Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Verdere profetie van den val en de verstoring van het weelderige, gierige, tirannige en afgodische Babel, en van de genadige verlossing van het Joodse volk uit de Babylonische gevangenis, vs. 1, enz. Jeremia beveelt Seraja het boek waarin hij deze profetieën had geschreven, bij Babel in de rivier Frath, met een aangebonden steen, te werpen, tot een teken van Babels eeuwige verzinking, 59. |
Babels eeuwige ondergang |
1 ZO zegt de HEERE: Zie, Ik zal een 1verdervenden awind opwekken tegen Babel, en tegen degenen die daar wonen in het 2hart van degenen die tegen Mij opstaan. | | 1 Versta de Meden en Perzen en vgl. Jer. 4:11. Jer. 4:11 Te dien tijde zal tot dit volk en tot Jeruzalem gezegd worden: Een dorre wind van de hoge plaatsen in de woestijn, des weegs der dochter Mijns volks; niet om te wannen, noch om te zuiveren. |
a Jer. 4:11. Jer. 4:11 Te dien tijde zal tot dit volk en tot Jeruzalem gezegd worden: Een dorre wind van de hoge plaatsen in de woestijn, des weegs der dochter Mijns volks; niet om te wannen, noch om te zuiveren. |
2 Gelijk wij ook in onze taal zeggen: in het hart van het land. Versta de inwoners van Babel, die de hoofdstad was van Chaldea en als het midden des lands. Zie Deut. 4 op vers 11. Deut. 4:11 (kt.) En gijlieden naderdet en stondt beneden dien berg (die berg nu brandde van vuur tot aan het midden des hemels; er was duisternis, wolken en donkerheid), |
2 En Ik zal Babel b3wanners toeschikken, die haar wannen en haar land uitledigen zullen; want zij 4zullen ten dage des 5kwaads van rondom tegen haar zijn. | | b Jer. 4:11; 15:7. Jer. 4:11 Te dien tijde zal tot dit volk en tot Jeruzalem gezegd worden: Een dorre wind van de hoge plaatsen in de woestijn, des weegs der dochter Mijns volks; niet om te wannen, noch om te zuiveren. Jer. 15:7 En Ik zal hen wannen met een wan in de poorten des lands; Ik heb Mijn volk van kinderen beroofd en verdaan; zij zijn van hun wegen niet wedergekeerd. |
3 Anders: vreemdelingen toeschikken, die haar verstrooien zullen. |
4 Hebr. zijn geweest. Profetischerwijze gesproken, dat is, zullen haar van alle kanten bestrijden. |
5 Dat is, haars ongeluks, ongevals, dat over haar bestemd is. |
3 De 6schutter spanne zijn boog tegen dien die 7spant, en tegen dien die zich verheft in zijn 8pantsier; en verschoont 9haar jongelingen niet, 10verbant al haar heir; | | 6 Hebr. De treder trede, dat is, de spanner spanne. Woorden Gods tot de schutters van de Meden en Perzen. |
7 Tegen de schutters van Babel. |
8 Zijnde zwaarder gewapend dan de schutters. |
9 Babels. |
10 Zie Deut. 2 op vers 34. Jer. 50:21. Deut. 2:34 (kt.) En wij namen te dien tijde al zijn steden in en wij verbanden alle steden, mannen en vrouwen en kinderkens; wij lieten niemand overblijven. Jer. 50:21 Tegen het land Meratháïm, trek tegen hetzelve op, en tegen de inwoners van Pekod; verwoest en verban achter hen, spreekt de HEERE, en doe naar alles wat Ik u geboden heb. |
4 Dat de verslagenen 11liggen in het land der Chaldeeën, en de doorstokenen op haar cstraten. | | 11 Hebr. eigenlijk: vallen; maar het Hebreeuwse woord wordt ook somtijds voor liggen genomen. Zie Jer. 9 op vers 22. Alzo onder, vss. 47, 49, enz. Jer. 9:22 (kt.) Spreek: Zo spreekt de HEERE: Ja, een dood lichaam des mensen zal liggen als mest op het open veld, en als een garve achter den maaier, die niemand opzamelt. vers 47 Daarom, zie, de dagen komen, dat Ik bezoeking zal doen over de gesneden beelden van Babel, en haar ganse land zal beschaamd worden; en al haar verslagenen zullen in het midden van haar liggen. vers 49 Gelijk Babel geweest is tot een val der verslagenen van Israël, alzo zullen te Babel de verslagenen des gansen lands vallen. |
c Jer. 49:26. Jer. 49:26 Daarom zullen haar jongelingen vallen op haar straten; en al haar krijgslieden zullen te dien dage nedergehouwen worden, spreekt de HEERE der heirscharen. |
5 Want Israël noch Juda zal in 12weduwschap gelaten worden van zijn God, van den HEERE der 13heirscharen (hoewel 14hunlieder land vol van 15schuld is), van den 16Heilige Israëls. | | 12 Anders: geen weduwnaar, of geen weduwe gelaten worden. Het Hebreeuwse woord alman wordt alleenlijk hier gevonden, betekenende iemand die in den weduwlijken staat gesteld of gelaten is, gelijk almana een weduwe betekent. De manier van spreken ziet op het geestelijk huwelijk dat God met Zijn volk gemaakt had; alsof Hij zeide: Al is het dat Mijn volk een tijdlang alzo behandeld is alsof het niemand toehoorde, of haar Man en Beschermer dood ware, en zij van Hem en van ieder verstoten en verlaten ware, zo zal nochtans zulks niet altoos duren; Ik zal nog tonen dat zij Mijn getrouwde is, en haar zaak ter hand nemen, en het ongelijk dat haar gedaan is, wreken. Vgl. Joh. 14:18. Joh. 14:18 Ik zal u geen wezen laten; Ik kom weder tot u. |
13 Zie 1 Kon. 18 op vers 15. 1 Kon. 18:15 (kt.) En Elía zeide: Zo waarachtig als
de HEERE der heirscharen leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, ik zal voorzeker mij heden aan hem vertonen. |
14 Te weten van Israël en Juda. Anders: dewijl hunlieder land (te weten der Chaldeeën), enz. |
15 Of: verwoesting, die zij met hun zonden verdiend hebben. Anderen duiden dit op de Chaldeeën, aldus: want hun (der Chaldeeën) land is vol schuld, tegen of vanwege den Heilige Israëls, dat is, om de zonden die de Chaldeeën tegen God gedaan hebben, waarom Hij hen straffen zal. Vgl. Jer. 50:29. Jer. 50:29 Laat u horen tegen Babel, gij schutters; allen gij die den boog spant, legert u tegen haar rondom, laat niemand van haar ontkomen; vergeldt haar naar haar werk, doet haar naar alles wat zij gedaan heeft; want zij heeft trotselijk gehandeld tegen den HEERE, tegen den Heilige Israëls. |
16 Zie Ps. 71 op vers 22. Ps. 71:22 (kt.) Ook zal ik U loven met het instrument der luit, Uw trouw, mijn God; ik zal U psalmzingen met de harp, o Heilige Israëls. |
6 dVliedt uit het midden van Babel en redt een iegelijk zijn ziel; wordt niet uitgeroeid in haar 17ongerechtigheid; want dit is de tijd der ewrake des HEEREN, Die haar de 18verdienste betaalt. | | d Jer. 50:8. Openb. 18:4. Jer. 50:8 Vliedt weg uit het midden van Babel en gaat uit, uit der Chaldeeën land; en weest als de bokken voor de kudde heen. Openb. 18:4 En ik hoorde een andere stem uit den hemel, zeggende: Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt. |
17 Dat is, wacht u dat gij niet omkomt in de straf harer ongerechtigheid. Zie vers 45. Lev. 5 op vers 1. Ps. 31 op vers 11. Jer. 50:8. vers 45 Gaat uit, Mijn volk, uit het midden van haar, en redt een iegelijk zijn ziel, vanwege de hittigheid van den toorn des HEEREN, Lev. 5:1 (kt.) ALS nu een mens zal gezondigd hebben, dat hij gehoord heeft een stem des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij dat hij het gezien of geweten heeft; indien hij het niet te kennen geeft, zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen. Ps. 31:11 (kt.) Want mijn leven is verteerd van droefenis, en mijn jaren van zuchten; mijn kracht is vervallen door mijn ongerechtigheid, en mijn beenderen zijn doorknaagd. Jer. 50:8 Vliedt weg uit het midden van Babel en gaat uit, uit der Chaldeeën land; en weest als de bokken voor de kudde heen. |
e Jer. 50:15, 28. Jer. 50:15 Juicht over haar rondom, zij heeft haar hand gegeven; haar fundamenten zijn gevallen, haar muren zijn afgebroken; want dat is des HEEREN wraak, wreekt u aan haar, doet haar gelijk als zij gedaan heeft. Jer. 50:28 Er is een stem der gevluchten en ontkomenen uit het land van Babel, om in Sion te verkondigen de wraak des HEEREN onzes Gods, de wraak Zijns tempels. |
18 Alzo wordt het Hebreeuwse woord ook genomen Richt. 9:16. Zie wijders 2 Kron. 20 op vers 11. Richt. 9:16 Alzo nu, indien gij het in waarheid en oprechtheid gedaan hebt, dat gij Abimélech koning gemaakt hebt, en indien gij welgedaan hebt bij Jerubbaäl en bij zijn huis, en indien gij hem naar de verdienste zijner handen gedaan hebt; 2 Kron. 20:11 (kt.) Zie dan, zij vergelden het ons, komende om ons uit Uw erve, die Gij ons te erven gegeven hebt, te verdrijven. |
7 Babel was een gouden 19beker in de hand des HEEREN, die de ganse aarde dronken maakte; de volken hebben van 20haar wijn gedronken, daarom zijn de volken 21dol geworden. | | 19 De zin dezer verbloemde manier van spreken is, dat God Babel gebruikt heeft als Zijn knecht en instrument om Zijn rechtvaardige oordelen over de inwoners der aarde uit te voeren. Vgl. Jer. 25:9 met de aantt. Insgelijks onder, vss. 20, 21, enz. Jer. 25:15, enz.; 49:12. Jer. 25:9 Zie, Ik zal zenden en nemen alle geslachten van het noorden, spreekt de HEERE; en tot Nebukadrézar, den koning van Babel, Mijn knecht; en zal hen brengen over dit land en over de inwoners van hetzelve en over al deze volken rondom; en Ik zal hen verbannen, en zal hen stellen tot een ontzetting, en tot een aanfluiting, en tot eeuwige woestheden. vers 20 Gij zijt Mij een voorhamer en
krijgswapenen; en door u zal Ik volken in stukken slaan, en door u zal Ik koninkrijken verderven. vers 21 En door u zal Ik in stukken slaan het paard en zijn ruiter; en door u zal Ik in stukken slaan den wagen en zijn ruiter. Jer. 25:15 Want alzo heeft de HEERE, de God Israëls, tot mij gezegd: Neem dezen beker van den wijn der grimmigheid van Mijn hand, en geef dien te drinken al den volken tot welke Ik u zend; Jer. 49:12 Want zo zegt de HEERE: Zie, degenen welker oordeel het niet is den beker te drinken, zullen ganselijk drinken; en zoudt gij enigszins onschuldig gehouden worden? Gij zult niet onschuldig worden gehouden, maar gij zult ganselijk drinken. |
20 Babels. |
21 Van de plagen die hun door de Babyloniërs van Gods hand zijn toegezonden. Vgl. Jer. 25:27. Van het Hebreeuwse woord zie Ps. 5 op vers 6. Jer. 25:27 Gij zult dan tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Drinkt en wordt dronken, en spuwt, en valt neder, dat gij niet weder opstaat, vanwege het zwaard dat Ik onder u zal zenden. Ps. 5:6 (kt.) De onzinnigen zullen voor Uw ogen niet bestaan; Gij haat alle werkers der ongerechtigheid. |
8 Schielijk is Babel fgevallen en verbroken; huilt over haar, neemt g22balsem tot haar pijn, misschien zal zij genezen worden. | | f Jes. 21:9. Openb. 14:8; 18:2. Jes. 21:9 En zie nu, daar komt een wagen mannen en
een paar ruiters. Toen antwoordde hij en zeide: Babel is gevallen, zij is gevallen, en al de gesneden beelden harer goden heeft Hij verbroken tegen de aarde. Openb. 14:8 En er is een andere engel gevolgd, zeggende: Zij is gevallen, zij is gevallen, Babylon, die grote stad, omdat zij uit den wijn des toorns harer hoererij alle volken heeft gedrenkt. Openb. 18:2 En hij riep krachtiglijk met een grote stem, zeggende: Zij is gevallen, zij is gevallen, het grote Babylon, en is geworden een woonstede der duivelen, en een bewaarplaats van alle onreine geesten, en een bewaarplaats van alle onrein en hatelijk gevogelte; |
g Jer. 8:22. Jer. 8:22 Is er geen balsem in Gilead? Is er geen heelmeester aldaar? Want waarom is de gezondheid der dochter mijns volks niet gerezen? |
22 Zie Jer. 8 op vers 22. Jer. 8:22 (kt.) Is er geen balsem in Gilead? Is er geen heelmeester aldaar? Want waarom is de gezondheid der dochter mijns volks niet gerezen? |
9 Wij hebben Babel 23gemeesterd, maar zij is niet genezen; hverlaat haar dan, en 24laat ons een iegelijk in zijn land trekken; want haar 25oordeel reikt tot aan den hemel en is 26verheven tot aan de 27bovenste wolken. | | 23 Het Hebreeuwse woord betekent beide, meesteren, medicineren, remedies gebruiken, en genezen of gezond maken; beide betekenissen worden in dit vers gebruikt, alsof zij zeiden: Wij hebben ons best gedaan om haar te helpen, maar tevergeefs. |
h Jer. 46:11. Jer. 46:11 Ga henen op naar Gilead, en haal balsem, gij jonkvrouw, dochter van Egypte; tevergeefs vermenigvuldigt gij de medicijnen, er is geen heling voor u. |
24 Als Jer. 46:16. Dit zijn woorden van het gehuurde krijgsvolk der Babyloniërs. Jer. 46:16 Hij maakte der struikelenden velen; ja, de een viel op den ander, zodat zij zeiden: Staat op en laat ons wederkeren tot ons volk en tot het land onzer geboorte, vanwege het verdrukkende zwaard. |
25 Dat is, straf. Zie Jer. 48 op vers 21. Jer. 48:21 (kt.) En het oordeel is gekomen over het vlakke land; over Holon, en over Jahza, en over Mefáäth, |
26 Of: verheft zich. |
27 Of: dunste. |
10 28De HEERE heeft onze 29gerechtigheden hervoorgebracht; komt en laat ons te Sion het werk des HEEREN onzes Gods vertellen. | | 28 Woorden van Gods volk. |
29 Dat is, de rechtvaardigheid onzer zaak tegen Babel. Want ofschoon God met recht Zijn volk gestraft heeft, zo was Babel daarom niet onschuldig. Vgl. Jes. 10:7. Micha 7:9, enz. Jes. 10:7 Hoewel hij het zo niet meent en zijn hart alzo niet denkt, maar hij zal in zijn hart hebben te verdelgen en uit te roeien niet weinige volken. Micha 7:9 Ik zal des HEEREN gramschap dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd; totdat Hij mijn twist twiste en mijn recht uitvoere; Hij zal mij uitbrengen aan het licht; ik zal mijn lust zien aan Zijn gerechtigheid. |
11 i30Zuivert de pijlen, 31rust de schilden volkomenlijk toe; de HEERE heeft den geest der koningen van 32Medië opgewekt; want Zijn voornemen is tegen Babel, dat Hij haar verderve; want dit is de wraak des HEEREN, de kwraak Zijns 33tempels. | | i Jer. 46:4. Jer. 46:4 Spant de paarden aan en klimt op, gij ruiters, en stelt u met helmen; vaagt de spiesen, trekt de pantsiers aan. |
30 Maakt ze schoon, spottenderwijze tot de Babyloniërs gesproken. Vgl. vers 12. Jer. 46:4. vers 12 Verheft de banier op de muren van Babel, versterkt de wacht, stelt wachters, bereidt de lagen; want gelijk de HEERE heeft voorgenomen, alzo heeft Hij gedaan wat Hij over de inwoners van Babel gesproken heeft. Jer. 46:4 Spant de paarden aan en klimt op, gij ruiters, en stelt u met helmen; vaagt de spiesen, trekt de pantsiers aan. |
31 Hebr. eigenlijk: vult, vervult, dat is, maakt ze ten volle gereed; of vat ze met volle hand, of (als sommigen) verzamelt ze, brengt ze ten volle bijeen. Insgelijks: volmaakt ze, of er iets aan feilde. Anders: vult de pijlkokers. |
32 Versta daarbij ook Perzië. Alzo vers 28. vers 28 Heiligt tegen haar de heidenen, de koningen van Medië, haar landvoogden en al haar overheden, ja, het ganse land harer heerschappij. |
k Jer. 50:28. Jer. 50:28 Er is een stem der gevluchten en ontkomenen uit het land van Babel, om in Sion te verkondigen de wraak des HEEREN onzes Gods, de wraak Zijns tempels. |
33 Zie Jer. 50 op vers 28. Jer. 50:28 (kt.) Er is een stem der gevluchten en ontkomenen uit het land van Babel, om in Sion te verkondigen de wraak des HEEREN onzes Gods, de wraak Zijns tempels. |
12 Verheft de banier op de muren van Babel, versterkt de wacht, stelt wachters, bereidt de 34lagen; want gelijk de HEERE heeft 35voorgenomen, alzo heeft Hij gedaan wat Hij over de inwoners van Babel gesproken heeft. | | 34 Of: lagenleggers, loerders, die op den vijand mogen passen, en dien onvoorziens een voordeel afzien (als men zegt); het zal altemaal niet helpen, wil de Heere zeggen, want gij zult met al uw krijgspreparatie Gods voornemen en werk niet kunnen beletten. |
35 Hebr. ook heeft de HEERE gedacht of voorgenomen, ook heeft Hij gedaan, enz., dat is, gelijk, alzo, enz. Of: Hij heeft het niet alleen voorgenomen, maar ook gedaan, dat is, zal het ook gewisselijk doen. Vgl. vers 49. vers 49 Gelijk Babel geweest is tot een val der verslagenen van Israël, alzo zullen te Babel de verslagenen des gansen lands vallen. |
13 Gij die aan vele 36wateren woont, die machtig zijt van schatten: uw 37einde is gekomen, de 38maat uwer gierigheid. | | 36 Omdat de grote rivier Eufraat niet alleen aan Babel, maar ook daardoor liep, en rondom vele watergrachten waren. Vgl. Openb. 17:1, 15. Openb. 17:1 EN een uit de zeven engelen, die de zeven fiolen hadden, kwam en sprak met mij, en zeide tot mij: Kom herwaarts, ik zal u tonen het oordeel der grote hoer, die daar zit op vele wateren; Openb. 17:15 En hij zeide tot mij: De wateren die gij gezien hebt, waar de hoer zit, zijn volken en scharen en natiën en tongen. |
37 Dat is, tijd uws ondergangs, dien God over u bestemd heeft. |
38 Hebr. el, of cubiet. Versta hierdoor het perk dat God hun onverzadelijke begeerlijkheid gesteld had, dat zij niet zouden kunnen overtreden, maar daarmede zou het uit en ten einde zijn. |
14 lDe HEERE der heirscharen heeft gezworen 39bij Zijn ziel: 40Ofschoon Ik u met mensen als met
41kevers vervuld heb, nochtans zullen zij elkander een 42vreugdegeschrei 43over u toeroepen. | | l Amos 6:8. Amos 6:8 De Heere HEERE heeft gezworen bij Zichzelven (spreekt de HEERE, de God der heirscharen): Ik heb een gruwel van Jakobs hovaardij en Ik haat zijn paleizen; daarom zal Ik de stad en haar volheid overleveren. |
39 Menselijk van God gesproken; dat is, bij Zichzelven; gelijk God spreekt Jer. 22:24; 49:13. Zie Gen. 22 op vers 16. Jer. 22:24 Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE, ofschoon Chónia, de zoon van Jójakim, den koning van Juda, een zegelring ware aan Mijn rechterhand, zo zal Ik u toch vandaar wegrukken. Jer. 49:13 Want Ik heb bij Mijzelven gezworen, spreekt de HEERE, dat Bozra worden zal tot een ontzetting, tot een smaadheid, tot een woestheid en tot een vloek; en al haar steden zullen worden tot eeuwige woestheden. Gen. 22:16 (kt.) En zeide: Ik zweer bij Mijzelven, spreekt de HEERE; daarom dat gij deze zaak gedaan hebt, en uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt, |
40 Gelijk de Hebreeuwse woordjes genomen zijn Jer. 2:22; 37:10. Insgelijks 1 Sam. 14:39. Anders: Zo Ik u niet vervulle, en zij, enz., verstaande het grote krijgsheir der Meden en Perzen, waarmede God hier zweren zou haar te zullen vervullen. Jer. 2:22 Want al wiest gij u met salpeter en naamt u veel zeep, zo is toch uw ongerechtigheid voor Mijn aangezicht getekend, spreekt de Heere HEERE. Jer. 37:10 Want al sloegt gijlieden het ganse heir der Chaldeeën, die tegen u strijden, en er bleven van hen enige
verwonde mannen over, zo zouden zich die een iegelijk in zijn tent opmaken, en deze stad met vuur verbranden. 1 Sam. 14:39 Want zo waarachtig als de HEERE leeft, Die Israël verlost, al ware het in mijn zoon Jónathan, zo zal hij den dood sterven. En niemand uit het ganse volk antwoordde hem. |
41 Een soort van ongedierte, hebbende in het Hebreeuws den naam (als enigen menen) van het verderven der vruchten door lekking. Zie vers 27. Ps. 105:34. Joël 1:4; 2:25. Nah. 3:15, 16. Sommigen noemen ze kankerwormen, of kruidwormen. vers 27 Verheft de banier in het land, blaast de bazuin onder de heidenen, heiligt de heidenen tegen haar, roept tegen haar bijeen de koninkrijken van Ararát, Minni en Askenaz; bestelt een krijgsoverste tegen haar, brengt paarden opwaarts als ruige kevers. Ps. 105:34 Hij sprak en er kwamen sprinkhanen en kevers, en dat zonder getal; Joël 1:4 Wat de rups heeft overgelaten, heeft de sprinkhaan afgegeten, en wat de sprinkhaan heeft overgelaten, heeft de kever afgegeten, en wat de kever heeft overgelaten, heeft de kruidworm afgegeten. Joël 2:25 Alzo zal Ik ulieden de jaren vergelden die de sprinkhaan, de kever en de kruidworm en de rups heeft afgegeten, Mijn groot heir, dat Ik onder u gezonden heb. Nah. 3:15 Het vuur zal u aldaar verteren; het zwaard zal u uitroeien, het zal u afeten als de kevers; vermeerder u als kevers, vermeerder u als sprinkhanen. Nah. 3:16 Gij hebt meer handelaars dan er sterren aan den hemel zijn; de kevers zullen invallen en daarván vliegen. |
42 Zie hiervan Jer. 25 op vers 30, en versta dit van de vijanden die Babel zouden overvallen. Jer. 25:30 (kt.) Gij zult dan al deze woorden tot hen profeteren; en gij zult tot hen zeggen: De HEERE zal brullen uit de hoogte en Zijn stem verheffen uit de woning Zijner heiligheid; Hij zal schrikkelijk brullen over Zijn woonstede; Hij zal een vreugdegeschrei, als de druiventreders, uitroepen tegen alle inwoners der aarde. |
43 Triomferende over u; of: tegen u een veldgeschrei maken om elkander tot den aanval en de overwinning van u te verwakkeren, al waart gij nog zo vol volk. |
15 44Die de maarde gemaakt heeft door Zijn kracht, Die de wereld bereid heeft door Zijn wijsheid, en den hemel nuitgebreid door Zijn verstand; | | 44 Zie Jer. 10:12, 13, 14, 15, 16, alwaar nagenoeg dezelfde woorden gevonden worden die hier staan tot aan het 20ste vers. Zie de aantt. aldaar. Jer. 10:12 Die de aarde gemaakt heeft door Zijn kracht, Die de wereld bereid heeft door Zijn wijsheid, en den hemel uitgebreid door Zijn verstand; Jer. 10:13 Als Hij Zijn stem geeft, zo is er een gedruis van wateren in den hemel, en Hij doet de dampen opklimmen van het einde der aarde; Hij maakt de bliksemen met den regen, en doet den wind voortkomen uit Zijn schatkameren. Jer. 10:14 Een ieder mens is onvernuftig geworden, zodat hij geen wetenschap heeft, een ieder goudsmid is beschaamd van het gesneden beeld; want zijn gegoten beeld is leugen, en er is geen geest in hen. Jer. 10:15 IJdelheid zijn zij, een werk van verleidingen; ten tijde hunner bezoeking zullen zij vergaan. Jer. 10:16 Jakobs Deel is niet gelijk die; want Hij is de Formeerder van alles, en Israël is de roede Zijner erfenis; HEERE der heirscharen is Zijn Naam. |
m Gen. 1:1. Jer. 10:12, enz. Gen. 1:1 IN den beginne schiep God den hemel en de aarde. Jer. 10:12 Die de aarde gemaakt heeft door Zijn kracht, Die de wereld bereid heeft door Zijn wijsheid, en den hemel uitgebreid door Zijn verstand; |
n Job 9:8. Ps. 104:2. Jes. 40:22; 44:24; 51:13. Jer. 10:12. Job 9:8 Die alleen de hemelen uitbreidt, en treedt op de hoogten der zee. Ps. 104:2 Hij bedekt Zich met het licht als met een kleed, Hij rekt den hemel uit als een gordijn. Jes. 40:22 Hij is het, Die daar zit boven den kloot der aarde, en derzelver inwoners zijn als sprinkhanen; Hij is het, Die de hemelen uitspant als een dunnen doek en breidt ze uit als een tent, om te bewonen; Jes. 44:24 Alzo zegt de HEERE, uw Verlosser, en Die u geformeerd heeft van den buik af: Ik ben de HEERE, Die alles doet, Die den hemel uitbreidt, Ik alleen, en Die de aarde uitspant door Mijzelven; Jes. 51:13 En vergeet den HEERE, Die u gemaakt heeft, Die de hemelen heeft uitgebreid en de aarde gegrond heeft? En vreest geduriglijk den gansen dag vanwege de grimmigheid des benauwers, wanneer hij zich bereidt om te verderven? Waar is dan de grimmigheid
des benauwers? Jer. 10:12 Die de aarde gemaakt heeft door Zijn kracht, Die de wereld bereid heeft door Zijn wijsheid, en den hemel uitgebreid door Zijn verstand; |
16 Als Hij Zijn stem geeft, zo is er een gedruis van wateren in den hemel, en Hij doet de dampen opklimmen van het einde der aarde; Hij maakt de bliksemen met den regen, en doet den wind voortkomen uit Zijn schatkameren. | | |
17 Een ieder mens is onvernuftig geworden, zodat hij geen wetenschap heeft, een ieder goudsmid is beschaamd van het gesneden beeld; want zijn gegoten beeld is leugen, en er is geen geest in hen. | | |
18 IJdelheid zijn zij, een werk van verleidingen; ten tijde hunner bezoeking zullen zij vergaan. | | |
19 Jakobs oDeel is niet gelijk die; want Hij is de Formeerder van alles, en 45Israël is de roede Zijner erfenis; HEERE der heirscharen is Zijn Naam. | | o Jer. 10:16. Jer. 10:16 Jakobs Deel is niet gelijk die; want Hij is de Formeerder van alles, en Israël is de roede Zijner erfenis; HEERE der heirscharen is Zijn Naam. |
45 Dit is hier ingevoegd uit Jer. 10:16. Anders: en Hij (te weten God) is de Roede zijner (te weten Jakobs) erfenis, dat is, Die Zichzelven aan Zijn volk tot een Erfdeel gegeven heeft. Jer. 10:16 Jakobs Deel is niet gelijk die; want Hij is de Formeerder van alles, en Israël is de roede Zijner erfenis; HEERE der heirscharen is Zijn Naam. |
20 46Gij zijt Mij peen 47voorhamer en
48krijgswapenen; en door u 49zal Ik volken in stukken slaan, en door u zal Ik koninkrijken verderven. | | 46 Gods woorden tot den Babyloniër. Anderen verstaan dit als een aanspraak aan den koning Cyrus, die de Babyloniërs zou overweldigen, en zetten vers 24 over: En Ik zal, enz. vers 24 Maar Ik zal Babel en allen inwoners van Chaldéa vergelden al hun boosheid die zij gedaan hebben aan Sion, voor ulieder ogen, spreekt de HEERE. |
p Jer. 50:23. Jer. 50:23 Hoe is de hamer der ganse aarde zo afgehouwen en verbroken! Hoe is Babel geworden tot een ontzetting onder de heidenen! |
47 Of: drijfhamer; versta zulken hamer Gods, die alles, zelfs de rotsstenen, in stukken en te morzel slaat. Vgl. Jer. 23 op vers 29. De gelijkenis (als blijkt uit het volgende) is genomen van de krijgslieden, bijzonderlijk van de kurassiers, die hun vuisthamers of heirhamers plegen te hebben, om de ijzeren wapenen daarmede door te houwen en te verbreken, en den vijand neder te vellen. Jer. 23:29 (kt.) Is Mijn woord niet alzo als een vuur? spreekt de HEERE, en als een hamer, die een steenrots te morzel slaat? |
48 (-wapenen:) Of: gereedschap, instrumenten, dat is, gij zult een instrument en roede zijn van Mijn toorn en rechtvaardig oordeel over vele volken. |
49 Hier spreekt God met eigenlijke woorden, te weten in den toekomenden tijd, en niet in den verleden tijd, gelijk anderszins profetischerwijze in deze voorzegging veel geschiedt. |
21 En door u zal Ik in stukken slaan het paard en zijn ruiter; en door u zal Ik in stukken slaan den wagen en zijn 50ruiter. | | 50 Of: die daarop rijdt. Van wagenruiters, die in die tijden van de wagens plachten te vechten, zie 2 Sam. 10 op vers 18. 2 Sam. 10:18 (kt.) Maar de Syriërs vloden voor Israëls aangezicht, en David versloeg van de Syriërs zevenhonderd wagens en veertigduizend ruiters; daartoe sloeg hij Sobach, hun krijgsoverste, dat hij aldaar stierf. |
22 En door u zal Ik in stukken slaan den man en de vrouw; en door u zal Ik in stukken slaan den oude en den jonge; en door u zal Ik in stukken slaan den jongeling en de jonkvrouw. | | |
23 En door u zal Ik in stukken slaan den herder en zijn kudde; en door u zal Ik in stukken slaan den akkerman en zijn 51juk ossen; en door u zal Ik in stukken slaan landvoogden en overheden. | | 51 Of: koppel, paar ossen, dat is, de ossen die in het juk tezamen gaan arbeiden. |
24 52Maar Ik zal Babel en allen inwoners van 53Chaldéa vergelden al hun boosheid die zij gedaan hebben aan Sion, voor 54ulieder ogen, spreekt de HEERE. | | 52 Alsof de Heere zeide: Als Ik de Babyloniërs in al de voorgemelde oordelen als Mijn instrument zal gebruikt hebben, dan zal Ik niet nalaten te straffen de boosheid die zij ondertussen daarin gepleegd en bedreven hebben, bijzonderlijk aan Mijn volk. Vgl. op vers 10. vers 10 (kt.) De HEERE heeft onze gerechtigheden hervoorgebracht; komt en laat ons te Sion het werk des HEEREN onzes Gods vertellen. |
53 Dat is, van het land der Chaldeeën, of van Chaldea. Alzo vers 35. vers 35 Het geweld dat mij en mijn vlees is aangedaan, zij op Babel, zegge de inwoneres van Sion; en mijn bloed zij op de inwoners van Chaldéa, zegge Jeruzalem. |
54 Dit spreekt God tot Zijn volk, voor welker ogen Hij dit oordeel over Babel wilde laten gaan. |
25 Zie, Ik 55wil aan u, gij verdervende 56berg (spreekt de HEERE), gij die de ganse 57aarde verderft; en Ik zal Mijn hand tegen u uitstrekken en u van de 58steenrotsen afwentelen, en zal u stellen tot een berg des 59brands. | | 55 Als Jer. 50:31. Jer. 50:31 Zie, Ik wil
aan u, gij trotse, spreekt de Heere, de HEERE der heirscharen; want uw dag is gekomen, de tijd dat Ik u bezoeken zal. |
56 Alzo wordt Babel genoemd vanwege de koninklijke hoogheid en pracht en de gelijkheid die zij had met een berg, vanwege haar hoge dikke muren en hoge koninklijke gebouwen. Vgl. Openb. 17:9. Openb. 17:9 Hier is het verstand dat wijsheid heeft. De zeven hoofden zijn zeven bergen, op welke de vrouw zit, |
57 Vgl. Openb. 11:18; 13:14. Openb. 11:18 En de volken waren toornig geworden, en Uw toorn is gekomen, en de tijd der doden om geoordeeld te worden, en om het loon te geven Uw dienstknechten, den profeten en den heiligen en dengenen die Uw Naam vrezen, den kleinen en den groten; en om te verderven degenen die de aarde verdierven. Openb. 13:14 En verleidt degenen die op de aarde wonen, door de tekenen die aan hetzelve te doen gegeven zijn in de tegenwoordigheid van het beest; zeggende tot degenen die op de aarde wonen, dat zij voor het beest, dat de wond des zwaards had en weder leefde, een beeld zouden maken. |
58 Uit uw hoge vestingen nederstorten, dat gij daarheen zult tuimelen en rollen, gelijk een vat of iets anders, dat van een klip wordt afgewenteld, in stukken berst en als verbrijzeld wordt. |
59 Daar alles als in de as zal liggen, en niets dan enkel as en verbrande steenhopen (als in afgebrande plaatsen) overig zullen zijn. Zie vers 58. vers 58 Zo zegt de HEERE der heirscharen: De brede muur van Babel zal ten enenmale ontbloot worden, en haar hoge poorten zullen met vuur aangestoken worden; zodat de volken tevergeefs, en de natiën ten vure zullen gearbeid hebben, dat zij mat werden. |
26 En zij zullen uit u geen 60steen nemen tot een hoek, ook geen steen tot fundamenten; 61want gij zult tot
62eeuwige woestheden zijn, spreekt de HEERE. | | 60 Dat is, gij zult niet weder gebouwd worden, of zo woest en verdorven zijn, dat men niet één steen onder uw overige steenhopen zal vinden die bekwaam is tot een hoeksteen of grondsteen. |
61 Of: maar. |
62 Hebr. woestheden of verwoesting der eeuwigheid. Alzo vers 62. vers 62 En zult zeggen: O HEERE, Gij hebt over deze plaats gesproken dat Gij ze zult uitroeien, zodat er geen inwoner in zij, van den mens tot op het beest, maar dat zij worden zal tot
eeuwige woestheden. |
27 Verheft de banier in het land, blaast de bazuin onder de heidenen, 63heiligt de heidenen tegen haar, 64roept tegen haar bijeen de koninkrijken van 65Ararát, 66Minni en 67Askenaz; bestelt een 68krijgsoverste tegen haar, brengt paarden opwaarts als 69ruige 70kevers. | | 63 Dat is, zondert hen af, bereidt hen, rust toe, tot dit werk des Heeren tegen Babel. Vgl. Jer. 6:4 met de aant. Alzo in het volgende vers. Jer. 6:4 Heiligt den krijg tegen haar, maakt u op en laat ons optrekken in den middag. O wee ons, want de dag heeft zich gewend, want de avondschaduwen neigen zich. |
64 Hebr. eigenlijk: doet of laat horen, dat is somtijds, door uitroeping vergaderen. |
65 Groot-Armenië. Zie Gen. 8 op vers 4. Gen. 8:4 (kt.) En de ark rustte in de zevende maand, op den zeventienden dag der maand, op de bergen van Ararát. |
66 Klein-Armenië. |
67 Zie Gen. 10 op vers 3. Welke landen men houdt dat Cyrus ingenomen had, eer hij Babel veroverde. Of dat zij ten dele zijn bondgenoten waren. |
68 Het Hebreeuwse woord wordt alleenlijk hier en Nah. 3:17 gevonden, betekenende (als sommigen menen) zulk een commandeur of overste, die de bevelen des konings ontvangt en aan het krijgsvolk overdraagt en verklaart. Anderen verstaan den koning Cyrus zelven, of Darius, (naar hun gevoelen) zijn schoonvader. Nah. 3:17 Uw gekroonden zijn als de sprinkhanen, en uw krijgsoversten als de grote kevers, die zich in de heiningmuren legeren in de koude der dagen; wanneer de zon opgaat, zo vliegen zij weg, alzo dat hun plaats onbekend is, waar zij geweest zijn. |
69 Of: ruwe, harige, die de haren overeind steken alsof zij te berge stonden, en die er ijselijk uitzien. Vgl. Job 4:15. Ps. 119:120, alwaar hetzelfde woord gebruikt wordt. Hebr. paard als kever, die ruig is. Job 4:15 Toen ging voorbij mijn aangezicht een geest; hij deed het haar mijns vleses te berge rijzen. Ps. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. |
70 Paarden in menigte, als sprinkhanen. Zie op vers 14. vers 14 (kt.) De HEERE der heirscharen heeft gezworen bij Zijn ziel: Ofschoon Ik u met mensen als met
kevers vervuld heb, nochtans zullen zij elkander een vreugdegeschrei over u toeroepen. |
28 Heiligt tegen haar de heidenen, de koningen van 71Medië, 72haar landvoogden en al haar overheden, ja, het ganse land 73harer heerschappij. | | 71 Als vers 11. vers 11 Zuivert de pijlen, rust de schilden volkomenlijk toe; de HEERE heeft den geest der koningen van Medië opgewekt; want Zijn voornemen is tegen Babel, dat Hij haar verderve; want dit is de wraak des HEEREN, de wraak Zijns tempels. |
72 Versta landvoogden of vorsten van Medië. |
73 Hebr. zijner, te weten van een iederen koning, of de geslachten worden verwisseld, omdat het Hebreeuwse woord, dat een land en de aarde betekent, in beiderlei geslachten gebruikt wordt. |
29 Dan zal het land beven en pijn lijden; want 74elkeen van des HEEREN gedachten staat vast tegen Babel, om Babels land te stellen tot een verwoesting, dat er geen inwoner zij. | | 74 Hebr. de gedachten des Heeren staat vast, dat is, elkeen Zijner gedachten, dat is, al Zijn voornemen. |
30 Babels helden hebben opgehouden te strijden, zij zijn 75gebleven in de vestingen, hun macht is bezweken, zij zijn tot q76vrouwen geworden. 77Zij hebben haar woningen aangestoken, haar 78grendels zijn verbroken. | | 75 Zij zullen geen moed hebben om te velde en den vijand onder ogen te trekken. |
q Jer. 50:37. Jer. 50:37 Het zwaard zal zijn over zijn paarden en over zijn wagens, en over den gansen gemengden hoop die in het midden van haar is, dat zij tot vrouwen worden; het zwaard zal zijn over haar schatten, dat zij geplunderd worden. |
76 Zie Jer. 50:37, en vgl. Jes. 3:12. Jer. 50:37 Het zwaard zal zijn over zijn paarden en over zijn wagens, en over den gansen gemengden hoop die in het midden van haar is, dat zij tot vrouwen worden; het zwaard zal zijn over haar schatten, dat zij geplunderd worden. Jes. 3:12 De drijvers Mijns volks zijn kinderen, en vrouwen heersen over hetzelve. O Mijn volk, die u leiden, verleiden u, en den weg uwer paden slokken zij in. |
77 De vijanden, Meden en Perzen. |
78 Van huizen en kleine poorten, die bij menigte naar de rivier toe waren, Herodotus, boek 1. |
31 79De loper zal den loper tegemoet lopen en de kondschapper den kondschapper tegemoet, om den koning van Babel bekend te maken dat zijn stad 80van het einde is ingenomen; | | 79 Gelijk in een onvoorzienen of onverwachten inval en inbreuk des vijands placht te geschieden. |
80 Daar de Perzen en Meden inbraken en de stad innamen, eer men het in het midden en op het andere einde van de stad (vanwege haar grootheid) eens wist. Ditzelve betuigt Herodotus even alzo geschied te zijn als hier geprofeteerd is. |
32 En dat de 81veren ingenomen en de 82rietpoelen met vuur verbrand zijn, en dat de krijgslieden verbaasd zijn. | | 81 Dewijl Cyrus het water van den Eufraat had afgeleid, zodat het krijgsvolk daardoor in de stad ging. Anders eenvoudiglijk: passen, passages. |
82 Of: biezenpoelen, uit de rivier hier en daar afgeleid, die den vijand merkelijk hinder hadden kunnen doen. Sommigen verstaan dat het slechts van de waterpoelen bij gelijkenis gesproken is, dat zij uitgedroogd waren alsof zij met vuur uitgebrand en verdroogd waren. |
33 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: 83De dochter van Babel is als een dorsvloer, het is tijd dat men ze 84trede; nog een 85weinig, dan zal haar de tijd des 86oogstes overkomen. | | 83 Dat is, Babel, die een schone wellustige jonkvrouw gelijk is, zal nu behandeld worden als een dorsvloer en het koren daarop. |
84 Of: doe treden, dat is, effen, hard en gelijk make om het koren daarop te dorsen, of: dat men ze dorse. Want de dorsende ossen of runderen traden het koren. |
85 Te weten tijds; het zal haast zijn, niet lang uitblijven. |
86 En vervolgens de dorstijd; versta den tijd haars ongevals, door de Meden en Perzen, die haar als vertreden en uitdorsen zouden, gelijk zij Gods volk en anderen tevoren gedaan hebben. Zie Jes. 21 op vers 10. Jes. 21:10 (kt.) O mijn dorsing en de tarwe mijns dorsvloers! Wat ik gehoord heb van den HEERE der heirscharen, den God Israëls, dat heb ik ulieden aangezegd. |
34 87Nebukadrézar, de koning van Babel, heeft mij 88opgegeten, hij heeft mij verpletterd, hij heeft mij gesteld als een ledig vat, hij heeft mij verslonden als een draak, hij heeft zijn 89balg gevuld van mijn lekkernijen; hij heeft mij 90verdreven. | | 87 Dit is een klacht van Gods volk, als het volgende vers uitwijst. |
88 Vgl. Deut. 31:17 met de aant. Insgelijks Jes. 30:14. Jer. 19:11; 50:7. Deut. 31:17 Zo zal Mijn toorn te dien dage tegen hetzelve ontsteken, en Ik zal hen verlaten en Mijn aangezicht van hen verbergen, dat zij ter spijze zijn, en vele kwaden en benauwdheden zullen het treffen; dat het te dien dage zal zeggen: Hebben mij deze kwaden niet getroffen, omdat mijn God in het midden van mij niet is? Jes. 30:14 Ja, Hij zal haar verbreken, gelijk een pottenbakkerskruik verbroken wordt; in het brijzelen zal Hij niet verschonen; alzo dat van haar verbrijzeling niet een scherf zal gevonden worden, om vuur uit den haard te nemen of om water te scheppen uit een gracht. Jer. 19:11 En zult tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Alzo zal Ik dit volk en deze stad verbreken, gelijk als men een pottenbakkersvat verbreekt, dat niet weder geheel kan worden; en zij zullen hen in Tofeth begraven, omdat er geen andere plaats zal zijn om te begraven. Jer. 50:7 Allen die hen vonden, aten hen op, en hun wederpartijders zeiden: Wij zullen geen schuld hebben; daarom dat zij gezondigd hebben tegen den HEERE in de woning der gerechtigheid, ja, tegen den HEERE, de Verwachting hunner vaderen. |
89 Of: pens, ingewand. Het Hebreeuwse woord wordt alleenlijk hier gevonden. |
90 Uit mijn land, of: hij heeft mij weggespoeld, in denzelfden zin. |
35 Het geweld 91dat mij en mijn 92vlees is aangedaan, 93zij op Babel, zegge 94de inwoneres van Sion; en mijn 95bloed zij op de inwoners van 96Chaldéa, zegge Jeruzalem. | | 91 Hebr. Mijn geweld en mijns vleses, dat is, het geweld dat mij en mijn vlees is aangedaan. Vgl. Richt. 9 op vers 24. Jer. 2 op vers 2. Obadja op vers 10. Richt. 9:24 (kt.) Opdat het geweld, gedaan aan de zeventig zonen van Jerubbaäl, kwame en opdat hun bloed gelegd werd op Abimélech, hun broeder, die hen gedood had, en op de burgers van Sichem, die zijn handen gesterkt hadden om zijn broederen te doden. Jer. 2:2 (kt.) Ga en roep voor de oren van Jeruzalem, zeggende: Zo zegt de HEERE: Ik gedenk der weldadigheid uwer jeugd, der liefde uwer ondertrouw, toen gij Mij nawandeldet in de woestijn, in onbezaaid land. vers 10 (kt.) De HEERE heeft onze gerechtigheden hervoorgebracht; komt en laat ons te Sion het werk des HEEREN onzes Gods vertellen. |
92 Dat is, mijn broederen en bloedverwanten. Vgl. Lev. 18:6. Rom. 11:14. Lev. 18:6 Niemand zal tot enige nabestaande zijns vleses naderen, om de schaamte te ontdekken; Ik ben de HEERE. Rom. 11:14 Of ik enigszins mijn vlees tot jaloersheid verwekken en enigen uit hen behouden mocht. |
93 Of: is, dat is, ligt. Zie Richt. 9 op vers 24. Richt. 9:24 (kt.) Opdat het geweld, gedaan aan de zeventig zonen van Jerubbaäl, kwame en opdat hun bloed gelegd werd op Abimélech, hun broeder, die hen gedood had, en op de burgers van Sichem, die zijn handen gesterkt hadden om zijn broederen te doden. |
94 Het volk dat te Jeruzalem te huis hoort, of Gods kerk. |
95 Vgl. Matth. 27:25. Matth. 27:25 En al het volk antwoordende zeide: Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen. |
96 Dat is, van Chaldea; als vers 24. vers 24 Maar Ik zal Babel en allen inwoners van Chaldéa vergelden al hun boosheid die zij gedaan hebben aan Sion, voor ulieder ogen, spreekt de HEERE. |
36 Daarom, zo zegt de HEERE: 97Zie, Ik zal uw 98twist twisten en uw wraak wreken, en Ik zal haar r99zee droogmaken en haar 100springader opdrogen. | | 97 Gods antwoord op de voorgaande woorden Zijns volks. |
98 Zie Jer. 50:34. Jer. 50:34 Maar hun Verlosser is sterk, HEERE der heirscharen is Zijn Naam; Hij zal hun twist zekerlijk twisten, opdat Hij het land in rust brenge, maar de inwoners van Babel beroere. |
r Jer. 50:38. Jer. 50:38 Droogte zal zijn over haar wateren, dat zij uitdrogen; want het is een land van gesneden beelden, en zij razen naar de schrikkelijke afgoden. |
99 De wateren van den Eufraat, die rondom en in haar midden zijn. Zie van het gebruik van het woord zee Gen. 1 op vers 10, en vgl. Jer. 50:38 met de aant. Gen. 1:10 (kt.) En God noemde het droge aarde, en de vergadering der wateren noemde Hij zeeën. En God zag dat het goed was. Jer. 50:38 Droogte zal zijn over haar wateren, dat zij uitdrogen; want het is een land van gesneden beelden, en zij razen naar de schrikkelijke afgoden. |
100 Dat is, de rivier die uit haar springader voortkomt. |
37 En Babel zal worden tot steenhopen, een woning der draken, een ontzetting en 1aanfluiting, dat er geen inwoner zij. | | 1 Zie 1 Kon. 9 op vers 8. Jer. 18 op vers 16. 1 Kon. 9:8 (kt.) En aangaande dit huis, dat
verheven zal geweest zijn, al wie voor hetzelve voorbijgaan zal, zal zich ontzetten en fluiten; men zal zeggen: Waarom heeft de HEERE alzo gedaan aan dit land en aan dit huis? Jer. 18:16 (kt.) Om hun land te stellen tot een ontzetting, tot eeuwige aanfluitingen; al wie daar voorbijgaat, zal zich ontzetten en met zijn hoofd schudden. |
38 2Zij zullen tezamen brullen als jonge leeuwen, 3briesen als leeuwenwelpen. | | 2 De Babyloniërs zullen in hun feestbanket juichen, razen en tieren, als dartele jonge wilde leeuwen; waarop het volgende vers past. Of (als sommigen) zij zullen als verhongerde jonge leeuwen brullen en briesen, omdat hun de roof benomen is. Anderen verstaan het van de Perzen en Meden, die over den roof van Babel als leeuwen zouden brullen. |
3 Of: ruchelen, dat is, een onvolkomen gebrul voortbrengen, dat aan het geluid der ezels gelijk is. Anderen: zich uitschudden, of: het haar verschudden. Vgl. Richt. 16:20 met de aant. Richt. 16:20 En zij zeide: De Filistijnen over u, Simson. En hij ontwaakte uit zijn slaap en zeide: Ik zal ditmaal uitgaan als op andere malen en mij uitschudden; want hij wist niet dat de HEERE van hem geweken was. |
39 Als zij 4verhit zijn, zal Ik hun 5drank opzetten en zal hen dronken maken, opdat zij 6opspringen; maar zij zullen een 7eeuwigen slaap slapen en niet opwaken, spreekt de HEERE. | | 4 Van dronkenschap in hun goddeloze banket. Dan zal Ik hun een anderen dronk opzetten. Zie de vervulling, naar sommiger gevoelen, Daniël 5. Daniël 5 DE koning Bélsazar maakte een groten maaltijd voor zijn duizend geweldigen, en hij dronk wijn voor die duizend. |
5 Hebr. drinkingen of dronken, elkeen zijn dronk, dien Ik eenieder in Mijn beker des toorns bereid heb en hen zal doen drinken. |
6 Doch niet van vreugde, maar van schrik en siddering. |
7 Hebr. slaap der eeuwigheid, dat is, den langen slaap, den dood, sterven, omgebracht worden, en op aarde of in dit leven niet wederkeren. Vgl. Ps. 76:6 en Pred. 12:5 met de aantt., en onder, vers 57. Insgelijks Ps. 13:4. Ps. 76:6 De stouthartigen zijn beroofd geworden; zij hebben hun slaap gesluimerd; en geen van de dappere mannen hebben hun handen gevonden. Pred. 12:5 Ook wanneer
zij voor de hoogte zullen vrezen, en dat er verschrikkingen zullen zijn op den weg, en de amandelboom zal bloeien, en dat de sprinkhaan zichzelven een last zal wezen, en dat de lust zal vergaan; want de mens gaat naar zijn eeuwig huis, en de rouwklagers zullen in de straat omgaan; vers 57 En Ik zal haar vorsten en haar wijzen, haar landvoogden en haar overheden, en haar helden dronken maken; en zij zullen een eeuwigen slaap slapen en niet opwaken, spreekt de Koning, Wiens Naam is HEERE der heirscharen. Ps. 13:4 Aanschouw, verhoor mij, HEERE mijn God; verlicht mijn ogen, opdat ik in den dood niet ontslape; |
40 Ik zal hen afvoeren als lammeren om te 8slachten, als rammen 9met bokken. | | 8 Dat is, ter slachting, tot de slachtbank, om geslacht te worden, als Jer. 11:19; 25:34; 48:15; 50:27. Jer. 11:19 En ik was als een lam, als een os, die geleid wordt om te slachten; want ik wist niet dat zij gedachten tegen mij dachten, zeggende: Laat ons den boom met zijn vrucht verderven en laat ons hem uit het land der levenden uitroeien, dat zijn naam niet meer gedacht worde. Jer. 25:34 Huilt, gij herders, en schreeuwt, en wentelt u in de as, gij heerlijken van de kudde; want uw dagen zijn vervuld dat men slachten zal, en van uw verstrooiingen; dan zult gij vervallen als een kostelijk vat. Jer. 48:15 Moab is verstoord en uit
zijn steden opgegaan, en de keur zijner jongelingen is ter slachting afgegaan, spreekt de Koning, Wiens Naam is HEERE der heirscharen. Jer. 50:27 Doodt met het zwaard al haar varren, laat ze afgaan ter slachting; wee over hen, want hun dag is gekomen, de tijd hunner bezoeking. |
9 Dat is, en als bokken. |
41 10Hoe is s11Sesach zo veroverd, en de t12roem der ganse aarde ingenomen! Hoe is Babel geworden tot een 13ontzetting onder de heidenen! | | 10 Als Jer. 50:23. Jer. 50:23 Hoe is de hamer der ganse aarde zo afgehouwen en verbroken! Hoe is Babel geworden tot een ontzetting onder de heidenen! |
s Jer. 25:26. Jer. 25:26 En allen koningen van het noorden, die nabij en die verre zijn, den een met den ander; ja, allen koninkrijken der aarde, die op den aardbodem zijn. En de koning van Sesach zal na hen drinken. |
11 Zie Jer. 25 op vers 26. Jer. 25:26 (kt.) En allen koningen van het noorden, die nabij en die verre zijn, den een met den ander; ja, allen koninkrijken der aarde, die op den aardbodem zijn. En de koning van Sesach zal na hen drinken. |
t Jes. 13:19. Jes. 13:19 Alzo zal Babel, het sieraad der koninkrijken, de heerlijkheid, de hovaardigheid der Chaldeeën, zijn gelijk als God Sódom en Gomórra omgekeerd heeft. |
12 Dat is, beroemd door de ganse wereld. Vgl. Jes. 13:19. Jer. 49:25. Jes. 13:19 Alzo zal Babel, het sieraad der koninkrijken, de heerlijkheid, de hovaardigheid der Chaldeeën, zijn gelijk als God Sódom en Gomórra omgekeerd heeft. Jer. 49:25 Hoe is de beroemde stad niet gelaten, de stad mijner vrolijkheid! |
13 Dat zich eenieder daarover verwondert en ontzet, als vers 37 en dikwijls in het voorgaande. vers 37 En Babel zal worden tot steenhopen, een woning der draken, een ontzetting en aanfluiting, dat er geen inwoner zij. |
42 14Een zee is over Babel gerezen, door de veelheid harer golven is zij bedekt. | | 14 Antwoord op de voorgaande vraag; waarvan de zin is, dat Babel, die onoverwinnelijk scheen te zijn, door een onweerstaanbaar geweld zou worden overrompeld, te weten door het grote heirleger der Meden en Perzen, zijnde aangevoerd en gesterkt door Gods machtige hand. |
43 Haar steden zijn geworden tot verwoesting, een dor land en wildernis; een land 15waarin 16niemand woont, en waar geen mensenkind doorgaat. | | 15 Hebr. in welks, of in deszelfs steden. |
16 Hebr. niet alle man, dat is, niemand, niet één mens. |
44 En Ik zal bezoeking doen over 17Bel te Babel, en Ik zal uit zijn muil uithalen wat hij 18verslonden heeft, en de heidenen zullen niet meer tot hem 19toevloeien; want ook Babels muur 20is gevallen. | | 17 Zie Jer. 50:2. Jer. 50:2 Verkondigt onder de heidenen en doet horen, en werpt een banier op, laat horen, verbergt het niet; zegt: Babel is ingenomen, Bel is beschaamd, Meródach is verpletterd, haar afgoden zijn beschaamd, haar drekgoden zijn verpletterd. |
18 Hebr. zijn verslinding. Sommigen duiden dit op de offeranden die men dezen afgod moest doen, waarvan men kan lezen de apocriefe stukken van Daniël en Herodotus. Anderen verstaan den roof en de ten onder gebrachte landen, van welker overwinning zij dezen afgod de eer gaven. Vgl. Richt. 11:24. Jer. 49:1. Richt. 11:24 Zoudt gij niet dengene erven, dien uw god Kamos voor u uit de bezitting verdreef? Alzo zullen wij al dengene erven dien de HEERE onze God voor ons aangezicht uit de bezitting verdrijft. Jer. 49:1 TEGEN de kinderen Ammons zegt de HEERE alzo: Heeft dan Israël geen kinderen? Heeft hij geen erfgenaam? Waarom is dan Malcam erfgenaam van Gad en waarom woont zijn volk in deszelfs steden? |
19 Als waterstromen, waarvan het Hebreeuwse woord komt. Vgl. Ps. 34:6 met de aant. Ps. 34:6 He. Vau. Zij hebben op Hem gezien, ja, Hem als een waterstroom aangelopen; en hun aangezichten zijn niet schaamrood geworden. |
20 Dat is, zal zekerlijk vallen, niettegenstaande dat men het houdt voor een eeuwig en onverbrekelijk werk. Zie vers 58. vers 58 Zo zegt de HEERE der heirscharen: De brede muur van Babel zal ten enenmale ontbloot worden, en haar hoge poorten zullen met vuur aangestoken worden; zodat de volken tevergeefs, en de natiën ten vure zullen gearbeid hebben, dat zij mat werden. |
45 Gaat uit, Mijn volk, uit het midden van haar, en redt een iegelijk zijn ziel, 21vanwege de hittigheid van den toorn des HEEREN, | | 21 Dat gij in haar straffen niet mede omkomt. Vgl. vers 6. En opdat gij ontgaat de gevaren, waarvan in het volgende. vers 6 Vliedt uit het midden van Babel en redt een iegelijk zijn ziel; wordt niet uitgeroeid in haar ongerechtigheid; want dit is de tijd der wrake des HEEREN, Die haar de verdienste betaalt. |
46 En opdat ulieder hart misschien niet week worde, en gij vreest van het 22gerucht dat gehoord zal worden in het land; want er zal een gerucht komen in het 23ene jaar, en daarna een gerucht in het andere jaar; en er zal geweld zijn in het land, 24heer over heer. | | 22 Dat is, tijding die men horen zal van den optocht, de aankomst en den voortgang der koningen van Medië en Perzië tegen Babel. Hebr. eigenlijk: horing. |
23 Hebr. in het jaar en in het jaar; of: het jaar door en het jaar door, dat is, in het ene jaar en in het andere jaar, of het ene jaar voor en het andere jaar na, jaar op jaar, het ganse jaar door, zo in het eerste jaar als in het tweede jaar. De historiën vermelden dat Cyrus in het eerste jaar van zijn optocht nog niet voor Babel gekomen is, maar in het tweede. |
24 Of: heerser tegen heerser, te weten de heren van Medië en Perzië zullen zijn over en tegen de Babyloniërs. |
47 Daarom, zie, de dagen komen, dat Ik bezoeking zal doen over de 25gesneden beelden van Babel, en haar ganse land zal beschaamd worden; en al 26haar verslagenen zullen in het midden van haar 27liggen. | | 25 Of: gegraven. |
26 Dat is, die van haar volk dodelijk verwond en nedergehouwen zullen zijn. |
27 Zie op vers 4. Alzo in het volgende. vers 4 (kt.) Dat de verslagenen liggen in het land der Chaldeeën, en de doorstokenen op haar straten. |
48 En de 28hemel en de aarde, mitsgaders al wat daarin is, zullen juichen 29over Babel; want van het 30noorden 31zullen haar de verstoorders aankomen, spreekt de HEERE. | | 28 Vgl. Openb. 12:12; 18:20; 19:1, enz. Openb. 12:12 Hierom, bedrijft vreugde, gij hemelen en gij die daarin woont. Wee dengenen die de aarde en de zee bewonen; want de duivel is tot u afgekomen, en heeft groten toorn, wetende dat hij een kleinen tijd heeft. Openb. 18:20 Bedrijf vreugde over haar, gij hemel, en gij heilige apostelen en gij profeten, want God heeft uw oordeel aan haar geoordeeld. Openb. 19:1 EN na dezen hoorde ik als een grote stem ener grote schare in den hemel, zeggende: Hallelujah; de zaligheid en de heerlijkheid en de eer en de kracht zij den Heere onzen God; |
29 Dat is, over Babels ondergang. |
30 Zie Jer. 50 op vers 3. Jer. 50:3 (kt.) Want een volk komt tegen haar op van het noorden; dat zal haar land zetten in verwoesting, dat er geen inwoner in zal zijn; van de mensen af tot de beesten toe zijn zij weggezworven, doorgegaan. |
31 Hebr. zal haar verstoorders, enz., dat is, allen en eenieder van degenen die haar verstoren zullen. |
49 Gelijk Babel geweest is 32tot een val der 33verslagenen van Israël, alzo zullen 34te Babel de verslagenen des gansen lands vallen. | | 32 Hebr. tot vallen, dat is, zij heeft daartoe gearbeid, is daartoe gesteld geweest, het is haar hart en zin geweest, zij heeft daartoe gediend. Of aldus: Gelijk Babel de verslagenen van Israël heeft doen vallen. De zin is enerlei. |
33 Dat het overal vol lag van verslagen Joden (zie vers 4 met de aant.), alzo zal Babels land weder vol worden van verslagenen. Hebr. Ook is Babel, ook zullen te Babel, enz. Vgl. vers 12 met de aant. vers 4 Dat de verslagenen liggen in het land der Chaldeeën, en de doorstokenen op haar straten. vers 12 Verheft de banier op de muren van Babel, versterkt de wacht, stelt wachters, bereidt de lagen; want gelijk de HEERE heeft voorgenomen, alzo heeft Hij gedaan wat Hij over de inwoners van Babel gesproken heeft. |
34 Of: der Babel, in Babel. |
50 35Gij ontkomenen van het zwaard, gaat weg, blijft niet staan; gedenkt des HEEREN van 36verre, en laat Jeruzalem in ulieder hart 37opkomen. | | 35 Aanspraak aan de gevangen overgebleven Joden in Babel. |
36 Uit Babylonië; gedenkt alsdan wat Babel aan Jeruzalem gedaan heeft, en hoe het haar vergolden wordt; en voorts, stelt uw hart om weder te keren naar Jeruzalem, enz. |
37 Vgl. Jer. 3:16; 7:31, met de aantt. Jer. 3:16 En het zal geschieden wanneer gij vermenigvuldigd en vruchtbaar zult geworden zijn in het land, in die dagen, spreekt de HEERE, zullen zij niet meer zeggen: De ark des verbonds des HEEREN; ook zal zij in het hart niet opkomen; en zij zullen aan haar niet gedenken en haar niet bezoeken, en zij zal niet weder gemaakt worden. Jer. 7:31 En zij hebben gebouwd de hoogten van Tofeth, dat in het dal des zoons van Hinnom is, om hun zonen en hun dochters met vuur te verbranden; hetwelk Ik niet heb geboden, noch in Mijn hart is opgekomen. |
51 Gij mocht
38zeggen: Wij zijn beschaamd geworden, want wij hebben versmaadheid gehoord, schaamroodheid heeft ons aangezicht bedekt; omdat 39uitlandsen over de heiligdommen van des HEEREN huis gekomen zijn; | | 38 Als gij aan Jeruzalem gedenkt. |
39 De Babyloniërs, die den tempel verbrand hebben. |
52 40Daarom, zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik bezoeking doen zal over 41haar gesneden beelden; en de dodelijk verwonde zal 42kermen in haar ganse land. | | 40 Gods antwoord op de voorgaande klacht van Zijn volk. |
41 Babels afgoden; alzo in het volgende. |
42 Of: stenen, zuchten, dat is, haar ganse land zal vol zijn van het kermen en krijten der verwonden, die als verslagenen sterven zullen. Vgl. vers 49. Het Hebreeuwse woord betekent beide, een dodelijk verwonde en verslagene. vers 49 Gelijk Babel geweest is tot een val der verslagenen van Israël, alzo zullen te Babel de verslagenen des gansen lands vallen. |
53 Al klom Babel ten hemel op, en 43al maakte zij vast de hoogte harer sterkte, zo zullen haar toch verstoorders van Mij overkomen, spreekt de HEERE. | | 43 Anders: al maakte zij haar sterkte vast in de hoogte. Vgl. Jer. 49:16. Obadja vs. 4. Jer. 49:16 Uw schrikkelijkheid heeft u bedrogen en de trotsheid uws harten, gij die woont in de kloven der steenrotsen, die u houdt op de hoogte der heuvelen. Al zoudt gij uw nest zo hoog maken als de arend, zo zal Ik u vandaar nederstoten, spreekt de HEERE. Obadja vs. 4 Al verhieft gij u gelijk de arend, en al steldet gij uw nest tussen de sterren, zo zal Ik u vandaar nederstoten, spreekt de HEERE. |
54 Er is een stem des gekrijts uit Babel, en een grote 44breuk uit het land der Chaldeeën. | | 44 Dat is, verwoesting, jammer, ellende, enz. Zie Jer. 4 op vers 6. Anders: gekraak. Jer. 4:6 (kt.) Werpt de banier op naar Sion, vlucht met hopen, blijft niet staan, want Ik breng een kwaad aan van het noorden, en een grote breuk. |
55 Want de 45HEERE verstoort Babel en zal de 46grootse stem uit haar doen vergaan; want 47hunlieder golven zullen bruisen als 48grote wateren, het 49geruis van hunlieder geluid 50zal zich verheffen. | | 45 Als de Auteur van dezen krijg, of de opperste Krijgsoverste der Meden en Perzen. |
46 Dat is, den hogen roem, het hoogspreken en pochen der Babyloniërs, dat zij gewoon waren te gebruiken, als haar monarchie floreerde. Anders: het grote gedruis, dat is, het gewoel, dat binnen Babel was vanwege de veelheid der volken daarbinnen. |
47 Der Meden en Perzen, die Babel als een zee zullen overlopen. Zie vers 42. Anders: hoewel hunlieder (der Babyloniërs) golven, enz., dat is, hoewel zij nu zulk gewoel maken, enz. vers 42 Een zee is over Babel gerezen, door de veelheid harer golven is zij bedekt. |
48 Of: vele. |
49 Of: gedreun, groot gedruis hunner stem, te weten der Babyloniërs, die groot getier en geroep maakten over hun ellenden. |
50 Hebr. is of wordt gegeven, uitgegeven, dat is, zal verheven worden, zal zich verheffen, zal zich uitgeven, zodat men hun aankomst van ver zal kunnen horen. |
56 51Want de verstoorder komt over haar, over Babel, en haar helden zullen gevangen worden; hunlieder bogen 52zijn verbroken; want de HEERE, de God der vergelding, zal haar
53zekerlijk betalen. | | 51 Of: Wanneer de verstoorder, enz., dan zullen, enz. |
52 Hebr. is verbroken, dat is, elkeen van hun bogen, alle bogen zullen verbroken worden. |
53 Hebr. betalende betalen. |
57 En Ik zal haar vorsten en haar wijzen, haar landvoogden en haar overheden, en haar helden 54dronken maken; en zij zullen een 55eeuwigen slaap slapen en niet opwaken, spreekt de Koning, Wiens Naam is HEERE der heirscharen. | | 54 Uit den beker Mijns toorns. |
55 Zie op vers 39. vers 39 (kt.) Als zij verhit zijn, zal Ik hun drank opzetten en zal hen dronken maken, opdat zij opspringen; maar zij zullen een eeuwigen slaap slapen en niet opwaken, spreekt de HEERE. |
58 Zo zegt de HEERE der heirscharen: De 56brede 57muur van Babel zal ten enenmale 58ontbloot worden, en haar hoge poorten zullen met vuur aangestoken worden; zodat de 59volken 60tevergeefs, en de natiën ten 61vure zullen gearbeid hebben, dat zij mat werden. | | 56 Die vijftig koninklijke cubieten of ellen dik en breed was, zodat er twee wagens nevens elkander bekwamelijk op rijden konden, blijvende nog een goede spatie tussen beide, als de historiën betuigen. |
57 Hebr. muren, in het meervoud, omdat die muur zo uitermate dik was, alsof het vele muren geweest waren; gelijk behemoth, beesten, genomen wordt voor een groot beest, als een olifant, enz. Zie Job 40:10. Ps. 73:22. Job 40:10 Zie nu, behémoth, welken Ik gemaakt heb nevens u, hij eet hooi gelijk een rund. Ps. 73:22 Toen was ik onvernuftig en wist niets, ik was een groot beest bij U. |
58 Te weten tot de fundamenten toe. Vgl. Ps. 137:7. Anders: verbroken. Ps. 137:7 HEERE, gedenk aan de kinderen van Edom, aan den dag van Jeruzalem, die daar zeiden: Ontbloot ze, ontbloot ze, tot haar fundament toe. |
59 Welker arbeid de Babyloniërs gebruikt hebben in het maken van dezen muur. |
60 Of: tot uitlediging, dat is, dat alles weder mocht weggenomen, verdorven en verstrooid worden, wat daartoe aangevoerd en samengebracht was. |
61 Of: om des vuurs wil, dat is, opdat hun arbeid met vuur mocht verbrand worden; niet dat dit de mening of het oogmerk der bouwlieden geweest is, maar dat hun arbeid door Gods regering alzo uitgevallen is en daartoe gediend heeft. Vgl. Hab. 2:13. Hab. 2:13 Zie, is het niet van den HEERE der heirscharen, dat de volken arbeiden ten vure, en de lieden zich vermoeien tevergeefs? |
59 Het 62woord dat de profeet Jeremía beval aan Serája, den zoon van Neríja, den zoon van Machséja, als hij 63van Zedekía, den koning van Juda, naar Babel toog, in het vierde jaar zijner regering; en Serája was een 64vreedzaam vorst. | | 62 Of: De zaak die, enz. |
63 Of: vanwege. Het Hebreeuwse woordje wordt somtijds genomen voor van, vanwege, uit, als te zien is Gen. 4:1; 44:4. Ex. 9:29. Ez. 6:9. Micha 3:8, en in deze plaats. Anders: met Zedekia; maar zulks wordt nergens elders in de Schrift vermeld, en het schijnt niet wel gelofelijk dat Zedekia, gerebelleerd hebbende tegen den koning van Babel, zelf in persoon naar Babel zou hebben durven trekken, maar wel, dat hij door dezen vreedzamen en vromen legaat verzoening en vrede gezocht mag hebben tot stand te brengen. Gen. 4:1 EN Adam bekende Eva, zijn huisvrouw; en zij werd zwanger en baarde Kaïn, en zeide: Ik heb een man van den HEERE verkregen. Gen. 44:4 Zij zijn ter stad uitgegaan; zij waren niet ver gekomen, als Jozef tot dengene die over zijn huis was, zeide: Maak u op en jaag die mannen achterna; en als gij hen zult achterhaald hebben, zo zult gij tot hen zeggen: Waarom hebt gij kwaad voor goed vergolden? Ex. 9:29 Toen zeide Mozes tot hem: Wanneer ik ter stad uitgegaan zal zijn, zo zal ik mijn handen uitbreiden voor den HEERE; de donder zal ophouden en de hagel zal niet meer zijn, opdat gij weet dat de aarde des HEEREN is. Ez. 6:9 Dan zullen uw ontkomenen Mijner gedenken onder de heidenen waar zij gevankelijk zullen geworden zijn, omdat Ik verbroken ben door hun hoerachtig hart, dat van Mij afgeweken is, en door hun ogen, die hun drekgoden nahoereren; en zij zullen een walging aan zichzelven hebben over de boosheden die zij in al hun gruwelen gedaan hebben. Micha 3:8 Maar waarlijk, ik ben vol kracht van den Geest des HEEREN, en vol van gericht en dapperheid, om Jakob te verkondigen zijn overtreding, en Israël zijn zonde. |
64 Hebr. vorst der rust, dat is, een vroom, stil en vreedzaam man, dien Jeremia deze zaak heeft mogen vertrouwen, waarmede een ander te dien tijde den spot zou hebben gedreven, of zulks geweigerd hebben, als vol gevaar en zwarigheid zijnde. Anders: overste der rust des konings, dat is, overste kamerling. Sommigen houden het voor een naam van zekere contreie, waarvan te zien is 1 Kron. 2 op vers 52. 1 Kron. 2:52 (kt.) De kinderen van Sobal, den vader van Kirjath-Jeárim, waren Haroë en
Hazi-hammenúchoth. |
60 Jeremía nu schreef al het kwaad dat over Babel komen zou, in een 65boek, te weten al deze woorden die tegen Babel geschreven zijn. | | 65 Versta een bijzonder boek, of dubbel, kopie, afschrift, dat hij dezen Seraja medegaf. |
61 En Jeremía zeide tot Serája: Als gij te Babel komt, zo zult gij 66zien en lezen al deze woorden, | | 66 Of: haar (namelijk Babel) aanzien of aanschouwen, bezien, om deze profetie met Babels tegenwoordigen staat te vergelijken. Of: Als gij ze zult zien, enz. |
62 En zult zeggen: O HEERE, Gij hebt over deze plaats gesproken dat Gij ze zult uitroeien, zodat er geen inwoner in zij, van den mens tot op het beest, maar dat zij worden zal tot
67eeuwige woestheden. | | 67 Hebr. woestheden of verwoesting der eeuwigheid, als vers 26. vers 26 En zij zullen uit u geen steen nemen tot een hoek, ook geen steen tot fundamenten; want gij zult tot
eeuwige woestheden zijn, spreekt de HEERE. |
63 En het zal geschieden als gij geëindigd zult hebben dit boek te lezen, dan zult gij een steen daaraan binden en werpen het in het midden van den 68Frath, | | 68 De rivier Eufraat, die aan en door Babel liep. |
64 En zult zeggen: Alzo zal Babel zinken en niet weder opkomen, 69vanwege het kwaad dat Ik over 70haar zal brengen, en 71zij zullen mat worden. 72Tot hiertoe zijn de 73woorden van Jeremía. | | 69 Hebr. van het aangezicht des kwaads, dat is, van of vanwege het kwaad der straf, des ongevals, ongeluks, verderfs, enz. |
70 Babel. |
71 Namelijk de Babyloniërs zullen amechtig, machteloos worden en bezwijken, dat zij niet weder zullen kunnen rijzen of opkomen, hoezeer zij ook zich daarom bemoeien. |
72 Vgl. Jer. 48:47. Jer. 48:47 Maar in het laatste der dagen zal Ik Moabs gevangenis wenden, spreekt de HEERE. Tot hiertoe is Moabs oordeel. |
73 Te weten van Babels straf, of in het gemeen van de profetieën van Jeremia, die in dit boek begrepen en samengebracht zijn. Hieruit wordt door sommigen afgeleid dat het volgende hoofdstuk door enigen anderen man Gods daarbij gevoegd is, als tot een zegel en nadere verklaring van de voorgaande profetieën. Vgl. de aant. op Deuteronomium 34. Deuteronomium 34 TOEN ging Mozes op uit de vlakke velden van Moab, naar den berg Nebo, op de hoogte van Pisga, welke recht tegenover Jericho is; en de HEERE wees hem dat ganse land, Gilead tot Dan toe, |