Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Beleg en wegvoering |
1 VLUCHT met hopen, gij kinderen van Benjamin, uit het midden van Jeruzalem, en blaast de bazuin te Tekóa en heft een vuurteken op te Beth-Chérem; want er kijkt een kwaad uit van het anoorden, en een grote breuk. a Jer. 1:13, 14. |
a Jer. 1:13 En des HEEREN woord geschiedde ten tweeden male tot mij, zeggende: Wat ziet gij? En ik zeide: Ik zie een ziedenden pot, welks voorste deel tegen het noorden is. Jer. 1:14 En de HEERE zeide tot mij: Van het noorden zal zich dit kwaad opdoen over alle inwoners des lands. |
2 Ik heb wel de dochter Sions bij een schone en wellustige vrouw
vergeleken, |
3 Maar er zullen herders tot haar komen met hun kudden; zij zullen tenten rondom tegen haar opslaan, zij zullen een iegelijk zijn ruimte afweiden. |
4 Heiligt den krijg tegen haar, maakt u op en laat ons optrekken in den middag. O wee ons, want de dag heeft zich gewend, want de avondschaduwen neigen zich. |
5 Maakt u op en laat ons optrekken in den nacht, en haar paleizen verderven. |
6 Want zo zegt de HEERE der heirscharen: Houwt bomen af en werpt een wal op tegen Jeruzalem; zij is de stad die bezocht zal worden; in het midden van haar is enkel verdrukking. |
7 Gelijk een bornput zijn water opgeeft, alzo geeft zij haar boosheid op; geweld en verstoring wordt in haar gehoord, weedom en plaging is steeds voor Mijn aangezicht. |
8 Laat u tuchtigen, Jeruzalem, opdat Mijn ziel van u niet afgetrokken worde; opdat Ik u niet stelle tot een woestheid, tot een onbewoond land. |
9 Zo zegt de HEERE der heirscharen: Zij zullen Israëls overblijfsel vlijtiglijk nalezen, gelijk een wijnstok; bbreng uw hand weder, gelijk een wijnlezer aan de korven. b Jes. 24:13. |
b Jes. 24:13 Want in het binnenste van het land, in het midden dezer volken zal het alzo wezen, gelijk de afschudding des olijfbooms, gelijk de nalezingen, wanneer de wijnoogst geëindigd is. |
10 Tot wien zal ik spreken en betuigen, dat zij het horen? Zie, hun coor is onbesneden, dat zij niet kunnen toeluisteren; zie, het woord des HEEREN is hun tot een smaad, zij hebben geen lust daartoe. c Jer. 7:26. |
c Jer. 7:26 Doch zij hebben naar Mij niet gehoord, noch hun oor geneigd, maar zij hebben hun nek verhard, zij hebben het erger gemaakt dan hun vaderen. |
11 Daarom ben ik vol van des HEEREN grimmigheid, ik ben moede geworden van inhouden; ik zal ze uitstorten over de kinderkens op de straat en over de vergadering der jongelingen tezamen; want zelfs de man met de vrouw zullen gevangen worden, de oude met dien die vol is van dagen. |
12 dEn hun huizen zullen omgewend worden tot anderen, tezamen met de akkers en vrouwen; want Ik zal Mijn hand uitstrekken tegen de inwoners dezes lands, spreekt de HEERE. d Deut. 28:30. |
d Deut. 28:30 Gij zult een vrouw ondertrouwen, maar een andere man zal haar beslapen; een huis zult gij bouwen, maar daarin niet wonen; een wijngaard zult gij planten, maar dien niet gemeen maken. |
13 Want van hun kleinste af tot hun grootste toe epleegt eenieder van hen gierigheid, en van den profeet af tot den priester toe bedrijft eenieder van hen valsheid. e Jes. 56:11. Jer. 8:10. |
e Jes. 56:11 En deze honden zijn sterk van begeerte, zij kunnen niet verzadigd worden, ja, het zijn herders die niet verstaan kunnen; zij allen keren zich naar hun weg, elkeen naar zijn gewin, elk uit zijn einde. Jer. 8:10 Daarom zal Ik hun vrouwen aan anderen geven, hun akkers aan andere bezitters; want van den kleinste af tot den grootste toe pleegt eenieder van hen gierigheid; van den profeet af tot den priester toe bedrijft eenieder van hen valsheid. |
14 fEn zij genezen de breuk der dochter Mijns volks op het lichtste, zeggende: Vrede, vrede. Doch daar is geen vrede. f Jer. 8:11. Ez. 13:10. |
f Jer. 8:11 En zij genezen de breuk der dochter Mijns volks op het lichtste, zeggende: Vrede, vrede. Doch daar is geen vrede. Ez. 13:10 Daarom, ja, daarom dat zij Mijn volk verleiden, zeggende: Vrede, daar geen vrede is; en dat
de één een lemen wand bouwt, en, zie, de anderen denzelven pleisteren met lozen kalk; |
15 Zijn zij beschaamd omdat zij gruwel bedreven hebben? Ja, zij schamen zich in het minst niet, weten ook niet van schaamrood te maken; daarom zullen zij vallen onder de vallenden; ten tijde als Ik hen bezoeken zal, zullen zij struikelen, zegt de HEERE. |
16 Zo zegt de HEERE: Staat op de wegen en ziet toe, en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg zij, en wandelt daarin; gzo zult gij rust vinden voor uw ziel. Maar zij zeggen: Wij zullen daarin niet wandelen. g Matth. 11:29. |
g Matth. 11:29 Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen. |
17 Ik heb ook wachters over ulieden gesteld, zeggende: Luistert naar het geluid der bazuin. Maar zij zeggen: Wij zullen niet luisteren. |
18 Daarom, hoort, gij heidenen, en verneem, o gij vergadering, wat onder hen is. |
19 Hoor toe, gij aarde; zie, Ik zal een kwaad brengen over dit volk, de vrucht hunner gedachten; want zij merken niet op Mijn woorden, en Mijn wet, die verwerpen zij. |
20 hWaartoe zal dan de wierook voor Mij uit Scheba komen, en de beste kalmoes uit verren lande? Uw brandoffers zijn Mij niet behaaglijk en uw slachtoffers zijn Mij niet zoet. h Jes. 1:11; 66:3. Amos 5:21. Micha 6:6, enz. |
h Jes. 1:11 Waartoe zal Mij zijn de veelheid uwer slachtoffers? zegt de HEERE; Ik ben zat van de brandoffers der rammen en van het smeer der vette beesten, en heb geen lust aan het bloed der varren, noch der lammeren, noch der bokken. Jes. 66:3 Wie een os slacht, slaat een man; wie een lam offert, breekt een hond den hals; wie spijsoffer offert, is als die
zwijnenbloed offert; wie wierook brandt ten gedenkoffer, is als die een afgod zegent. Dezen verkiezen ook hun wegen, en hun ziel heeft lust aan hun verfoeiselen. Amos 5:21 Ik haat, Ik versmaad uw feesten, en Ik mag uw verbodsdagen niet rieken. Micha 6:6 Waarmede zal ik den HEERE tegenkomen, en mij bukken voor den hogen God? Zal ik Hem tegenkomen met brandoffers, met eenjarige kalveren? |
21 Daarom zegt de HEERE alzo: Zie, Ik zal dit volk allerlei aanstoot stellen; en daaraan zullen zich stoten tezamen vaders en kinderen, de nabuur en zijn metgezel, en zullen omkomen. |
22 Zo zegt de HEERE: Zie, er komt een volk uit het land van het noorden, en een igrote natie zal opgewekt worden uit de zijden der aarde. i Jer. 50:41, 42, 43. |
i Jer. 50:41 Zie, er komt een volk uit het noorden; en een grote natie en geweldige koningen zullen van de zijden der aarde opgewekt worden. Jer. 50:42 Boog en spies zullen zij voeren; wreed zijn zij en zullen niet barmhartig zijn; hun stem zal bruisen als de zee en op paarden zullen zij rijden; het is toegerust als een man ten oorlog, tegen u, o dochter van Babel. Jer. 50:43 De koning van Babel heeft hunlieder gerucht gehoord en zijn handen zijn slap geworden; benauwdheid heeft hem aangegrepen, weedom als van een barende vrouw. |
23 Boog en spies zullen zij voeren, het is een wreed volk, en zij zullen niet barmhartig zijn; hun stem zal bruisen als de zee, en op paarden zullen zij rijden; het is toegerust als een man ten oorlog tegen u, o dochter Sions. |
24 Wij hebben zijn gerucht gehoord, onze handen zijn slap geworden; benauwdheid heeft ons aangegrepen, weedom als van een kbarende vrouw. k Jer. 4:31; 49:24; 50:43. |
k Jer. 4:31 Want ik hoor een stem als van een vrouw die in arbeid is, een benauwdheid als van een die in des eersten kinds noden is, de stem van de dochter Sions; zij hijgt, zij breidt haar handen uit, zeggende: O wee mij nu, want mijn ziel is moede vanwege de doodslagers. Jer. 49:24 Damascus is slap geworden, zij heeft zich gewend om te vluchten, en siddering heeft haar aangegrepen; benauwdheid en smarten als van een barende vrouw
hebben haar bevangen; Jer. 50:43 De koning van Babel heeft hunlieder gerucht gehoord en zijn handen zijn slap geworden; benauwdheid heeft hem aangegrepen, weedom als van een barende vrouw. |
25 Gaat niet uit in het veld, en wandelt niet op den weg; want des vijands zwaard is er, schrik van rondom. |
26 O dochter Mijns volks, lgord een zak aan en wentel u in de as, maak u rouw eens enigen zoons, een zeer bitter misbaar; want de verstoorder zal ons snellijk overkomen. l Jer. 4:8. |
l Jer. 4:8 Hierom, gordt zakken aan, bedrijft misbaar en huilt; want de hittigheid van des HEEREN toorn is niet van ons afgekeerd. |
27 Ik heb u onder Mijn volk gesteld tot een wachttoren, tot een vesting; opdat gij hun weg zoudt weten en proeven. |
28 Zij zijn allen de afvalligsten der afvalligen, wandelende in
achterklap; zij zijn mkoper en ijzer, zij zijn altemaal verdervers. m Ez. 22:18. |
m Ez. 22:18 Mensenkind, die van het huis Israëls zijn Mij tot schuim geworden; zij zijn allen koper, of tin, of ijzer, of lood, in het midden des ovens; zilverschuim zijn zij geworden. |
29 De blaasbalg is verbrand, het lood is van het vuur verteerd; tevergeefs heeft de smelter zo vlijtiglijk gesmolten, dewijl de bozen niet afgetrokken zijn. |
30 Men noemt hen een verworpen zilver; want de HEERE heeft hen nverworpen. n Jes. 1:22. |
n Jes. 1:22 Uw zilver is geworden tot schuim; uw wijn is vermengd met water. |