Statenvertaling.nl

sample header image

Jeremia 7 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Jeremia 7

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Bid niet voor dit volk
1 HET woord dat tot Jeremía geschied is van den HEERE, zeggende:
2 Sta in de poort van des HEEREN huis, en roep aldaar dit woord uit, en zeg: Hoort des HEEREN woord, o gans Juda, gij die door deze poorten ingaat om den HEERE aan te bidden.
3 Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: aMaakt uw wegen en uw handelingen goed, zo zal Ik ulieden doen wonen in deze plaats. a vers 5. Jer. 18:11; 26:13. verwijsteksten
4 Vertrouwt niet op valse woorden, zeggende: Des HEEREN tempel, des HEEREN tempel, des HEEREN tempel zijn deze.
5 Maar indien gij uw wegen en uw handelingen waarlijk zult goed maken; indien gij waarlijk zult brecht doen tussen den man en tussen zijn naaste; b Jer. 5:28. verwijsteksten
6 Den vreemdeling, wees en cweduwe niet zult verdrukken en geen donschuldig bloed in deze plaats vergieten, en andere goden niet zult nawandelen, ulieden ten kwade, c Jes. 10:1, 2. d Jes. 59:7. verwijsteksten
7 Zo zal Ik u in deze plaats, in het land dat Ik uw vaderen gegeven heb, doen wonen, van eeuw tot eeuw.
8 Zie, gij vertrouwt op valse woorden, die geen nut doen.
9 Zult gij stelen, doodslaan en overspel bedrijven en valselijk zweren en Baäl roken, en andere goden nawandelen, die gij niet kent?
10 En dan komen en staan voor Mijn aangezicht in dit huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, en zeggen: Wij zijn verlost; om al deze gruwelen te doen?
11 Is dan dit huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, in uw ogen een espelonk der moordenaars? Zie, Ik heb het ook gezien, spreekt de HEERE. e Matth. 21:13. Mark. 11:17. Luk. 19:46. verwijsteksten
12 Want gaat nu heen naar Mijn plaats die te Silo was, alwaar Ik Mijn Naam in het eerst had doen wonen; en ziet fwat Ik daaraan gedaan heb vanwege de boosheid van Mijn volk Israël. f 1 Sam. 4:11. Ps. 78:60. verwijsteksten
13 En nu, omdat gijlieden al deze werken doet, spreekt de HEERE, en Ik tot u gesproken heb, gvroeg op zijnde en sprekende, maar gij niet gehoord hebt, en Ik u hgeroepen, maar gij niet geantwoord hebt; g vers 25, enz. 2 Kron. 36:15. h Spr. 1:24. Jes. 65:12; 66:4. verwijsteksten
14 Zo zal Ik aan dit huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, waarop gij vertrouwt, en aan deze plaats, die Ik u en uw vaderen gegeven heb, doen gelijk als Ik aan Silo gedaan heb.
15 En Ik zal ulieden van Mijn aangezicht wegwerpen, gelijk als Ik al uw broederen, het ganse zaad Efraïms, weggeworpen heb.
16 Gij dan, ibid niet voor dit volk, en hef geen geschrei noch gebed voor hen op, en loop Mij niet aan, want Ik zal u niet horen. i Ex. 32:10. Jer. 11:14; 14:11. verwijsteksten
17 Ziet gij niet wat zij doen in de steden van Juda, en op de straten van Jeruzalem?
18 kDe kinderen lezen hout op en de vaders steken het vuur aan, en de vrouwen kneden het deeg, om gebeelde koeken te maken voor de lMelécheth des hemels, en anderen goden drankoffers te offeren, om Mij verdriet aan te doen. k Jer. 44:19. l Jes. 65:11. Jer. 8:2; 19:13; 44:19. verwijsteksten
19 Doen zij Mij verdriet aan? spreekt de HEERE. Doen zij het zichzelven niet aan, mtot beschaming huns aangezichts? m Jes. 65:13. verwijsteksten
20 Daarom zegt de Heere HEERE alzo: Zie, Mijn toorn en Mijn grimmigheid zal uitgestort worden over deze plaats, over de mensen en over de beesten, en over het geboomte des velds en over de vrucht des aardrijks, en zal branden en niet uitgeblust worden.
21 Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: nDoet uw brandoffers tot uw slachtoffers en eet vlees. n Jes. 1:11. Jer. 6:20. Amos 5:21. verwijsteksten
22 Want Ik heb met uw vaderen, ten dage als Ik hen uit Egypteland uitvoerde, niet gesproken, noch hun geboden van zaken des brandoffers of slachtoffers.
23 Maar deze zaak heb Ik hun geboden, zeggende: oHoort naar Mijn stem, pzo zal Ik u tot een God zijn, en gij zult Mij tot een volk zijn; en wandelt in al den weg dien Ik u gebieden zal, opdat het u welga. o Deut. 6:3. p Ex. 19:5. Lev. 26:12. verwijsteksten
24 Doch zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd, maar gewandeld in de raadslagen, in het qgoeddunken van hun boos hart; en rzij zijn achterwaarts gekeerd en niet voorwaarts. q Jer. 3:17; 16:12. r Jer. 2:27; 32:33. verwijsteksten
25 Van dien dag af dat uw vaders uit Egypteland zijn uitgegaan, tot op dezen dag, zo heb Ik tot u gezonden al Mijn knechten, de profeten, dagelijks vroeg op zijnde en zendende.
26 Doch zij hebben naar Mij niet gehoord, noch hun oor geneigd, maar zij hebben hun snek verhard, zij hebben het erger gemaakt dan hun vaderen. s Neh. 9:17, 29. Jer. 17:23; 19:15. verwijsteksten
27 Ook zult gij al deze woorden tot hen spreken, maar zij zullen naar u niet horen; gij zult wel tot hen roepen, maar zij zullen u niet antwoorden.
28 Daarom, zeg tot hen: Dit is het volk dat naar de stem des HEEREN zijns Gods niet hoort en de ttucht niet aanneemt; vde waarheid is ondergegaan en uitgeroeid van hun mond. t Jer. 5:3. v Jer. 5:1. verwijsteksten
 
Het Moorddal
29 xScheer uw hoofdhaar af, o Jeruzalem, en werp het weg, en verhef een weeklage op de hoge plaatsen; want de HEERE heeft het geslacht Zijner verbolgenheid verworpen en verlaten. x Job 1:20. Jes. 15:2. Jer. 16:6. verwijsteksten
30 Want de kinderen van Juda hebben gedaan wat kwaad is in Mijn ogen, spreekt de HEERE; zij hebben hun verfoeiselen gesteld in het huis dat naar Mijn Naam genoemd is, om dat te verontreinigen.
31 En zij hebben gebouwd de yhoogten van Tofeth, dat in het dal des zoons van Hinnom is, om hun zonen en hun dochters met vuur te verbranden; hetwelk Ik niet heb geboden, noch in Mijn hart is opgekomen. y 2 Kon. 23:10. Jer. 2:23; 19:5, 6. verwijsteksten
32 Daarom, zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat het niet meer zal geheten worden Tofeth, noch dal des zoons van Hinnom, maar Moorddal; en zij zullen hen in Tofeth begraven, omdat er geen plaats zal zijn.
33 zEn de dode lichamen dezes volks zullen het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde tot spijze zijn, en niemand zal ze afschrikken. z Deut. 28:26. Jer. 34:20. verwijsteksten
34 aEn Ik zal uit de steden van Juda en uit de straten van Jeruzalem doen ophouden de stem der vrolijkheid en de stem der vreugde, de stem des bruidegoms en de stem der bruid; want het land zal btot een verwoesting worden. a Jes. 24:7. Jer. 16:9; 25:10. Ez. 26:13. Hos. 2:10. b Jer. 6:8. verwijsteksten

Einde Jeremia 7