Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Profetie tegen de Filistijnen |
1 HET woord des HEEREN dat tot den profeet Jeremía geschiedde tegen de Filistijnen, eer dat Farao Gaza sloeg. |
2 Zo zegt de HEERE: Zie, wateren komen op van het noorden, en zullen worden tot een overlopende beek, en overlopen het land en de volheid van hetzelve, de stad en die daarin wonen; en de mensen zullen schreeuwen en al de inwoners des lands zullen huilen; |
3 Vanwege het geluid van het geklater der hoeven zijner asterke paarden, vanwege het geraas zijner wagens en het bolderen zijner braderen; de vaders zien niet om naar de kinderen, vanwege de slapheid der handen; a Jer. 4:13; 6:23. b Jes. 5:28. |
a Jer. 4:13 Zie, hij komt op als wolken en zijn wagens zijn als een wervelwind, zijn paarden zijn sneller dan arenden; wee ons, want wij zijn verwoest. Jer. 6:23 Boog en spies zullen zij voeren, het is een wreed volk, en zij zullen niet barmhartig zijn; hun stem zal bruisen als de zee, en op paarden zullen zij rijden; het is toegerust als een man ten oorlog tegen u, o dochter Sions. b Jes. 5:28 Welker pijlen scherp zullen zijn, en al hun bogen gespannen; hunner paarden hoeven zullen als een rots geacht zijn, en hun raderen als een wervelwind. |
4 Vanwege den dag die er komt om alle Filistijnen te verstoren, om cTyrus en Sidon allen overgebleven helper af te snijden; want de HEERE zal de Filistijnen, het overblijfsel des eilands van Kaftor, verstoren. c Jer. 25:22. |
c Jer. 25:22 En allen koningen van Tyrus en allen koningen van Sidon; en den koningen der eilanden die aan gene zijde der zee zijn; |
5 Kaalheid is op Gaza gekomen; dAskelon is uitgeroeid, met het overblijfsel huns dals; hoelang zult gij uzelven einsnijdingen maken? d Jer. 25:20. e Deut. 14:1. Jer. 16:6. |
d Jer. 25:20 En den gansen gemengden hoop en allen koningen des lands van Uz; en allen koningen van der Filistijnen land, en Askelon en Gaza en Ekron en het overblijfsel van Asdod; e Deut. 14:1 GIJLIEDEN zijt kinderen des HEEREN uws Gods; gij zult uzelven niet snijden, noch kaalheid maken tussen uw ogen over een dode. Jer. 16:6 Zodat groten en kleinen in dit land zullen sterven, zij zullen niet begraven worden; en men zal hen niet beklagen, noch zichzelven insnijden, noch kaal maken om hunnentwil. |
6 O wee, gij zwaard des HEEREN, hoelang zult gij niet stilhouden? Vaar in uw schede, rust en wees stil. |
7 Hoe zoudt gij stilhouden? De HEERE heeft toch aan het zwaard bevel gegeven; tegen Askelon en tegen de zeehaven, aldaar heeft Hij het besteld. |