Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Babels eeuwige ondergang |
1 ZO zegt de HEERE: Zie, Ik zal een verdervenden awind opwekken tegen Babel, en tegen degenen die daar wonen in het hart van degenen die tegen Mij opstaan. a Jer. 4:11. |
a Jer. 4:11 Te dien tijde zal tot dit volk en tot Jeruzalem gezegd worden: Een dorre wind van de hoge plaatsen in de woestijn, des weegs der dochter Mijns volks; niet om te wannen, noch om te zuiveren. |
2 En Ik zal Babel bwanners toeschikken, die haar wannen en haar land uitledigen zullen; want zij zullen ten dage des kwaads van rondom tegen haar zijn. b Jer. 4:11; 15:7. |
b Jer. 4:11 Te dien tijde zal tot dit volk en tot Jeruzalem gezegd worden: Een dorre wind van de hoge plaatsen in de woestijn, des weegs der dochter Mijns volks; niet om te wannen, noch om te zuiveren. Jer. 15:7 En Ik zal hen wannen met een wan in de poorten des lands; Ik heb Mijn volk van kinderen beroofd en verdaan; zij zijn van hun wegen niet wedergekeerd. |
3 De schutter spanne zijn boog tegen dien die spant, en tegen dien die zich verheft in zijn pantsier; en verschoont haar jongelingen niet, verbant al haar heir; |
4 Dat de verslagenen liggen in het land der Chaldeeën, en de doorstokenen op haar cstraten. c Jer. 49:26. |
c Jer. 49:26 Daarom zullen haar jongelingen vallen op haar straten; en al haar krijgslieden zullen te dien dage nedergehouwen worden, spreekt de HEERE der heirscharen. |
5 Want Israël noch Juda zal in weduwschap gelaten worden van zijn God, van den HEERE der heirscharen (hoewel hunlieder land vol van schuld is), van den Heilige Israëls. |
6 dVliedt uit het midden van Babel en redt een iegelijk zijn ziel; wordt niet uitgeroeid in haar ongerechtigheid; want dit is de tijd der ewrake des HEEREN, Die haar de verdienste betaalt. d Jer. 50:8. Openb. 18:4. e Jer. 50:15, 28. |
d Jer. 50:8 Vliedt weg uit het midden van Babel en gaat uit, uit der Chaldeeën land; en weest als de bokken voor de kudde heen. Openb. 18:4 En ik hoorde een andere stem uit den hemel, zeggende: Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt. e Jer. 50:15 Juicht over haar rondom, zij heeft haar hand gegeven; haar fundamenten zijn gevallen, haar muren zijn afgebroken; want dat is des HEEREN wraak, wreekt u aan haar, doet haar gelijk als zij gedaan heeft. Jer. 50:28 Er is een stem der gevluchten en ontkomenen uit het land van Babel, om in Sion te verkondigen de wraak des HEEREN onzes Gods, de wraak Zijns tempels. |
7 Babel was een gouden beker in de hand des HEEREN, die de ganse aarde dronken maakte; de volken hebben van haar wijn gedronken, daarom zijn de volken dol geworden. |
8 Schielijk is Babel fgevallen en verbroken; huilt over haar, neemt gbalsem tot haar pijn, misschien zal zij genezen worden. f Jes. 21:9. Openb. 14:8; 18:2. g Jer. 8:22. |
f Jes. 21:9 En zie nu, daar komt een wagen mannen en
een paar ruiters. Toen antwoordde hij en zeide: Babel is gevallen, zij is gevallen, en al de gesneden beelden harer goden heeft Hij verbroken tegen de aarde. Openb. 14:8 En er is een andere engel gevolgd, zeggende: Zij is gevallen, zij is gevallen, Babylon, die grote stad, omdat zij uit den wijn des toorns harer hoererij alle volken heeft gedrenkt. Openb. 18:2 En hij riep krachtiglijk met een grote stem, zeggende: Zij is gevallen, zij is gevallen, het grote Babylon, en is geworden een woonstede der duivelen, en een bewaarplaats van alle onreine geesten, en een bewaarplaats van alle onrein en hatelijk gevogelte; g Jer. 8:22 Is er geen balsem in Gilead? Is er geen heelmeester aldaar? Want waarom is de gezondheid der dochter mijns volks niet gerezen? |
9 Wij hebben Babel gemeesterd, maar zij is niet genezen; hverlaat haar dan, en laat ons een iegelijk in zijn land trekken; want haar oordeel reikt tot aan den hemel en is verheven tot aan de bovenste wolken. h Jer. 46:11. |
h Jer. 46:11 Ga henen op naar Gilead, en haal balsem, gij jonkvrouw, dochter van Egypte; tevergeefs vermenigvuldigt gij de medicijnen, er is geen heling voor u. |
10 De HEERE heeft onze gerechtigheden hervoorgebracht; komt en laat ons te Sion het werk des HEEREN onzes Gods vertellen. |
11 iZuivert de pijlen, rust de schilden volkomenlijk toe; de HEERE heeft den geest der koningen van Medië opgewekt; want Zijn voornemen is tegen Babel, dat Hij haar verderve; want dit is de wraak des HEEREN, de kwraak Zijns tempels. i Jer. 46:4. k Jer. 50:28. |
i Jer. 46:4 Spant de paarden aan en klimt op, gij ruiters, en stelt u met helmen; vaagt de spiesen, trekt de pantsiers aan. k Jer. 50:28 Er is een stem der gevluchten en ontkomenen uit het land van Babel, om in Sion te verkondigen de wraak des HEEREN onzes Gods, de wraak Zijns tempels. |
12 Verheft de banier op de muren van Babel, versterkt de wacht, stelt wachters, bereidt de lagen; want gelijk de HEERE heeft voorgenomen, alzo heeft Hij gedaan wat Hij over de inwoners van Babel gesproken heeft. |
13 Gij die aan vele wateren woont, die machtig zijt van schatten: uw einde is gekomen, de maat uwer gierigheid. |
14 lDe HEERE der heirscharen heeft gezworen bij Zijn ziel: Ofschoon Ik u met mensen als met
kevers vervuld heb, nochtans zullen zij elkander een vreugdegeschrei over u toeroepen. l Amos 6:8. |
l Amos 6:8 De Heere HEERE heeft gezworen bij Zichzelven (spreekt de HEERE, de God der heirscharen): Ik heb een gruwel van Jakobs hovaardij en Ik haat zijn paleizen; daarom zal Ik de stad en haar volheid overleveren. |
15 Die de maarde gemaakt heeft door Zijn kracht, Die de wereld bereid heeft door Zijn wijsheid, en den hemel nuitgebreid door Zijn verstand; m Gen. 1:1. Jer. 10:12, enz. n Job 9:8. Ps. 104:2. Jes. 40:22; 44:24; 51:13. Jer. 10:12. |
m Gen. 1:1 IN den beginne schiep God den hemel en de aarde. Jer. 10:12 Die de aarde gemaakt heeft door Zijn kracht, Die de wereld bereid heeft door Zijn wijsheid, en den hemel uitgebreid door Zijn verstand; n Job 9:8 Die alleen de hemelen uitbreidt, en treedt op de hoogten der zee. Ps. 104:2 Hij bedekt Zich met het licht als met een kleed, Hij rekt den hemel uit als een gordijn. Jes. 40:22 Hij is het, Die daar zit boven den kloot der aarde, en derzelver inwoners zijn als sprinkhanen; Hij is het, Die de hemelen uitspant als een dunnen doek en breidt ze uit als een tent, om te bewonen; Jes. 44:24 Alzo zegt de HEERE, uw Verlosser, en Die u geformeerd heeft van den buik af: Ik ben de HEERE, Die alles doet, Die den hemel uitbreidt, Ik alleen, en Die de aarde uitspant door Mijzelven; Jes. 51:13 En vergeet den HEERE, Die u gemaakt heeft, Die de hemelen heeft uitgebreid en de aarde gegrond heeft? En vreest geduriglijk den gansen dag vanwege de grimmigheid des benauwers, wanneer hij zich bereidt om te verderven? Waar is dan de grimmigheid
des benauwers? Jer. 10:12 Die de aarde gemaakt heeft door Zijn kracht, Die de wereld bereid heeft door Zijn wijsheid, en den hemel uitgebreid door Zijn verstand; |
16 Als Hij Zijn stem geeft, zo is er een gedruis van wateren in den hemel, en Hij doet de dampen opklimmen van het einde der aarde; Hij maakt de bliksemen met den regen, en doet den wind voortkomen uit Zijn schatkameren. |
17 Een ieder mens is onvernuftig geworden, zodat hij geen wetenschap heeft, een ieder goudsmid is beschaamd van het gesneden beeld; want zijn gegoten beeld is leugen, en er is geen geest in hen. |
18 IJdelheid zijn zij, een werk van verleidingen; ten tijde hunner bezoeking zullen zij vergaan. |
19 Jakobs oDeel is niet gelijk die; want Hij is de Formeerder van alles, en Israël is de roede Zijner erfenis; HEERE der heirscharen is Zijn Naam. o Jer. 10:16. |
o Jer. 10:16 Jakobs Deel is niet gelijk die; want Hij is de Formeerder van alles, en Israël is de roede Zijner erfenis; HEERE der heirscharen is Zijn Naam. |
20 Gij zijt Mij peen voorhamer en
krijgswapenen; en door u zal Ik volken in stukken slaan, en door u zal Ik koninkrijken verderven. p Jer. 50:23. |
p Jer. 50:23 Hoe is de hamer der ganse aarde zo afgehouwen en verbroken! Hoe is Babel geworden tot een ontzetting onder de heidenen! |
21 En door u zal Ik in stukken slaan het paard en zijn ruiter; en door u zal Ik in stukken slaan den wagen en zijn ruiter. |
22 En door u zal Ik in stukken slaan den man en de vrouw; en door u zal Ik in stukken slaan den oude en den jonge; en door u zal Ik in stukken slaan den jongeling en de jonkvrouw. |
23 En door u zal Ik in stukken slaan den herder en zijn kudde; en door u zal Ik in stukken slaan den akkerman en zijn juk ossen; en door u zal Ik in stukken slaan landvoogden en overheden. |
24 Maar Ik zal Babel en allen inwoners van Chaldéa vergelden al hun boosheid die zij gedaan hebben aan Sion, voor ulieder ogen, spreekt de HEERE. |
25 Zie, Ik wil aan u, gij verdervende berg (spreekt de HEERE), gij die de ganse aarde verderft; en Ik zal Mijn hand tegen u uitstrekken en u van de steenrotsen afwentelen, en zal u stellen tot een berg des brands. |
26 En zij zullen uit u geen steen nemen tot een hoek, ook geen steen tot fundamenten; want gij zult tot
eeuwige woestheden zijn, spreekt de HEERE. |
27 Verheft de banier in het land, blaast de bazuin onder de heidenen, heiligt de heidenen tegen haar, roept tegen haar bijeen de koninkrijken van Ararát, Minni en Askenaz; bestelt een krijgsoverste tegen haar, brengt paarden opwaarts als ruige kevers. |
28 Heiligt tegen haar de heidenen, de koningen van Medië, haar landvoogden en al haar overheden, ja, het ganse land harer heerschappij. |
29 Dan zal het land beven en pijn lijden; want elkeen van des HEEREN gedachten staat vast tegen Babel, om Babels land te stellen tot een verwoesting, dat er geen inwoner zij. |
30 Babels helden hebben opgehouden te strijden, zij zijn gebleven in de vestingen, hun macht is bezweken, zij zijn tot qvrouwen geworden. Zij hebben haar woningen aangestoken, haar grendels zijn verbroken. q Jer. 50:37. |
q Jer. 50:37 Het zwaard zal zijn over zijn paarden en over zijn wagens, en over den gansen gemengden hoop die in het midden van haar is, dat zij tot vrouwen worden; het zwaard zal zijn over haar schatten, dat zij geplunderd worden. |
31 De loper zal den loper tegemoet lopen en de kondschapper den kondschapper tegemoet, om den koning van Babel bekend te maken dat zijn stad van het einde is ingenomen; |
32 En dat de veren ingenomen en de rietpoelen met vuur verbrand zijn, en dat de krijgslieden verbaasd zijn. |
33 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: De dochter van Babel is als een dorsvloer, het is tijd dat men ze trede; nog een weinig, dan zal haar de tijd des oogstes overkomen. |
34 Nebukadrézar, de koning van Babel, heeft mij opgegeten, hij heeft mij verpletterd, hij heeft mij gesteld als een ledig vat, hij heeft mij verslonden als een draak, hij heeft zijn balg gevuld van mijn lekkernijen; hij heeft mij verdreven. |
35 Het geweld dat mij en mijn vlees is aangedaan, zij op Babel, zegge de inwoneres van Sion; en mijn bloed zij op de inwoners van Chaldéa, zegge Jeruzalem. |
36 Daarom, zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal uw twist twisten en uw wraak wreken, en Ik zal haar rzee droogmaken en haar springader opdrogen. r Jer. 50:38. |
r Jer. 50:38 Droogte zal zijn over haar wateren, dat zij uitdrogen; want het is een land van gesneden beelden, en zij razen naar de schrikkelijke afgoden. |
37 En Babel zal worden tot steenhopen, een woning der draken, een ontzetting en aanfluiting, dat er geen inwoner zij. |
38 Zij zullen tezamen brullen als jonge leeuwen, briesen als leeuwenwelpen. |
39 Als zij verhit zijn, zal Ik hun drank opzetten en zal hen dronken maken, opdat zij opspringen; maar zij zullen een eeuwigen slaap slapen en niet opwaken, spreekt de HEERE. |
40 Ik zal hen afvoeren als lammeren om te slachten, als rammen met bokken. |
41 Hoe is sSesach zo veroverd, en de troem der ganse aarde ingenomen! Hoe is Babel geworden tot een ontzetting onder de heidenen! s Jer. 25:26. t Jes. 13:19. |
s Jer. 25:26 En allen koningen van het noorden, die nabij en die verre zijn, den een met den ander; ja, allen koninkrijken der aarde, die op den aardbodem zijn. En de koning van Sesach zal na hen drinken. t Jes. 13:19 Alzo zal Babel, het sieraad der koninkrijken, de heerlijkheid, de hovaardigheid der Chaldeeën, zijn gelijk als God Sódom en Gomórra omgekeerd heeft. |
42 Een zee is over Babel gerezen, door de veelheid harer golven is zij bedekt. |
43 Haar steden zijn geworden tot verwoesting, een dor land en wildernis; een land waarin niemand woont, en waar geen mensenkind doorgaat. |
44 En Ik zal bezoeking doen over Bel te Babel, en Ik zal uit zijn muil uithalen wat hij verslonden heeft, en de heidenen zullen niet meer tot hem toevloeien; want ook Babels muur is gevallen. |
45 Gaat uit, Mijn volk, uit het midden van haar, en redt een iegelijk zijn ziel, vanwege de hittigheid van den toorn des HEEREN, |
46 En opdat ulieder hart misschien niet week worde, en gij vreest van het gerucht dat gehoord zal worden in het land; want er zal een gerucht komen in het ene jaar, en daarna een gerucht in het andere jaar; en er zal geweld zijn in het land, heer over heer. |
47 Daarom, zie, de dagen komen, dat Ik bezoeking zal doen over de gesneden beelden van Babel, en haar ganse land zal beschaamd worden; en al haar verslagenen zullen in het midden van haar liggen. |
48 En de hemel en de aarde, mitsgaders al wat daarin is, zullen juichen over Babel; want van het noorden zullen haar de verstoorders aankomen, spreekt de HEERE. |
49 Gelijk Babel geweest is tot een val der verslagenen van Israël, alzo zullen te Babel de verslagenen des gansen lands vallen. |
50 Gij ontkomenen van het zwaard, gaat weg, blijft niet staan; gedenkt des HEEREN van verre, en laat Jeruzalem in ulieder hart opkomen. |
51 Gij mocht
zeggen: Wij zijn beschaamd geworden, want wij hebben versmaadheid gehoord, schaamroodheid heeft ons aangezicht bedekt; omdat uitlandsen over de heiligdommen van des HEEREN huis gekomen zijn; |
52 Daarom, zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik bezoeking doen zal over haar gesneden beelden; en de dodelijk verwonde zal kermen in haar ganse land. |
53 Al klom Babel ten hemel op, en al maakte zij vast de hoogte harer sterkte, zo zullen haar toch verstoorders van Mij overkomen, spreekt de HEERE. |
54 Er is een stem des gekrijts uit Babel, en een grote breuk uit het land der Chaldeeën. |
55 Want de HEERE verstoort Babel en zal de grootse stem uit haar doen vergaan; want hunlieder golven zullen bruisen als grote wateren, het geruis van hunlieder geluid zal zich verheffen. |
56 Want de verstoorder komt over haar, over Babel, en haar helden zullen gevangen worden; hunlieder bogen zijn verbroken; want de HEERE, de God der vergelding, zal haar
zekerlijk betalen. |
57 En Ik zal haar vorsten en haar wijzen, haar landvoogden en haar overheden, en haar helden dronken maken; en zij zullen een eeuwigen slaap slapen en niet opwaken, spreekt de Koning, Wiens Naam is HEERE der heirscharen. |
58 Zo zegt de HEERE der heirscharen: De brede muur van Babel zal ten enenmale ontbloot worden, en haar hoge poorten zullen met vuur aangestoken worden; zodat de volken tevergeefs, en de natiën ten vure zullen gearbeid hebben, dat zij mat werden. |
59 Het woord dat de profeet Jeremía beval aan Serája, den zoon van Neríja, den zoon van Machséja, als hij van Zedekía, den koning van Juda, naar Babel toog, in het vierde jaar zijner regering; en Serája was een vreedzaam vorst. |
60 Jeremía nu schreef al het kwaad dat over Babel komen zou, in een boek, te weten al deze woorden die tegen Babel geschreven zijn. |
61 En Jeremía zeide tot Serája: Als gij te Babel komt, zo zult gij zien en lezen al deze woorden, |
62 En zult zeggen: O HEERE, Gij hebt over deze plaats gesproken dat Gij ze zult uitroeien, zodat er geen inwoner in zij, van den mens tot op het beest, maar dat zij worden zal tot
eeuwige woestheden. |
63 En het zal geschieden als gij geëindigd zult hebben dit boek te lezen, dan zult gij een steen daaraan binden en werpen het in het midden van den Frath, |
64 En zult zeggen: Alzo zal Babel zinken en niet weder opkomen, vanwege het kwaad dat Ik over haar zal brengen, en zij zullen mat worden. Tot hiertoe zijn de woorden van Jeremía. |