Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Is er één die recht doet? |
1 GAAT om door de wijken van Jeruzalem, en ziet nu toe en verneemt en zoekt op haar straten, of gij iemand vindt, of er één is die recht doet, die waarheid zoekt; zo zal Ik haar genadig zijn. |
2 En of zij al zeggen: Zo waarachtig als de HEERE leeft; zo zweren zij toch valselijk. |
3 O HEERE, zien Uw ogen niet naar waarheid? Gij hebt hen ageslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld; Gij hebt hen verteerd, maar zij hebben geweigerd de btucht aan te nemen; zij hebben hun aangezichten harder gemaakt dan een steenrots, zij hebben geweigerd zich te bekeren. a Jes. 1:5; 9:12. Jer. 2:30. b Jer. 2:30. |
a Jes. 1:5 Waartoe zoudt gij meer geslagen worden? Gij zoudt des afvals des te meer maken; het ganse hoofd is krank en het ganse hart is mat. Jes. 9:12 Want dit volk keert zich niet tot Dien Die het slaat, en den HEERE der heirscharen zoeken zij niet. Jer. 2:30 Tevergeefs heb Ik uw kinderen geslagen, zij hebben de tucht niet aangenomen; ulieder zwaard heeft uw profeten verteerd, als een verdervende leeuw. b Jer. 2:30 Tevergeefs heb Ik uw kinderen geslagen, zij hebben de tucht niet aangenomen; ulieder zwaard heeft uw profeten verteerd, als een verdervende leeuw. |
4 Doch ik zeide: Zekerlijk, dezen zijn arm; zij handelen zottelijk, omdat zij den weg des HEEREN, het recht huns Gods, niet weten. |
5 Ik zal gaan tot de groten en met hen spreken, want die weten den weg des HEEREN, het recht huns Gods; maar zij hadden tezamen het juk verbroken en de banden verscheurd. |
6 Daarom heeft hen een cleeuw uit het woud verslagen, een wolf der wildernissen zal hen verwoesten, een luipaard waakt tegen hun steden; al wie uit dezelve uitgaat, zal verscheurd worden; want hun overtredingen zijn vermenigvuldigd, hun afkeringen zijn machtig veel geworden. c Jer. 4:7. |
c Jer. 4:7 De leeuw is opgekomen uit zijn haag en de verderver der heidenen is opgetrokken, hij is uitgegaan uit zijn plaats, om uw land te stellen in verwoesting; uw steden zullen verstoord worden, dat er niemand in wone. |
7 Hoe zou Ik over zulks u vergeven? Uw kinderen verlaten Mij, en zweren bij hen die geen God zijn; als Ik hen verzadigd heb, zo bedrijven zij overspel en verzamelen bij hopen in het hoerenhuis. |
8 Als welgevoederde hengsten dzijn zij vroeg op; zij hunkeren een iegelijk naar zijns naasten huisvrouw. d Ez. 22:11. |
d Ez. 22:11 Daartoe heeft de een gruwel gedaan met zijns naasten huisvrouw, en een ander heeft zijns zoons vrouw met schandelijkheid verontreinigd; nog een ander heeft in u zijn zuster, zijns vaders dochter, verkracht. |
9 eZou Ik over die dingen geen bezoeking doen? spreekt de HEERE. Of zou Mijn ziel zich niet wreken aan zulk een volk als dit is? e vers 29. Jer. 9:9. |
e vers 29 Zou Ik over die dingen geen bezoeking doen? spreekt de HEERE; zou Mijn ziel zich niet wreken aan zulk een volk als dit is? Jer. 9:9 Zou Ik hen om deze dingen niet bezoeken? spreekt de HEERE; zou Mijn ziel zich niet wreken aan zulk een volk als dit is? |
10 Beklimt haar muren en verderft ze (doch maakt fgeen voleinding); doet haar spitsen weg, want zij zijn des HEEREN niet. f Jer. 4:27. |
f Jer. 4:27 Want zo zegt de HEERE: Dit ganse land zal een woestheid zijn (doch Ik zal geen voleinding maken); |
11 Want het huis van Israël en het huis van Juda hebben gans gtrouwelooslijk tegen Mij gehandeld, spreekt de HEERE. g Jer. 3:20. |
g Jer. 3:20 Waarlijk, gelijk een vrouw trouwelooslijk scheidt van haar vriend, alzo hebt gijlieden trouwelooslijk tegen Mij gehandeld, gij huis Israëls, spreekt de HEERE. |
12 Zij verloochenen den HEERE en zeggen: Hij is het niet, en ons hzal geen kwaad overkomen, wij zullen noch zwaard noch honger zien; h Jes. 28:15. |
h Jes. 28:15 Omdat gijlieden zegt: Wij hebben een verbond met den dood gemaakt, en met de hel hebben wij een voorzichtig verdrag gemaakt; wanneer de overvloeiende gesel doortrekken zal, zal hij tot ons niet komen; want wij hebben de leugen ons tot een toevlucht gesteld en onder de valsheid hebben wij ons verborgen. |
13 Ja, die profeten zullen tot wind worden, want het woord is niet bij hen; hunzelven zal zo geschieden. |
14 Daarom zegt de HEERE, de God der heirscharen, alzo: Omdat gijlieden dit woord spreekt, zie, Ik zal iMijn woorden in uw mond tot vuur maken en dit volk tot hout, en het zal hen verteren. i Jer. 1:9. |
i Jer. 1:9 En de HEERE stak Zijn hand uit en roerde mijn mond aan; en de HEERE zeide tot mij: Zie, Ik geef Mijn woorden in uw mond. |
15 Zie, Ik zal over ulieden een volk van kverre brengen, o huis Israëls, spreekt de HEERE; het is een sterk volk, het is een zeer oud volk, een volk welks spraak gij niet zult kennen, en niet horen wat het spreken zal. k Deut. 28:49. Jer. 1:15; 6:22. |
k Deut. 28:49 De HEERE zal tegen u een volk verheffen van verre, van het einde der aarde, gelijk als een arend vliegt; een volk welks spraak gij niet zult verstaan; Jer. 1:15 Want zie, Ik roep alle geslachten der koninkrijken van het noorden, spreekt de HEERE; en zij zullen komen en zetten een iegelijk zijn troon voor de deur der poorten van Jeruzalem, en tegen al haar muren rondom en tegen alle steden van Juda. Jer. 6:22 Zo zegt de HEERE: Zie, er komt een volk uit het land van het noorden, en een grote natie zal opgewekt worden uit de zijden der aarde. |
16 Zijn pijlkoker is als een open graf; zij zijn altemaal helden. |
17 En het zal uw loogst en uw brood opeten, dat
uw zonen en uw dochters zouden eten; het zal uw schapen en uw runderen opeten; het zal uw wijnstok en uw vijgenboom opeten; uw vaste steden, op dewelke gij vertrouwt, zal het arm maken door het zwaard. l Lev. 26:16. Deut. 28:31, 33. |
l Lev. 26:16 Dit zal Ik u ook doen, dat Ik over u stellen zal verschrikking, tering en koorts, die de ogen verteren en de ziel pijnigen; gij zult ook uw zaad tevergeefs zaaien en uw vijanden zullen dat opeten. Deut. 28:31 Uw os zal voor uw ogen geslacht worden, maar gij zult daarvan niet eten; uw ezel zal van voor uw aangezicht geroofd worden en tot u niet wederkeren; uw kleinvee zal aan uw vijanden gegeven worden, en voor u zal geen verlosser zijn. Deut. 28:33 De vrucht van uw land en al uw arbeid zal een volk eten dat gij niet gekend hebt; en gij zult alle dagen alleenlijk verdrukt en gepletterd zijn. |
18 Nochtans zal Ik ook in die dagen, spreekt de HEERE, mgeen voleinding met ulieden maken. m Jer. 4:27. |
m Jer. 4:27 Want zo zegt de HEERE: Dit ganse land zal een woestheid zijn (doch Ik zal geen voleinding maken); |
19 En het zal geschieden wanneer gij zult zeggen: nWaarom heeft ons de HEERE onze God al deze dingen gedaan? dat gij tot hen zeggen zult: Gelijk als gijlieden Mij hebt verlaten en vreemde goden in uw land gediend, alzo zult gij de uitlandsen dienen, in een land dat uwe niet is. n Jer. 16:10. |
n Jer. 16:10 En het zal geschieden als gij dit volk al deze woorden zult aanzeggen, en zij tot u zeggen: Waarom spreekt de HEERE al dit groot kwaad over ons, en welke is onze misdaad, en welke is onze zonde die wij tegen den HEERE onzen God gezondigd hebben? |
20 Verkondigt dit in het huis Jakobs, en laat het horen in Juda, zeggende: |
21 oHoort nu dit, gij dwaas en harteloos volk; die ogen hebben, maar zien niet, die oren hebben, maar horen niet. o Jes. 6:9. |
o Jes. 6:9 Toen zeide Hij: Ga heen en zeg tot dit volk: Horende hoort, maar verstaat niet, en ziende ziet, maar merkt niet. |
22 Zult gijlieden Mij niet vrezen? spreekt de HEERE; zult gij voor Mijn aangezicht niet beven? Ik, Die der zee het zand tot een ppaal gesteld heb met een eeuwige inzetting, dat zij daarover niet zal gaan; ofschoon haar golven zich bewegen, zo zullen zij toch niet vermogen, ofschoon zij bruisen, zo zullen zij toch daarover niet gaan. p Job 38:10, 11. Ps. 33:7; 104:9. |
p Job 38:10 Toen Ik voor haar met Mijn besluit de aarde doorbrak, en zette grendel en deuren; Job 38:11 En zeide: Tot hiertoe zult gij komen en niet verder, en hier zal hij zich stellen tegen den hoogmoed uwer golven. Ps. 33:7 Hij vergadert de wateren der zee als op een hoop; Hij stelt den afgronden schatkameren. Ps. 104:9 Gij hebt een paal gesteld, die zij niet overgaan zullen; zij zullen de aarde niet weder bedekken. |
23 Maar dit volk heeft een afvallig en wederspannig hart; zij zijn afgevallen en heengegaan; |
24 En zij zeggen niet in hun hart: Laat ons nu den HEERE onzen God vrezen, Die den regen geeft, qzo vroegen regen als spaden regen, op zijn tijd; Die ons de weken, de gezette tijden van den oogst bewaart. q Deut. 11:14. |
q Deut. 11:14 Zo zal Ik den regen uws lands geven te zijner tijd, vroegen regen en spaden regen, opdat gij uw koren en uw most en uw olie inzamelt. |
25 Uw ongerechtigheden wenden die dingen af, en uw zonden weren dat goede van ulieden. |
26 Want onder Mijn volk worden goddelozen gevonden; eenieder van hen loert gelijk zich de vogelvangers schikken; zij zetten een verderfelijken strik, zij vangen de mensen. |
27 Gelijk een kouw vol is van gevogelte, alzo zijn hun huizen vol van bedrog; daarom zijn zij groot en rijk geworden. |
28 rZij zijn vet, zij zijn glad, zelfs de daden der bozen gaan zij te boven; de srechtszaak richten zij niet, zelfs de rechtszaak des wezen, nochtans zijn zij voorspoedig; ook oordelen zij het recht der nooddruftigen niet. r Deut. 32:15. s Jes. 1:23. Zach. 7:10. |
r Deut. 32:15 Als nu Jeschurun vet werd, zo sloeg hij achteruit (gij zijt vet, gij zijt dik, ja, met vet overdekt geworden); en hij liet God varen, Die hem gemaakt heeft, en versmaadde den Rotssteen zijns heils. s Jes. 1:23 Uw vorsten zijn afvalligen en metgezellen der dieven, eenieder van hen heeft de geschenken lief, en zij jagen de vergeldingen na; den wees doen zij geen recht, en de twistzaak der weduwe komt voor hen niet. Zach. 7:10 En verdrukt de weduwe noch den wees, den vreemdeling noch den ellendige; en denkt niet in uw hart de een des anderen kwaad. |
29 tZou Ik over die dingen geen bezoeking doen? spreekt de HEERE; zou Mijn ziel zich niet wreken aan zulk een volk als dit is? t vers 9. Jer. 9:9. |
t vers 9 Zou Ik over die dingen geen bezoeking doen? spreekt de HEERE. Of zou Mijn ziel zich niet wreken aan zulk een volk als dit is? Jer. 9:9 Zou Ik hen om deze dingen niet bezoeken? spreekt de HEERE; zou Mijn ziel zich niet wreken aan zulk een volk als dit is? |
30 Een schrikkelijke en afschuwelijke zaak geschiedt er in het land. |
31 De profeten profeteren vvalselijk en de priesters heersen door hun handen, en Mijn volk heeft het gaarne alzo; maar wat zult gij ten einde van dien maken? v Jer. 14:18; 23:25, 26. Ez. 13:6. |
v Jer. 14:18 Zo ik uitga in het veld, ziedaar de verslagenen van het zwaard; en zo ik in de stad kome, ziedaar de kranken van honger. Ja, zowel de profeten als de priesters lopen om in het land, en weten niet. Jer. 23:25 Ik heb gehoord wat de profeten zeggen, die in Mijn Naam leugen profeteren, zeggende: Ik heb gedroomd, ik heb gedroomd. Jer. 23:26 Hoelange? Is er dan een droom in het hart der profeten die de leugen profeteren? Ja, het zijn profeten van huns harten bedriegerij; Ez. 13:6 Zij zien ijdelheid en leugenachtige voorzegging, die daar zeggen: De HEERE heeft gesproken, daar de HEERE hen niet gezonden heeft; en zij geven hoop van het woord te zullen bevestigen. |