Statenvertaling.nl

sample header image

Jeremia 4 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Jeremia 4

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

1 ZO gij u bekeren zult, Israël, spreekt de HEERE, bekeer u tot Mij; en zo gij uw verfoeiselen van Mijn aangezicht zult wegdoen, zo zwerf niet om;
2 Maar zweer: Zo waarachtig als de HEERE leeft, in awaarheid, in recht en in gerechtigheid; zo zullen zich de heidenen in Hem bzegenen en zich in Hem roemen. a Jes. 48:1. b Gen. 22:18. verwijsteksten
3 Want zo zegt de HEERE tot de mannen van Juda en tot Jeruzalem: Braakt ulieden een braakland, en zaait niet onder de doornen.
4 Besnijdt u den HEERE en doet weg de voorhuiden uws charten, gij mannen van Juda en inwoners van Jeruzalem, opdat Mijn grimmigheid niet uitvare als een dvuur, en brande, dat niemand blussen kunne, vanwege de boosheid uwer handelingen. c Deut. 10:16; 30:6. d Jes. 65:5. verwijsteksten
 
Het onheil dreigt
5 Verkondigt in Juda en laat het horen te Jeruzalem en zegt het, ja, blaast de bazuin in het land; roept met volle stem en zegt: Verzamelt ulieden en laat ons ingaan in de vaste steden.
6 Werpt de banier op naar Sion, vlucht met hopen, blijft niet staan, want Ik breng een kwaad aan van het noorden, en een grote breuk.
7 De eleeuw is opgekomen uit zijn haag en de verderver der heidenen is opgetrokken, hij is uitgegaan uit zijn plaats, om uw land te stellen in verwoesting; uw steden zullen fverstoord worden, dat er niemand in wone. e Jes. 5:29. Jer. 2:15; 5:6. f Jer. 2:15. verwijsteksten
8 Hierom, gordt zakken aan, gbedrijft misbaar en huilt; want de hittigheid van des HEEREN toorn is niet van ons afgekeerd. g Jes. 32:12. verwijsteksten
9 En het zal te dien tijde geschieden, spreekt de HEERE, dat het hart des konings en het hart der vorsten vergaan zal; en de priesters zullen zich ontzetten en de profeten zich verwonderen.
10 Toen zeide ik: Ach Heere HEERE, waarlijk, Gij hebt dit volk en Jeruzalem grotelijks bedrogen, zeggende: Gijlieden zult vrede hebben; daar het zwaard tot aan de ziel raakt.
11 Te dien tijde zal tot dit volk en tot Jeruzalem gezegd worden: Een dorre wind van de hoge plaatsen in de woestijn, des weegs der dochter Mijns volks; niet om te wannen, noch om te zuiveren.
12 Er zal Mij een wind komen die hun te sterk zal zijn. Nu zal Ik ook oordelen tegen hen uitspreken.
13 Zie, hij komt op als wolken en zijn wagens zijn als een wervelwind, zijn paarden zijn sneller dan arenden; wee ons, want wij zijn verwoest.
14 hWas uw hart van boosheid, o Jeruzalem, opdat gij behouden wordt; hoelang zult gij de gedachten uwer ijdelheid in het binnenste van u laten vernachten? h Jes. 1:16. verwijsteksten
15 Want een stem verkondigt van Dan af, en doet ellende horen van het gebergte van Efraïm.
16 Vermeldt den volken, zie, doet het horen tegen Jeruzalem; daar komen hoeders uit verren lande; en zij verheffen hun stem tegen de steden van Juda.
17 Als de wachters der velden zijn zij rondom tegen haar, omdat zij tegen Mij wederspannig geweest is, spreekt de HEERE.
18 Uw weg en uw handelingen hebben u deze dingen gedaan; dit is uw boosheid, dat het zo bitter is, dat het tot aan uw hart raakt.
19 O mijn iingewand, mijn ingewand! Ik heb barenswee, o wanden mijns harten! Mijn hart maakt getier in mij, ik kan niet zwijgen; want gij, mijn ziel, hoort het geluid der bazuin en het krijgsgeschrei. i Jes. 21:4. Jer. 9:1. verwijsteksten
20 Breuk op breuk wordt er uitgeroepen, want het ganse land is verstoord; haastelijk zijn mijn tenten verstoord, mijn gordijnen in een ogenblik.
21 Hoelang zal ik de banier zien, het geluid der bazuin horen?
22 Zekerlijk, Mijn volk is dwaas, Mij kennen zij niet; het zijn zotte kinderen en zij zijn niet verstandig; wijs zijn zij om kwaad te doen, maar goed te doen weten zij niet.
23 Ik zag het land aan, en zie, het was woest en ledig; ook naar den hemel, en zijn licht was er niet.
24 Ik zag de bergen aan, en zie, zij beefden; en al de heuvelen schudden.
25 Ik zag, en zie, er was geen mens, en alle vogelen des hemels waren weggevlogen.
26 Ik zag, en zie, het vruchtbare land was een woestijn, en al zijn steden waren afgebroken, vanwege den HEERE, vanwege de hittigheid Zijns toorns.
27 Want zo zegt de HEERE: Dit ganse land zal een woestheid zijn (doch Ik zal geen kvoleinding maken); k Jer. 5:10, 18; 30:11; 46:28. verwijsteksten
28 Hierom zal de aarde treuren, en de hemel daarboven zwart zijn; omdat Ik het heb gesproken, Ik heb het voorgenomen en het zal Mij niet berouwen, en Ik zal Mij daarvan niet afkeren.
29 Van het geroep der ruiters en boogschutters vluchten al de steden; zij gaan in de wolken en klimmen op de rotsen; al de steden zijn verlaten, zodat niemand in dezelve woont.
30 Wat zult gij dan doen, gij verwoeste? Al kleeddet gij u met scharlaken, al versierdet gij u met gouden sieraad, al scheurdet gij uw ogen met blanketsel, zo zoudt gij u toch tevergeefs oppronken; de boelen versmaden u, zij zullen uw ziel zoeken.
31 Want ik hoor een stem als van een vrouw die in arbeid is, een benauwdheid als van een die in des eersten kinds noden is, de stem van de dochter Sions; zij hijgt, zij breidt haar handen uit, zeggende: O wee mij nu, want mijn ziel is moede vanwege de doodslagers.

Einde Jeremia 4