEREN niet. b Jer. 5:4, 5. |
b Jer. 5:4 Doch ik zeide: Zekerlijk, dezen zijn arm; zij handelen zottelijk, omdat zij den weg des HEEREN, het recht huns Gods, niet weten. Jer. 5:5 Ik zal gaan tot de groten en met hen spreken, want die weten den weg des HEEREN, het recht huns Gods; maar zij hadden tezamen het juk verbroken en de banden verscheurd. |
8 Hoe zegt gij dan: Wij zijn wijs, en de wet des HEEREN is bij ons? Zie, waarlijk, tevergeefs werkt de valse pen der schriftgeleerden. |
9 De wijzen zijn beschaamd, verschrikt en gevangen; zie, zij hebben des HEEREN woord verworpen, wat wijsheid zouden zij dan hebben? |
10 Daarom zal Ik hun cvrouwen aan anderen geven, hun akkers aan andere bezitters; want dvan den kleinste af tot den grootste toe epleegt eenieder van hen gierigheid; van den profeet af tot den priester toe bedrijft eenieder van hen valsheid. c Jer. 6:12. d Jer. 6:13, 14, 15. e Jes. 56:11. |
c Jer. 6:12 En hun huizen zullen omgewend worden tot anderen, tezamen met de akkers en vrouwen; want Ik zal Mijn hand uitstrekken tegen de inwoners dezes lands, spreekt de HEERE. d Jer. 6:13 Want van hun kleinste af tot hun grootste toe pleegt eenieder van hen gierigheid, en van den profeet af tot den priester toe bedrijft eenieder van hen valsheid. Jer. 6:14 En zij genezen de breuk der dochter Mijns volks op het lichtste, zeggende: Vrede, vrede. Doch daar is geen vrede. Jer. 6:15 Zijn zij beschaamd omdat zij gruwel bedreven hebben? Ja, zij schamen zich in het minst niet, weten ook niet van schaamrood te maken; daarom zullen zij vallen onder de vallenden; ten tijde als Ik hen bezoeken zal, zullen zij struikelen, zegt de HEERE. e Jes. 56:11 En deze honden zijn sterk van begeerte, zij kunnen niet verzadigd worden, ja, het zijn herders die niet verstaan kunnen; zij allen keren zich naar hun weg, elkeen naar zijn gewin, elk uit zijn einde. |
11 En zij genezen de breuk der dochter Mijns volks op het lichtste, zeggende: Vrede, vrede. Doch daar is geen vrede. |
12 Zijn zij beschaamd omdat zij gruwel bedreven hebben? Ja, zij schamen zich in het minst niet, en weten niet schaamrood te worden; daarom zullen zij vallen onder de vallenden; ten tijde hunner bezoeking zullen zij struikelen, zegt de HEERE. |
13 Ik zal hen voorzeker wegrapen, spreekt de HEERE; er zijn geen druiven aan den fwijnstok, noch vijgen aan den gvijgenboom, ja, het blad is afgevallen; en de geboden die Ik hun gegeven heb, die overtreden zij. f Jes. 5:1, enz. g Matth. 21:19. Luk. 13:6, enz. |
f Jes. 5:1 NU zal ik mijn Beminde een lied mijns Liefsten zingen van Zijn wijngaard: Mijn Beminde heeft een wijngaard op een vetten heuvel. g Matth. 21:19 En ziende een vijgenboom aan den weg, ging Hij naar hem toe en vond niets aan denzelven dan alleenlijk bladeren, en zeide tot hem: Uit u worde geen vrucht meer in der eeuwigheid. En de vijgenboom verdorde terstond. Luk. 13:6 En Hij zeide deze gelijkenis: Een zeker man had een vijgenboom, geplant in zijn wijngaard; en hij kwam en zocht vrucht daarop, en vond ze niet. |
14 Waarom blijven wij zitten? hVerzamelt u, en laat ons ingaan in de vaste steden en aldaar stilzwijgen. Immers heeft ons de HEERE onze God doen stilzwijgen, en ons met igalwater gedrenkt, omdat wij tegen den HEERE gezondigd hebben. h Jer. 4:5. i Jer. 9:15; 23:15. |
h Jer. 4:5 Verkondigt in Juda en laat het horen te Jeruzalem en zegt het, ja, blaast de bazuin in het land; roept met volle stem en zegt: Verzamelt ulieden en laat ons ingaan in de vaste steden. i Jer. 9:15 Daarom zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls, alzo: Zie, Ik zal dit volk spijzen met alsem, en Ik zal hen drenken met galwater, Jer. 23:15 Daarom zegt de HEERE der heirscharen van deze profeten alzo: Zie, Ik zal hen met alsem spijzigen en met galwater drenken; want van Jeruzalems profeten is de huichelarij uitgegaan in het ganse land. |
15 kMen wacht naar vrede, maar er is niets goeds; naar tijd van genezing, maar zie, er is verschrikking. k Jer. 14:19. |
k Jer. 14:19 Hebt Gij dan Juda ganselijk verworpen? Heeft Uw ziel een walging aan Sion? Waarom hebt Gij ons geslagen, dat er geen genezing voor ons is? Men wacht naar vrede, maar daar is niets goeds, en naar tijd van genezing, maar zie, er is verschrikking. |
16 lVan Dan af wordt het gesnuif zijner paarden gehoord; het ganse land beeft van het geluid der briesingen zijner sterken; en zij komen daarheen, dat zij het land opeten en diens volheid, de stad en die daarin wonen. l Jer. 4:15. |
l Jer. 4:15 Want een stem verkondigt van Dan af, en doet ellende horen van het gebergte van Efraïm. |
17 Want zie, Ik zend slangen, basilisken onder ulieden, tegen dewelke geen mbezwering is; die zullen u bijten, spreekt de HEERE. m Ps. 58:5, 6. |
m Ps. 58:5 Zij hebben vurig venijn, naar gelijkheid van vurig slangenvenijn; zij zijn als een dove adder, die haar oor toestopt, Ps. 58:6 Opdat zij niet hore naar de stem der belezers, desgenen die ervaren is met bezweringen om te gaan. |
Jeremía’s klacht |
18 Mijn verkwikking is in droefenis; mijn hart is flauw in mij. |
19 Zie, de stem van het geschrei der dochter mijns volks is uit zeer verren lande: Is dan de HEERE niet te Sion? Is haar Koning niet bij haar? Waarom hebben zij Mij vertoornd met hun gesneden beelden, met ijdelheden der vreemden? |
20 De oogst is voorbijgegaan, de zomer is ten einde; nog zijn wij niet verlost. |
21 Ik ben gebroken vanwege de breuk der dochter mijns volks; ik ga in het zwart, ontzetting heeft mij aangegrepen. |
22 Is er geen nbalsem in Gilead? Is er geen heelmeester aldaar? Want waarom is de gezondheid der dochter mijns volks niet gerezen? n Gen. 37:25. Jer. 46:11; 51:8. |
n Gen. 37:25 Daarna zaten zij neder om brood te eten, en hieven hun ogen op en zagen, en zie, een reisgezelschap van Ismaëlieten kwam uit Gilead; en hun kemels droegen specerijen en balsem en mirre, reizende om dat af te brengen naar Egypte. Jer. 46:11 Ga henen op naar Gilead, en haal balsem, gij jonkvrouw, dochter van Egypte; tevergeefs vermenigvuldigt gij de medicijnen, er is geen heling voor u. Jer. 51:8 Schielijk is Babel gevallen en verbroken; huilt over haar, neemt balsem tot haar pijn, misschien zal zij genezen worden. |